ECLI:NL:RBNNE:2021:5542

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
178369
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning en vaststelling van vaderschap met wijziging van voornamen en geslachtsnaam van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de man over de minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2020. De vrouw, die sinds 2015 in Nederland verblijft en een verblijfsvergunning asiel heeft, heeft het verzoek ingediend. De man, die niet in rechte is verschenen, is de juridische vader van de minderjarige, maar de vrouw stelt dat [de partner van de moeder] de biologische vader is. Dit is bevestigd door een DNA-onderzoek met een zekerheid van 99,99%. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Nederlands recht van toepassing is op de ontkenning van het vaderschap, aangezien de vrouw haar woonplaats in Nederland heeft.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de vrouw tijdig heeft verzocht om ontkenning van het vaderschap, binnen het jaar na de geboorte van de minderjarige. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het verzoek van de vrouw tot ontkenning van het vaderschap van de man gegrond is, en heeft het vaderschap van [de partner van de moeder] gerechtelijk vastgesteld, onder de voorwaarde dat de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot wijziging van de voornamen van de minderjarige toegewezen, zodat deze voortaan [A] [F] zal heten, en heeft de geslachtsnaam vastgesteld als [G]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wijziging van de voornamen in het belang van de minderjarige is, gezien de culturele betekenis van de namen. De beschikking is gegeven in het belang van de minderjarige en de rechtbank heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/178369 / FA RK 21-485
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 17 december 2021
inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn, kantoorhoudende te Dokkum,
tegen
[de man],
zonder bekende woon- en/of verblijfsplaats binnen en buiten Nederland,
hierna ook te noemen de man,
niet in rechte verschenen.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2020 in de [gemeente] ,
hierna ook te noemen: [de minderjarige] ,
vertegenwoordigd door mr. J.S. Bauer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator
en ten aanzien van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de naam:
[de partner van de moeder],
hierna te noemen: [de partner van de moeder] ,
wonende te Oss.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 23 april 2021;
- een F9-formulier van de bijzondere curator, binnengekomen bij de griffie op 14 oktober 2021;
- een F9-formulier van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 9 november 2021;
- een F9-formulier van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 16 november 2021;
- een F9-formulier van de bijzondere curator, binnengekomen bij de griffie op 16 november 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 november 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door mr. S.S. Ilhai (ter vervanging van mr. Ligtvoet-van Tuijn),
- de bijzondere curator.
1.3.
De man is ondanks daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw gebruik gemaakt van de diensten van mevrouw S.B. Aniana, tolk in de taal Tigrinya.
1.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bijzondere curator, op verzoek van [de partner van de moeder] , een door [de partner van de moeder] op 16 november 2021 ondertekende verklaring met betrekking tot de naam van de [de minderjarige] overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 11 januari 2009 te Tsorona (Eritrea) met elkaar gehuwd. De rechtbank heeft ambtshalve kennisgenomen van de beschikking van deze rechtbank van 1 september 2021, waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.
2.2.
Tijdens het huwelijk van de vrouw en de man is [de minderjarige] geboren.
2.3.
[de minderjarige] woont bij de vrouw.
2.4.
De vrouw beschikt over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2.5.
Uit de Basisregistratie Personen (BRP) blijkt dat de vrouw en [de minderjarige] de Eritrese nationaliteit hebben.
2.6.
Van de man zijn geen nadere gegevens bekend over zijn nationaliteit en woon- of verblijfplaats.
2.7.
Uit de BRP blijkt dat [de partner van de moeder] de Nederlandse nationaliteit heeft. [de partner van de moeder] heeft in het gesprek met de bijzondere curator aangegeven dat hij sinds januari 2021 Nederlandse nationaliteit heeft.
2.8.
Bij beschikking van 3 maart 2021 van deze rechtbank is door de rechtbank verbetering gelast van akte nummer 100743 van het jaar 2020, ingeschreven in het register van geboorten van de gemeente Leeuwarden, in die zin dat - kort samengevat - de naam van de minderjarige: [A] [B] [C] wordt gewijzigd in: [A] [D] [E] .
2.9.
Het DNA-onderzoek van Verilabs heeft geresulteerd in het rapport van 3 november 2021. Uit voornoemd rapport blijkt dat met 99,99% zekerheid vaststaat dat [de partner van de moeder] de biologische vader van [de minderjarige] is.

3.De verzoeken, de standpunten en de beoordeling daarvan

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. het vaderschap van de man over [de minderjarige] te ontkennen;
II. het vaderschap van [de partner van de moeder] over [de minderjarige] gerechtelijk vast te stellen;
III. de geslachtsnaam van [de minderjarige] vast te stellen, zodat deze komt te luiden: [eerste naam partner moeder hierna: F] [tweede naam partner moeder hierna: G] ;
IV. een zodanige beslissing te nemen die de rechtbank mag vermenen te behoren.
3.2.
De bijzondere curator heeft bij brief, ontvangen op 14 oktober 2021, de rechtbank geadviseerd om de verzoeken van de vrouw toe te wijzen.
Ontkenning vaderschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.3.
Op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, nu de vrouw haar woonplaats in Nederland heeft.
3.4.
Op grond van artikel 10:93 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 10:92 BW wordt de vraag of, en onder welke voorwaarden, het vaderschap van een man kan worden ontkend, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die man en de vrouw ten tijde van de geboorte van het kind, of, indien deze ontbreekt, door het recht van de staat waar die man en de vrouw elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
3.5.
Uit de BRP blijkt dat de vrouw de Eritrese nationaliteit heeft. De nationaliteit van de man is door de rechtbank niet vast te stellen. Nu echter vaststaat dat de vrouw op het tijdstip van de geboorte van [de minderjarige] een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had, is artikel 10:17 BW van belang, waarin is bepaald dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn/haar woonplaats, of, indien hij/zij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn/haar verblijfsplaats. In dit geval wordt daarom geen rekening gehouden met het nationaliteitsrecht van de vrouw en blijft het resultaat van de eerste verwijzingstrede van artikel 10:92, eerste lid van het BW (de toepasselijkheid van het Eritrees recht) buiten toepassing. Vervolgens dient op basis van artikel 10:92, eerste lid van het BW, aangeknoopt te worden bij het domicilie van betrokkenen. Uit de gegevens van het BRP blijkt dat de vrouw ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] woonplaats had in Nederland. Het is niet duidelijk waar de man op het tijdstip van geboorte van [de minderjarige] zijn gewone verblijfsplaats had, zodat op het bestaan van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [de minderjarige] het recht van de staat van de gewone verblijfsplaats van [de minderjarige] van toepassing is. Omdat de vrouw ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] woonplaats in Nederland had en de woonplaats van [de minderjarige] van haar wordt afgeleid, is op het bestaan van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [de minderjarige] Nederlands recht van toepassing. Dit brengt met zich dat op de tenietdoening van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [de minderjarige] eveneens Nederlands recht van toepassing is.
3.6.
De rechtbank stelt vast dat de man ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] getrouwd was met de vrouw. Op grond van artikel 1:199 aanhef en onder a BW dient de man daarom als juridische vader van [de minderjarige] te worden aangemerkt.
Ontvankelijkheid
3.7.
Op grond van artikel 1:200 lid 5 BW moet een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man door de moeder bij de rechtbank worden ingediend binnen een jaar na de geboorte van het kind. Nu [de minderjarige] is geboren op [geboortedatum] 2020 en de vrouw haar verzoek op 23 april 2021 heeft ingediend, is zij ontvankelijk in haar verzoek tot ontkennen van het vaderschap van de man over [de minderjarige] .
Inhoudelijke beoordeling
3.8.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap het volgende gesteld. De vrouw verblijft sinds 2015 in Nederland. De vrouw heeft sinds haar vertrek uit Eritrea weinig contact meer gehad met de man. Sinds maart 2018 heeft de vrouw geen contact meer met de man. De man is nooit in Nederland geweest. Voor zover de vrouw weet, verblijft de man tot op heden in Israël. Het is feitelijk onmogelijk dat de man de verwekker van [de minderjarige] is. De vrouw verklaart dat [de partner van de moeder] de verwekker en daarmee de biologische vader van [de minderjarige] is. Om dit te bewijzen hebben de vrouw en [de partner van de moeder] een DNA-onderzoek naar verwantschap tussen [de minderjarige] en [de partner van de moeder] laten uitvoeren, waaruit ook blijkt dat [de partner van de moeder] de biologische vader is.
3.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de resultaten van het door Verilabs uitgevoerde DNA-onderzoek stelt de rechtbank als vaststaand feit vast dat [de partner van de moeder] de biologische vader is van [de minderjarige] . De rechtbank is daarom van oordeel dat het verzoek van de vrouw tot ontkenning van het vaderschap van de man over [de minderjarige] , dient te worden toegewezen.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.10.
Op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, nu de vrouw haar woonplaats in Nederland heeft.
3.11.
Op grond van artikel 10:97 lid 1 BW wordt de vraag of en onder welke voorwaarden het ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien dit ook ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Ingevolge artikel 10:97 lid 3 BW is daarbij het tijdstip van de indiening van het verzoek bepalend.
3.12.
Nu vaststaat dat de vrouw ten tijde van de indiening van het verzoekschrift een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had, is artikel 10:17 lid 1 BW, zoals hierboven genoemd, van belang. Dit brengt met zich mee dat er geen rekening wordt gehouden met het nationaliteitsrecht van de vrouw. Er dient te worden aangeknoopt bij de gewone verblijfplaats van de betrokkenen. De vrouw en [de partner van de moeder] hadden ten tijde van de indiening van het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van [de partner van de moeder] hun gewone verblijfsplaats in Nederland. Dat betekent dat het Nederlands recht, als recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfsplaats van de vrouw en [de partner van de moeder] , van toepassing is op het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [de partner van de moeder] over [de minderjarige] .
Ontvankelijkheid
3.13.
Op grond van artikel 1:207 BW kan het ouderschap van een persoon, op de grond dat deze de verwekker is van het kind, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de moeder of het kind. Het verzoek dient door de moeder binnen vijf jaren na de geboorte van het kind te worden ingediend.
3.14.
De rechtbank concludeert dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [de partner van de moeder] over [de minderjarige] nu zij dit tijdig heeft ingediend en zich voorts geen van de in artikel 1:207, tweede lid van het BW, genoemde afwijzingsgronden voordoen.
Inhoudelijke beoordeling
3.15.
Het staat vast dat [de partner van de moeder] de verwekker is van [de minderjarige] . Er is tussen de vrouw en
[de partner van de moeder] sprake van een liefdesrelatie. De vrouw en [de partner van de moeder] wonen nog niet samen, maar willen graag gaan samenwonen. [de partner van de moeder] ziet [de minderjarige] regelmatig. Ook zijn de vrouw en [de partner van de moeder] in verwachting van hun tweede kindje. De bijzondere curator adviseert de rechtbank om het vaderschap van [de partner van de moeder] gerechtelijk vast te stellen.
3.16.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot gerechtelijke vaststelling vaderschap van [de partner van de moeder] toewijzen, onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. Deze beslissing is naar het oordeel van de rechtbank in het belang van [de minderjarige] .
Vastellen namen(reeks)
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.17.
Op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, nu de vrouw haar woonplaats in Nederland heeft.
3.18.
Met betrekking tot het toepasselijk namenrecht geldt het volgende.
3.19.
De rechtbank zal bij deze beschikking het verzoek van de vrouw tot ontkenning van het vaderschap van de man over [de minderjarige] gegrond verklaren en - onder opschortende voorwaarde dat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan - het vaderschap van [de partner van de moeder] ten aanzien van [de minderjarige] vaststellen. [de partner van de moeder] is in januari 2021 genaturaliseerd tot Nederlander. Op grond van artikel 4, eerste lid en vierde lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) verkrijgt - samengevat - een niet-Nederlands kind van rechtswege het Nederlanderschap wanneer hij/zij door een Nederlandse man wordt erkend en de uitspraak tot vaststelling van het vaderschap onherroepelijk is geworden. Daarvoor is maatgevend de nationaliteit van de erkenner op het moment van de erkenning en niet zijn nationaliteit ten tijde van de geboorte van het kind. Indien er geen rechtsmiddelen worden aangewend tegen deze beslissing, zal [de minderjarige] over drie maanden (17 maart 2022) van rechtswege Nederlander worden. Hoewel de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap op grond van artikel 1:207, vijfde lid van het BW terugwerkende kracht tot de geboorte heeft, werkt de verkrijging van het Nederlanderschap door vaststelling van het ouderschap ex nunc en heeft het dus geen terugwerkende kracht. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij op zeer korte termijn, ook wordt genaturaliseerd tot Nederlander. Dit neemt echter niet weg dat op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift [de minderjarige] (nog) niet beschikte over de Nederlandse nationaliteit.
3.20.
Op grond van artikel 10:19, eerste lid van het BW, worden de geslachtsnaam en voornamen van een vreemdeling bepaald door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft.
3.21.
Artikel 10:17, eerste lid van het BW bepaalt dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfsplaats. Tot de persoonlijke staat als bedoeld in deze bepaling wordt, zo volgt ook uit de jurisprudentie, ook de naam van de betrokkenen gerekend.
3.22.
Vast staat dat reeds ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] aan de vrouw een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 10:17, eerste lid van het BW, was verleend. Aan [de minderjarige] kwam ten tijde van zijn geboorte dezelfde (afgeleide) status toe. Nu [de minderjarige] in Nederland woonachtig is, is de rechtbank van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek van de vrouw tot wijziging van de namen(reeks).
Inhoudelijke beoordeling
3.23.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij, evenals de rechtbank, tot de conclusie komt dat het Nederlands recht van toepassing is op het onderhavige verzoek en dat naar Nederlands namenrecht een namenreeks niet als een geslachtsnaam aan een kind wordt gegeven, maar slechts bij wege van voornamen. De vrouw heeft aangegeven dat zij zich er ook mee kan verenigen dat conform het Nederlands namenrecht de voornamen van [de minderjarige] voortaan zullen luiden: [A] [F] . Ook hebben zij en [de partner van de moeder] verklaard dat de geslachtsnaam van [de minderjarige] dient te luiden: [G] .
De vrouw heeft verder nog aangegeven dat [de partner van de moeder] reeds in januari 2021 is genaturaliseerd tot Nederlander en dat hij niet meer beschikt over zijn namenreeks. Op zeer korte termijn zal de vrouw ook worden genaturaliseerd tot Nederlander, en zij zal daardoor haar namenreeks ook niet langer kunnen behouden.
3.24.
De rechtbank overweegt dat een kind naar Nederlands recht in beginsel een voornaam en een geslachtsnaam heeft. Het kind krijgt de voornaam/voornamen die zijn moeder/ouders hem geven en ontleent zijn geslachtsnaam aan zijn moeder of vader. Naar Nederlands namenrecht kan een namenreeks niet als geslachtsnaam aan een kind worden gegeven, maar slechts bij wege van voornamen. Dit betekent dat de aan [de minderjarige] gegeven namen, gelet op het bepaalde in artikel 1:4, eerste lid, BW moeten worden aangemerkt als voornamen. [de minderjarige] heeft derhalve de voornamen: [A] [D] [E] . [de minderjarige] heeft geen geslachtsnaam. Dit wordt bevestigd in de geboorteakte, waaruit blijkt dat er geen veld is opgenomen met "Geslachtsnaam".
Geslachtsnaam
3.25.
Op grond van artikel 1:5, tweede lid van het BW, houdt een kind dat door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de moeder en de man wiens vaderschap is vastgesteld, ter gelegenheid van de vaststelling gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben. De moeder en [de partner van de moeder] hebben schriftelijk verklaard dat zij willen dat [de minderjarige] de geslachtsnaam van [G] zal dragen na vaststelling van het vaderschap. De rechtbank zal hiervan melding maken in het dictum van deze beschikking.
3.26.
Dit betekent dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [gemeente] in de akte van geboorte het veld "Geslachtsnaam", dient toe te voegen en daarin dient op te nemen de geslachtsnaam " [G] ".
Voornamen
3.27.
De bijzondere curator heeft naar voren gebracht dat het voor [de minderjarige] , emotioneel gezien, van groot belang is dat zijn voornamen worden gewijzigd in: [A] [F] . Met de tweede voornaam " [F] " zal [de minderjarige] voor de rest van zijn leven een stukje van zijn vader bij zich dragen. Met deze namen laat hij zien van wie hij afstamt, wat in de Eritrese cultuur erg belangrijk is. Dit komt bovendien ook ten goede aan zijn identiteitsontwikkeling.
3.28.
De rechtbank vat het verzoek van de vrouw op tot wijziging van voornamen van [de minderjarige] van " [A] [D] [E] " in " [A] [F] ". Naar het oordeel van de rechtbank is, voldoende gebleken van een zwaarwichtig belang bij toewijzing van het verzoek tot voornaamswijziging. De gevraagde voornamen zijn naar oordeel van de rechtbank geoorloofd en naar maatstaven van artikel 1:4, tweede lid van het BW. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot wijziging van de voornamen, dan ook toewijzen.
3.29.
Dit betekent dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Leeuwarden in de akte van geboorte in het veld "Voornamen" als voornamen opneemt: " [A] [F] ".

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart gegrond het verzoek van de vrouw tot ontkenning van het vaderschap van de man over [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 in de [gemeente] ;
4.2.
stelt - onder opschortende voorwaarde dat voormelde beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan - vast het vaderschap van [de partner van de moeder] , ten aanzien van [de minderjarige] ;
4.3.
gelast de wijziging van de voornamen van [de minderjarige] in die zin dat de voornamen komen te luiden:
[A] [F];
4.4.
verklaart dat de vrouw en [de partner van de moeder] hebben verklaard dat de minderjarige de volgende geslachtsnaam zal hebben:
[G];
4.5.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e, eerste lid van het BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te sturen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Leeuwarden;
4.6.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator mr. J.S. Bauer, advocaat te Leeuwarden, voor deze procedure als beëindigd;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
vrijdag 17 december 2021in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 704