In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de man over de minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2020. De vrouw, die sinds 2015 in Nederland verblijft en een verblijfsvergunning asiel heeft, heeft het verzoek ingediend. De man, die niet in rechte is verschenen, is de juridische vader van de minderjarige, maar de vrouw stelt dat [de partner van de moeder] de biologische vader is. Dit is bevestigd door een DNA-onderzoek met een zekerheid van 99,99%. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Nederlands recht van toepassing is op de ontkenning van het vaderschap, aangezien de vrouw haar woonplaats in Nederland heeft.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de vrouw tijdig heeft verzocht om ontkenning van het vaderschap, binnen het jaar na de geboorte van de minderjarige. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het verzoek van de vrouw tot ontkenning van het vaderschap van de man gegrond is, en heeft het vaderschap van [de partner van de moeder] gerechtelijk vastgesteld, onder de voorwaarde dat de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot wijziging van de voornamen van de minderjarige toegewezen, zodat deze voortaan [A] [F] zal heten, en heeft de geslachtsnaam vastgesteld als [G]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wijziging van de voornamen in het belang van de minderjarige is, gezien de culturele betekenis van de namen. De beschikking is gegeven in het belang van de minderjarige en de rechtbank heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd.