ECLI:NL:RBNNE:2021:5541

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
C/18/200449 / HA ZA 20-164
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over strook grond en verjaring van erfdienstbaarheid met betrekking tot hinder door begroeiing en plaatsing van een hek

In deze zaak, die zich afspeelt in Groningen, betreft het een burengeschil tussen twee partijen over een strook grond en de verjaring van een erfdienstbaarheid. De eisers, die sinds 4 december 2015 eigenaar zijn van een perceel, hebben een geschil met de gedaagden, die sinds 14 november 2016 eigenaar zijn van een aangrenzend perceel. De eisers vorderen onder andere erkenning van hun eigendomsrecht over een strook grond van 1,90 meter breed, die volgens hen al meer dan 40 jaar in hun bezit is. De gedaagden betwisten dit en stellen dat de kadastrale grens de juridische grens is. De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claim van verjaring en dat de gedaagden de rechtmatige eigenaren zijn van het gehele kadastrale perceel. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en verklaart voor recht dat de gedaagden eigenaar zijn van het gehele perceel, inclusief de door de eisers geclaimde strook. Daarnaast wordt de eisers toegestaan om een afrastering en verkeersdrempels te plaatsen, maar de vorderingen van de gedaagden om de eisers te veroordelen tot het verwijderen van begroeiing en overhangende takken worden afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan de gedaagden, die gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/200449 / HA ZA 20-164
Vonnis van 29 december 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaatsnaam 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J. Hielkema te Leek,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [plaatsnaam 1] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.M.E. Hamming te Drachten.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 april 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte van [gedaagden] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 augustus 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn vanaf 4 december 2015 de eigenaars van de woning met bijbehorende bebouwing en grond, staande en gelegen aan de [adres 1] te [plaatsnaam 1] , kadastraal bekend als Gemeente Marum, [sectieletter 1] nummer [sectienummer 1] . [eisers] hebben het perceel gekocht van mevrouw [naam 1] , die daar vanaf 22 januari 1976 (samen met haar man) heeft gewoond. Op de reed die langs de woning loopt van [eisers] en die in hun eigendom is, rust een erfdienstbaarheid ten behoeve van [gedaagden]
2.2.
[gedaagden] zijn vanaf 14 november 2016 de eigenaars van de woning met bijbehorende bebouwing en grond, staande en gelegen aan de [adres 2] te [plaatsnaam 1] , kadastraal bekend Gemeente Marum, [sectieletter 1] nummer [sectienummer 2] . Voorheen was de familie [naam 2] eigenaar van dit perceel.
2.3.
De kadastrale grens tussen de percelen loopt op 35 cm links van de schuur van [eisers] evenwijdig met de schuurmuur. Over een strook grond, die vanaf de kadastrale grens 1.90 m in de richting van het perceel van [gedaagden] is gelegen langs de gehele breedte van het perceel van [eisers] , is tussen partijen een geschil ontstaan.
2.4.
In juli 2018 hebben partijen afgesproken dat er een nieuwe erfafscheiding zou worden geplaatst, op kosten van [eisers]
2.5.
In augustus 2018 zijn de grondwerkzaamheden, die in opdracht van [eisers] hebben plaatsgevonden, afgerond en is het gras gezaaid op de bewuste strook grond.
2.6.
Op 18 september 2019 hebben [gedaagden] aan [eisers] aangegeven dat zij het Kadaster willen inschakelen voor het inmeten van de erfgrens.
2.7.
Het Kadaster heeft vervolgens op 9 oktober 2019 de erfgrens tussen de beide percelen aangegeven op 35 cm uit de gevel van de schuur van [eisers] , zijnde in overeenstemming met de positie van de erfgrens blijkens de oude kadastrale kaarten.
2.8.
[gedaagden] hebben bij brief van 14 mei 2020 aan [eisers] onder meer kenbaar gemaakt dat in de tuin van [eisers] bomen en struiken staan die wellicht te dicht op de erfgrens staan en waar zij last van hebben. [gedaagden] hebben [eisers] verzocht deze bomen en struiken te verwijderen en de overhangende takken te verwijderen van enkele bomen die wegens verjaring kunnen blijven staan.
2.9.
In reactie hierop heeft de advocaat van [eisers] aan [gedaagden] aangegeven dat [eisers] niet aan het verzoek zullen voldoen. De beplanting staat er volgens [eisers] al meer dan 20 jaar en mag daar krachtens verjaring blijven staan. Verder zullen de overhangende takken niet worden gesnoeid, omdat eerst duidelijk moet worden waar de erfgrens precies loopt. Daarnaast hebben [eisers] aangegeven dat zij een niet afsluitbaar hek over de reed zullen plaatsen, zodat hun hond niet langer op het perceel van [gedaagden] kan komen.
2.10.
Vervolgens heeft er correspondentie tussen (de advocaten van) [eisers] en [gedaagden] plaatsgevonden over - onder meer - de plaats van de erfgrens, het al dan niet mogen overhangen van takken en het bevinden van begroeiing in de verboden zone, en het al dan niet mogen plaatsen van een hek over de reed. [eisers] hebben zich daarbij bij brief van 17 juni 2020 op het standpunt gesteld dat de strook grond al meer dan 40 jaar onafgebroken en te goeder trouw in het bezit is van (de rechtsvoorgangers van) [eisers] [gedaagden] hebben zich op het standpunt gesteld dat er van een verjaringssituatie geen sprake is.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eisers] vorderen, na wijziging van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [eisers] rechthebbenden zijn aangaande de strook grond die, gemeten vanaf 35 cm uit de muur van de garage/schuur van [eisers] , een breedte heeft van 1.90 meter over de gehele breedte van het perceel van [eisers] inclusief de reed, grenzend aan het perceel van [gedaagden] ;
II. te verklaren voor recht dat [eisers] de hier aldus te geven uitspraak mogen doen inschrijven in het Kadaster en het Kadaster mogen verzoeken de nieuwe grens uit te zetten conform de uitspraak;
III. te verklaren voor recht en tevens [eisers] toe te staan dat zij een (normaal gebruikelijke) afrastering mogen doen plaatsen ter afscheiding van de grens met [gedaagden] op hun eigen kosten, dat wil zeggen op kosten van [eisers] ;
IV. te verklaren voor recht dat het [eisers] is toegestaan om een niet afsluitbaar hek over de reed te plaatsen ter voorkoming dat de hond en bezoekers van [eisers] op het erf komen van [gedaagden] ;
V. te verklaren voor recht dat het [eisers] is toegestaan om vier verkeersdrempels te plaatsen op de reed ter voorkoming van het harder dan 15 km per uur rijden door [gedaagden] ;
VI. [gedaagden] te veroordelen tot betaling van vermogensschade op de voet van artikel 6:96 sub c BW ten bedrage van € 667,01 inclusief btw;
VII. met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure;
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vorderen, voor zoveel mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat:
a. [gedaagden] eigenaar zijn van het gehele kadastrale perceel gemeente Marum [sectieletter 1] nummer [sectienummer 2] , inclusief de litigieuze door [eisers] geclaimde strook en dat de kadastrale grens tussen de percelen van partijen ook de juridische grens is;
Subsidiair:voor zover de rechtbank oordeelt dat [eisers] door bevrijdende of verkrijgende verjaring eigenaar zouden zijn geworden van de litigieuze strook van het kadastrale perceel gemeente Marum [sectieletter 1] nummer [sectienummer 2] , een beroep op verjaring door [eisers] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, althans dat [eisers] door gedurende 7 maanden geen actie na de kadastrale uitmeting hebben genomen, voldaan hebben aan hun natuurlijke verbintenis tot teruglevering van de litigieuze strook en dat [eisers] binnen 10 dagen na onherroepelijk worden van dit vonnis, indien uw rechtbank zo nodig oordeelt, dienen mee te werken aan inschrijving van dit vonnis in de daartoe bestemde registers van het kadaster op straffe van verbeurte van € 250,00 aan dwangsommen per dag dat [eisers] hiermee in gebreke blijven, zulks met een maximum van € 10.000,00, en met hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de kosten van het opmaken van de eventueel benodigde notariële akte;
Meer subsidiair:voor zover de rechtbank oordeelt dat [eisers] door verkrijgende verjaring eigenaar zouden zijn geworden van de litigieuze strook van het kadastrale gemeente Marum [sectieletter 1] nummer [sectienummer 2] , uw rechtbank verklaart voor recht dat een beroep hierop door [eisers] een onrechtmatige daad jegens [gedaagden] oplevert en dat [eisers] , indien uw rechtbank zo nodig oordeelt, binnen 10 dagen na onherroepelijk worden van dit vonnis dienen mee te werken aan inschrijving van dit vonnis in de daartoe bestemde registers van het kadaster op straffe van verbeurte van € 250,00 aan dwangsommen per dag dat [eisers] hiermee in gebreke blijven, zulks met een maximum van € 10.000,00, en met hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de kosten van het opmaken van de eventueel benodigde notariële akte;
2. dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, gebiedt/bepaalt dat:
het [eisers] binnen 10 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis verboden wordt een hek of een ander obstakel op of nabij de grens van hun huisperceel met het kadastrale perceel gemeente Marum [sectieletter 1] nummer [sectienummer 2] te plaatsen, althans dat [eisers] geboden worden een tijdens deze procedure geplaatst hek of obstakel te verwijderen en verwijderd te houden, alles voor zover dit hek zich op het tracé van de erfdienstbaarheid van weg bevindt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per overtreding, althans per dag dat de overtreding voortduurt, zulks met een maximum van € 10.000,00;
[eisers] het binnen 10 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis geboden wordt dusdanige maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door het plaatsen van een zwakstroomdraad conform de rode lijnen op onderstaande foto of door het al dan niet permanent aangelijnd houden van hun hond, althans dat [eisers] door UEA in goede Justitie te bepalen maatregelen dienen te nemen, wel zodanig dat hun hond [gedaagden] en diens bezoekers niet meer op het tracé van de erfdienstbaarheid van weg lastig kan vallen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per overtreding, althans per dag dat de overtreding voortduurt, zulks met een maximum van € 10.000,00;
[eisers] binnen 10 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis alle struiken welke zich op het perceel van [eisers] op 50 cm afstand van de grens met het kadastrale perceel van [gedaagden] (gemeente Marum [sectieletter 1] nummer [sectienummer 2] ) en alle bomen, welke zich binnen 2 meter van de voornoemde erfgrens op het perceel van [eisers] bevinden (behalve een drietal verjaarde grote bomen) dienen te verwijderen en voortaan verwijderd moeten houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per overtreding, althans per dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 10.000,00;
[eisers] binnen 10 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, alle over de erfgrens met het kadastrale perceel gemeente Marum [sectieletter 1] nummer [sectienummer 2] overhangende takken (ook die van de verjaarde bomen) moeten verwijderen en verwijderd moeten houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per overtreding, althans per dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 10.000,00;
[eisers] binnen 10 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de overhangende takken op het tracé van de erfdienstbaarheid moeten snoeien en deze jaarlijks, althans binnen telkens een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, dienen bij te snoeien, dusdanig dat er een breedte van 4 meter en een hoogte van 3 meter van het tracé vrij blijft, althans een tracé volgens de rechtbank in goede justitie te bepalen dimensies, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per overtreding, althans per dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 10.000,00;
3. [eisers] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 657,03 inclusief btw ter zake van aan [gedaagden] verschuldigde buitengerechtelijke incassokosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en (voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
4. [eisers] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de proceskosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en (voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de nakosten van € 131,00 dan wel, indien betekening van het in dezen te wijzen vonnis plaatsvindt van € 199,00.
3.5.
[eisers] voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De in conventie en reconventie door partijen ingenomen stellingen en de daarop gebaseerde vorderingen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
De strook grond
4.2.
[eisers] hebben gesteld dat zij door verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring rechthebbende zijn geworden van de strook grond die, gerekend vanaf 35 cm uit de gevel van de schuur van [eisers] , 1.90 m over de gehele breedte van het perceel van [eisers] in de richting van het perceel van [gedaagden] is gelegen, met inbegrip van de reed.
4.3.
Op grond van artikel 3:99 BW wordt een eigendomsrecht op een onroerend goed door een bezitter te goeder trouw verkregen door een onafgebroken bezit van tien jaren. Daarnaast kan de bezitter die niet te goeder trouw is op grond van artikel 3:105 BW na verloop van twintig jaren de eigendom verkrijgen, door verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit.
4.4.
Voor de beoordeling of er sprake is van verjaring moet, zowel bij verkrijgende als bevrijdende verjaring, allereerst worden beoordeeld of er sprake is van bezit. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 3:107 e.v. BW. Op grond van artikel 3:113 lid 3 BW wordt een goed in bezit genomen als iemand zich daar de feitelijke macht over heeft verschaft. Er moet sprake zijn van een naar buiten kenbaar ondubbelzinnig hebben gehouden voor zichzelf, dat wil zeggen het uitoefenen van de feitelijke macht over dat goed, met de pretentie daarvan eigenaar te zijn. De intentie om het goed voor zichzelf te houden en het bezit daarvan aan de eigenaar te onttrekken, moet blijken uit uiterlijk waarneembare feiten waaruit naar verkeersopvattingen die intentie kan worden afgeleid. Het gaat om de feitelijke situatie en om wat er allemaal is gedaan en gebeurd.
4.5.
Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rusten op de partij die zich erop beroept dat een goed door verjaring is verkregen, de stelplicht en bewijslast van de stelling dat aan de vereisten voor verjaring is voldaan. In dit geval zijn dat [eisers]
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers] onvoldoende gesteld dat er sprake is van inbezitneming. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.7.
[eisers] hebben gesteld dat op het moment dat zij het perceel hebben gekocht, er een erfafscheiding stond op 2.25 m van de schuur van [eisers] Deze erfafscheiding stond er volgens hen al vanaf de eerste jaren nadat [naam 1] aan de [adres 1] woonde. De erfafscheiding kon volgens [eisers] ook niet verder richting het perceel van [eisers] worden geplaatst omdat de grond daar hoger lag dan het perceel van [gedaagden] Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee echter geen sprake van inbezitneming van de strook grond. [gedaagden] hebben namelijk onweersproken gesteld dat zij, dan wel hun rechtsvoorganger deze afscheiding hebben geplaatst. Op de mondelinge behandeling hebben [eisers] dit erkend. Het plaatsen van de afscheiding kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet als bezitsdaad van (de rechtsvoorganger van) [eisers] worden gekwalificeerd. Daar komt bij dat de afscheiding volgens [gedaagden] slechts bedoeld was als veekering en niet als erfafscheiding.
4.8.
Verder hebben [eisers] betoogd dat [naam 1] de bomen die op de bewuste strook grond stonden hebben verzorgd en hebben verwijderd. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee echter geen sprake van inbezitneming van de strook grond. Het onderhouden van de bomen is geen voortdurende en ondubbelzinnige bezitsdaad. Het onderhoud zal immers met tussenpozen hebben plaatsgevonden. Ook de omstandigheid dat [eisers] de grond hebben afgraven, doorgefreesd en ingezaaid met gras kan niet worden gezien als een daad van inbezitneming. [eisers] hebben op de mondelinge behandeling verklaard dat zij deze handelingen ook hebben verricht ten aanzien van een stuk grond van [gedaagden] dat naast de bewuste strook grond ligt, omdat de gebruikte machines over de grond van [gedaagden] moesten voor het realiseren van de nieuwe schuur. Bovendien is er bij deze handelingen geen sprake van voortdurende en ondubbelzinnige bezitsdaden omdat dit eenmalig heeft plaatsgevonden en vrij recent is uitgevoerd (in 2018). Daar komt bij dat deze handelingen als zodanig niet hoeven te duiden op een bezitspretentie als eigenaar van [eisers] Het bewerken van de grond betreft handelingen die ook door bijvoorbeeld een bruiklener kunnen worden verricht en hoeven dan ook niet te duiden op het gebruik van de grond in de hoedanigheid van eigenaar. [gedaagden] hoefden naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet op te maken dat [eisers] pretendeerde eigenaar van de strook grond te zijn. Ditzelfde geldt voor de houtopslag die volgens [eisers] (gedeeltelijk) op de strook grond was geplaats en het op de strook grond geplaatste materiaal van [naam 1] .
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is er met het vorenstaande geen sprake van zodanige machtsuitoefening dat deze naar verkeersopvatting het bezit [gedaagden] teniet doet. De slotsom is dat [eisers] niet (door verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring) rechthebbende zijn geworden van de strook grond
4.10.
De vorderingen van [eisers] onder I en II zullen gezien het voorgaande worden afgewezen. Dit betekent ook dat de reconventionele vordering van [gedaagden] onder 1.a) zal worden toegewezen. De rechtbank zal (in reconventie) voor recht verklaren dat [gedaagden] eigenaren zijn van het gehele kadastrale perceel gemeente Marum [sectieletter 1] nummer [sectienummer 2] , inclusief de litigieuze door [eisers] geclaimde strook en dat de kadastrale grens tussen de percelen van partijen ook de juridische grens is.
Plaatsen afrastering
4.11.
[eisers] hebben onder III gevorderd te verklaren voor recht en tevens [eisers] toe te staan dat zij een (normaal gebruikelijke) afrastering mogen doen plaatsen ter afscheiding van de grens met [gedaagden] op kosten van [eisers]
4.12.
Ter zitting hebben [gedaagden] aangegeven dat het plaatsen van afrastering wat hen betreft geen probleem is, zolang deze wordt geplaatst op eigen terrein.
4.13.
De vordering tot het mogen doen plaatsten van afrastering zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat [eisers] deze dienen te plaatsen met inachtneming van de hiervoor gegeven beoordeling over de plaats van de erfgrens, namelijk dat de kadastrale grens tussen de percelen van partijen tevens de juridische erfgrens is. [eisers] zal worden toegestaan een afrastering te plaatsen aan hun [naam 1] van deze erfgrens, dus op hun eigen perceel.
Plaatsen hek over reed
4.14.
Onder IV hebben [eisers] in conventie gevorderd dat het hen is toegestaan om een niet afsluitbaar hek over de reed te plaatsen ter voorkoming dat de hond en bezoekers van [eisers] op het erf komen van [gedaagden]
4.15.
Ter onderbouwing van deze vorderingen hebben [eisers] gesteld dat de reed tot hun grondgebied behoort en dat zij, door dit hek te plaatsen, bereiken dat hun hond niet op het perceel van [gedaagden] kan komen, zoals [gedaagden] willen. Tevens is volgens [eisers] door [gedaagden] duidelijk kenbaar gemaakt dat de visite van [eisers] of ieder ander die aan hen een bezoek brengt, op geen enkele wijze op het terrein van [gedaagden] wordt toegestaan. Een hek is volgens [eisers] de enige optie om hieraan te voldoen.
4.16.
[gedaagden] hebben in hun conclusie van antwoord erkend dat [eisers] het recht hebben om hun perceel af te sluiten, ook als er sprake is van een erfdienstbaarheid van weg over hun perceel zoals het geval is. [gedaagden] hebben echter aangevoerd dat [eisers] met het plaatsen van een hek over de reed misbruik maken van recht. De problemen met de hond van [eisers] worden volgens [gedaagden] op deze manier alleen maar groter. Als [gedaagden] dan wel hun bezoek door dat hek heen willen, zullen zij uit de auto moeten stappen waardoor zij worden geconfronteerd met de hond van [eisers]
4.17.
De rechtbank overweegt dat er sprake zou kunnen zijn van misbruik van recht, indien [eisers] een vordering zouden instellen die evident ongegrond is en daarom, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij, achterwege had moeten blijven. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagden] echter onvoldoende onderbouwd dat [eisers] het hek willen plaatsen met geen ander doel dan [gedaagden] dwars te zitten. [gedaagden] hebben weliswaar gesteld dat er zich voorvallen hebben voorgedaan met de hond van [eisers] bij passanten, maar dit hebben zij niet nader onderbouwd. Bovendien betreft dit de vorige hond van [eisers] Dat de huidige hond van [eisers] passanten zou lastig vallen is door [eisers] betwist en niet nader onderbouwd door [gedaagden] [eisers] hebben bovendien voldoende onderbouwd dat zij goede gronden hebben om te willen dat het hek over de reed wordt geplaatst, namelijk om hun hond op hun eigen erf te houden. Daar komt bij dat het hek niet zal worden afgesloten met een slot, zodat [eisers] in die zin ongehinderd gebruik kunnen blijven maken van de erfdienstbaarheid van weg.
4.18.
Het voorgaande betekend dat voor recht zal worden verklaard dat het [eisers] is toegestaan om een niet afsluitbaar hek over de reed te plaatsen ter voorkoming dat de hond en bezoekers van [eisers] op het erf komen van [gedaagden] Dit betekent ook dat de reconventionele vordering onder 2.a) van [gedaagden] dat het [eisers] verboden wordt een hek of een ander obstakel op of nabij de grens van hun huisperceel te plaatsen voor zover dit hek zich op het tracé van de erfdienstbaarheid van weg bevindt, zal worden afgewezen.
Verkeersdrempels
4.19.
[eisers] hebben in conventie onder V gevorderd om te verklaren voor recht dat het hen is toegestaan om vier verkeersdrempels te plaatsen op de reed ter voorkoming van het harder dan 15 km per uur rijden door [gedaagden]
4.20.
Op de mondelinge behandeling hebben [gedaagden] te kennen gegeven dat het plaatsen van verkeersdrempels op het eigen erf een recht is van de eigenaar en dat zij zich niet tegen deze vordering verzetten. Deze vordering zal daarom worden toegewezen.
Maatregelen hond
4.21.
In reconventie hebben [gedaagden] onder 2.b) gevorderd dat het [eisers] geboden wordt dusdanige maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door het plaatsen van een zwakstroomdraad of door het al dan niet permanent aangelijnd houden van hun hond, dat hun hond [gedaagden] en diens bezoekers niet meer op het tracé van de erfdienstbaarheid van weg lastig kan vallen. [gedaagden] hebben artikel 5:37 BW ten grondslag gelegd aan deze reconventionele vordering.
4.22.
Artikel 5:37 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen.
4.23.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagden] onvoldoende gesteld dat er sprake is van onrechtmatige hinder. Zij hebben weliswaar gesteld dat zich met de vorige hond van [eisers] voorvallen hebben voorgedaan, maar wat deze voorvallen zijn geweest hebben zij niet nader onderbouwd. Dat zij dezelfde problemen vrezen met de huidige hond van [eisers] is dan ook onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van onrechtmatige hinder. Wellicht veroorzaakt de hond van [eisers] hinder door op [gedaagden] dan wel diens bezoek af te lopen, maar dit enkele gegeven is naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig op de wijze zoals bedoeld in artikel 5:37 BW.
4.24.
Deze reconventionele vordering zal daarom worden afgewezen.
Begroeiing nabij de erfgrens
4.25.
Onder 2.c) hebben [gedaagden] in reconventie gevorderd te gebieden dat [eisers] alle struiken die zich op het perceel van [eisers] op 50 cm afstand van de grens met het kadastrale perceel van [gedaagden] en alle bomen, die zich binnen 2 meter van de voornoemde erfgrens op het perceel van [eisers] bevinden (behalve een drietal verjaarde grote bomen) dienen te verwijderen en voortaan verwijderd moeten houden.
4.26.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] met betrekking tot deze vordering niet hebben voldaan aan hun stelplicht. Zij hebben met name niet voldoende concreet gemaakt welke begroeiing volgens hen te dicht op de erfgrens staat. [gedaagden] hebben immers slechts gesteld dat, als de kadastrale grens de juridische grens is, het evident is dat er sprake is van beplanting op het terrein van [eisers] die zich binnen de verboden afstand met de grens van [gedaagden] bevindt. Zij hebben in hun conclusie van eis in reconventie weliswaar twee foto’s opgenomen, maar hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk te zien welke begroeiing te dicht op de erfgrens zou staan. Met name omdat [gedaagden] hebben aangegeven dat de drie grote bomen die er meer dan 20 jaar staan wat hen betreft mogen blijven staan, maar dat op de foto’s geen duidelijk onderscheid is te maken tussen die bomen (ook deze zijn niet duidelijk op de foto’s te zien) en de begroeiing.
4.27.
Deze reconventionele vordering zal daarom worden afgewezen.
Overhangende takken
4.28.
[gedaagden] hebben onder 2.d) in reconventie gevorderd [eisers] te veroordelen om alle over de erfgrens overhangende takken (ook die van de verjaarde bomen) te verwijderen en verwijderd te moeten houden. Ter zitting hebben zij verklaard dat op behoorlijke hoogte sprake is van overhangende takken en dat [gedaagden] daar hinder van ondervinden omdat de bladeren daarvan op hun perceel vallen en er minder zon op dat gedeelte van het perceel komt. Daardoor is dat deel van het perceel volgens [gedaagden] behoorlijk vochtig. [gedaagden] verkopen het gras dat van dat perceel komt en ondervinden, volgens [gedaagden] , veel overlast omdat indien er blad in de grasoogst zit deze moet worden weggegooid.
4.29.
[eisers] hebben zich op het standpunt gesteld dat [gedaagden] met deze vordering misbruik van recht maken. De rechtbank kan [eisers] daar in volgen. Het enkele snoeien van de overhangende takken op grote hoogte neemt niet weg dat er bladeren op het weiland van [gedaagden] zullen waaien afkomstig van de andere (vele) bomen die rond het perceel van [gedaagden] staan. Ook dat blad zal in de grasoogst terecht (kunnen) komen. Dat het weiland door het verwijderen van de bewuste overhangende takken minder vochtig wordt, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin gebleken omdat [gedaagden] op de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat er op dat gedeelte sprake is van minder afwatering. Verder hebben [eisers] aangevoerd dat er ook minder licht op dat gedeelte van het weiland valt door de overige bomen die om het weiland staan. Dit is niet, althans onvoldoende, door [gedaagden] betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande niet gebleken van enig direct belang bij [gedaagden] voor het snoeien van de betreffende overhangende takken.
4.30.
Deze reconventionele vordering zal daarom worden afgewezen.
Overhangende takken bij de reed
4.31.
[gedaagden] hebben verder onder 2.f) in reconventie gevorderd [eisers] te veroordelen de overhangende takken op het tracé van de erfdienstbaarheid te snoeien en deze jaarlijks, althans binnen telkens een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, dienen bij te snoeien, dusdanig dat er een breedte van 4 meter en een hoogte van 3 meter van het tracé vrij blijft, althans een tracé volgens de rechtbank in goede justitie te bepalen dimensies.
4.32.
[gedaagden] hebben gesteld dat zij regelmatig last hebben van de overhangende takken op de reed. Verder hebben zij gesteld dat hen is gebleken dat de toegang van de loonwerker die zij een aantal keren per jaar voor het maaien en hooien inhuren, bemoeilijkt. [eisers] hebben betwist dat er sprake is van overhangende takken en dat niet is gebleken dat derden daar last van zouden hebben (gehad).
4.33.
De rechtbank stelt voorop dat de reed in eigendom toebehoort aan [eisers] en dat ten behoeve van [gedaagden] daar een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd. [gedaagden] mogen derhalve niet gehinderd worden in het gebruik van de reed. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagden] echter onvoldoende onderbouwd dat de landbouwvoertuigen van de loonwerker, die meerdere keren per jaar bij hen werkzaamheden verricht, niet over de reed konden rijden vanwege overhangende takken. [gedaagden] hebben weliswaar verwezen naar een aantal in het geding gebrachte foto’s, maar hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er sprake is van overhangende takken die de doorgang belemmeren. Op een aantal van die foto’s is immers te zien dat een landbouwvoertuig (ongehinderd) over de reed rijdt. Verder overweegt de rechtbank dat bij de vestiging van de erfdienstbaarheid geen last tot onderhoud van het dienende erf is overeengekomen.
4.34.
Deze reconventionele vordering zal daarom worden afgewezen.
De gevorderde (proces)kosten
In conventie
4.35.
[eisers] hebben gevorderd [gedaagden] te veroordelen tot betaling van vermogensschade op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub c BW ten bedrage van € 667,01 inclusief BTW. Dat betreft de brief van 28 mei 2020 en voorafgaande bespreking en bestudering van 3 uur gerekend tegen een uurtarief van € 175,00. Dit zijn volgens [eisers] de kosten voor hen voor verkrijging van een minnelijke oplossing buiten rechte.
4.36.
Deze kosten bestaan volgens [eisers] derhalve uit de door hen gemaakte advocaatkosten. De rechtbank oordeelt als volgt. Voor zover de gevorderde advocaatkosten verband houden met de gronden zoals genoemd in artikel 6:96 lid 2 BW, geldt dat deze kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen indien de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. Ter onderbouwing van hun vordering hebben [eisers] een factuur van hun advocaat overgelegd. Uit de bij de factuur gevoegde specificatie van de verrichte werkzaamheden blijkt dat de in rekening gebrachte kosten zien op besprekingen met [eisers] en het opstellen en versturen van een brief. De rechtbank is van oordeel dat aan de hand van deze omschrijvingen niet kan worden vastgesteld welk gedeelte van de advocaatkosten ziet op werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW, of de kosten noodzakelijk waren en naar hun omvang redelijk zijn. Dit gedeelte van de vordering zal daarom worden afgewezen.
4.37.
Omdat [eisers] in overwegende mate in het gelijk worden gesteld, zullen [gedaagden] worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. De kosten aan de zijde van [eisers] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 105,03
- griffierecht 304,00
- salaris advocaat 1.126,00punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.535,03
In reconventie
4.38.
[gedaagden] heeft in reconventie gevorderd dat [eisers] hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van € 657,03 inclusief btw ter zake aan [gedaagden] verschuldigde buitengerechtelijke incassokosten. Omdat niet is gesteld dat buitengerechtelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden, zal deze vordering worden afgewezen.
4.39.
Omdat [gedaagden] gedeeltelijk in het gelijk worden gesteld zullen [eisers] worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden vastgesteld op:
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat 563,00punten × factor ½ × tarief € 563,00)
Totaal € 867,00
Ook de over de proceskosten gevorderde wettelijke rente acht de rechtbank toewijsbaar zoals in het dictum te melden. De nakosten zullen eveneens worden toegewezen, zoals hierna in het dictum is verwoord.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht en staat [eisers] tevens toe dat zij een (normaal gebruikelijke) afrastering mogen doen plaatsen ter afscheiding van de grens met [gedaagden] op kosten van [eisers] , met inachtneming van het oordeel van de rechtbank dat de kadastrale grens tussen de percelen van partijen tevens de juridische erfgrens is en met dien verstande dat [eisers] de afrastering zal plaatsen aan hun [naam 1] van deze erfgrens;
5.2.
verklaart voor recht dat het [eisers] is toegestaan om een niet afsluitbaar hek over de reed te plaatsen ter voorkoming dat de hond en bezoekers van [eisers] op het erf komen van [gedaagden] ;
5.3.
verklaart voor recht dat het [eisers] is toegestaan om vier verkeersdrempels te plaatsen op de reed ter voorkoming van het harder dan 15 km per uur rijden door [gedaagden] ;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van de procedure in conventie, tot op heden vastgesteld op een bedrag van in totaal € 1.535,03;
5.5.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.7.
verklaart voor recht dat [gedaagden] eigenaar zijn van het gehele kadastrale perceel gemeente Marum [sectieletter 1] nummer [sectienummer 2] , inclusief de litigieuze door [eisers] geclaimde strook en dat de kadastrale grens tussen de percelen van partijen de juridische grens is;
5.8.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, dat indien de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van de procedure in reconventie, tot op heden vastgesteld op een bedrag van in totaal € 867,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.9.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, dat indien de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de nakosten, begroot op € 131,00 dan wel, indien betekening van het in dezen te wijzen vonnis plaatsvindt van € 199,00;
5.10.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021.
c: 598