ECLI:NL:RBNNE:2021:5491

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
LEE 21/3285
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting wegens drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens woning en opstallen door de burgemeester van de gemeente Het Hogeland zijn gesloten voor een periode van twaalf maanden. De sluiting is gebaseerd op de aantreffen van een handelshoeveelheid drugs in de woning, waaronder hennepplanten en amfetamine. De burgemeester heeft op 21 oktober 2021 besloten tot sluiting van de percelen, met ingang van 2 november 2021. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zijn woning en tuin gedurende de sluiting niet mag betreden, wat volgens hem een ernstige inbreuk op zijn leven vormt.

Tijdens de zitting op 18 november 2021 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoeker en verweerder gehoord. Verzoeker betoogde dat de sluiting onevenredig is en dat er geen sprake was van drugshandel vanuit zijn woning. De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen indien er in een woning drugs aanwezig zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde en dat de belangen van verzoeker niet zodanig zwaarwegend waren dat de burgemeester van zijn bevoegdheid had moeten afzien.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de sluiting ingaat op 6 december 2021 en eindigt op 6 december 2022. De uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, in aanwezigheid van griffier mr. S.I. Havinga. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3285

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 november 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. M. Schlepers),

en

de burgemeester van de gemeente Het Hogeland, verweerder(gemachtigden: mr. F.A. Sijtsma en G. Medendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de woning en opstallen op de percelen aan de [adres] te [plaats] van verzoeker (de percelen) gesloten voor een periode van 12 maanden met ingang van 2 november 2021 om 10:00 uur.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2021. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter acht het spoedeisende belang in dit geval gegeven, omdat de percelen op korte termijn worden gesloten. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd het besluit te schorsen. Verweerder heeft op 1 november 2021 aangegeven dat het besluit wordt opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
3. Verweerder heeft besloten de woning en opstallen met ingang van 2 november 2021 te sluiten voor een periode van twaalf maanden. Volgens verweerder heeft de politie tijdens een controle op de percelen van verzoeker een handelshoeveelheid drugs aangetroffen. In de berging aan de achterzijde van de woning is een hennepkwekerij aangetroffen, die was verdeeld in twee ruimtes. Deze kwekerij was voorzien van assimilatielampen, koolstoffilters, verrijkte aarde en aan- en afvoer van lucht. Daarnaast zijn in de berging circa 380 hennepplanten en circa 236 gram (vermoedelijk) amfetamine aangetroffen. In de woning is 63,6 gram henneptoppen, een zakje met 1,3 gram (vermoedelijk) MDMA en een zakje met 4 witte pillen aangetroffen. In de tent zijn 1957 gram henneptoppen en twee zakjes met 6,1 gram met vermoedelijk amfetamine aangetroffen. Ook heeft verweerder aangegeven dat er meerdere meldingen bij de politie zijn gedaan van mogelijk dealen vanaf het adres, dat de woning dusdanig is vervuild dat deze niet meer bewoonbaar is, de woning in een slechte staat van onderhoud verkeert en de woning niet meer wind- en waterdicht is. Gezien de elektrische installatie bestond er ook extra gevaar voor elektrocutie en brand. Sluiting is om de percelen met woning en opstallen uit de keten van drugshandel te halen, de loop uit de percelen met opstallen te halen en de openbare orde te herstellen.
4. Verzoeker betoogt onder meer dat zijn belangen door verweerder onvoldoende zijn erkend. Hiertoe heeft verzoeker aangegeven dat hij door de sluiting zijn terrein moet verlaten waardoor hij zijn woning en tuin twaalf maanden niet mag betreden. Dit terwijl de kosten doorlopen. Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat er geen sprake was van ‘loop’ naar zijn woning. Hiertoe heeft verzoeker aangegeven dat nergens uit blijkt dat er sprake is geweest van levering en/of doorverkoop van drugs aan de deur van verzoeker. Het huis is derhalve geen drugspand en sluiting van de woning is dan ook niet noodzakelijk. Daarnaast is de kans op herhaling aldus verzoeker nihil en is geen sprake van een recidive. In dit verband heeft verzoeker gesteld dat er sprake was van een verkeerde inschatting van zijn kant, dat hij dit betreurt en dat het niet weer zal gebeuren. Ten slotte heeft verzoeker betoogd dat sluiting van de percelen van 12 maanden buitenproportioneel is. Hiertoe heeft verzoeker aangegeven dat het een zeer ingrijpende maatregel is, de woningsluiting vlak voor de winter komt en in de coronatijd. Het besluit is dan ook, aldus verzoeker, in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM). Hierbij geeft verzoeker aan dat de woning en zijn tuin een onmisbare schakel in zijn leven vormen en dat hij geen netwerk heeft waar hij de periode van twaalf maanden kan overbruggen. Ook beschikt verzoeker niet over de financiële middelen om deze periode te kunnen overbruggen.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In artikel 13b van de Opiumwet is
bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van de burgemeester. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten. Op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de AbRS) van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) betekent dit meer concreet dat de voorzieningenrechter moet toetsen of de woningsluiting in kwestie noodzakelijk en evenredig is. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet betwist dat verweerder de bevoegdheid heeft om de woning en opstallen te sluiten en dat het geschil gaat over de vraag of hij van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
Noodzakelijkheid van de sluiting
6. In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te
worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning en opstallen noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
6.1.
Bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs in een woning is het in beginsel aannemelijk dat die drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen soft- en harddrugs in de woning en de opstallen van verzoeker is sprake van een ruime overschrijding van deze hoeveelheden. Verzoeker ontkent dat ook niet. Verweerder is van mening dat de aangetroffen drugs de noodzaak om de woning en de opstallen te sluiten aantonen. Ingevolge vaste jurisprudentie van de AbRS, waaronder de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912), is het uitgangspunt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Gelet hierop volgt de voorzieningenrechter het betoog van verzoeker dat ter plaatse geen sprake is geweest van levering en/of doorverkoop van drugs aan de deur, niet.
6.2.
Daarnaast heeft verzoeker gewezen op het tijdsverloop tussen de vondst van de drugs op 30 juni 2021 en het besluit van 21 oktober 2021. Met betrekking hiertoe is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit enkele tijdsverloop niet maakt dat, mede gelet op voornoemd risico voor de samenleving, de woningsluiting onevenredig is en dat verweerder gelet hierop had moeten afzien van toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat het aannemelijk is dat verweerder de tijd heeft gebruikt om zijn besluit zorgvuldig voor te bereiden. Het betoog van verzoeker treft dan ook geen doel. Hierbij verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van de AbRS van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2206).
6.3.
Gelet op het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de sluiting van de woning en opstallen noodzakelijk is.
Evenredigheid van de sluiting
7. In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het
bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Voor de beoordeling van de evenredigheid is van belang wat de gevolgen zijn van de sluiting voor verzoeker. Aan de voor een bewoner mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op een woning – die raakt aan het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht – moet een zwaar gewicht worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.
7.1.
Verweerder heeft geen eigen gemeentelijk beleid voor het toepassen van artikel 13b van de Opiumwet. Dat betekent niet dat verweerder geen last kan opleggen, maar wel dat ieder afzonderlijk besluit goed moet worden gemotiveerd.
7.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de omstandigheden van dit geval en de belangen van verzoeker geen grond wordt gevonden voor de conclusie dat de woningsluiting zodanig onevenredig is dat hij van toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet had moeten afzien. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder veel gewicht heeft mogen toekennen aan de ernst van de feiten: uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de woning en de opstallen een grote hoeveelheid hard- en softdrugs is aangetroffen. Gelet op de ernst van de feiten mag verweerder het herstel van de openbare orde zwaarwegend achten, net als het afgeven van een signaal dat drugscriminaliteit niet wordt getolereerd, en de andere belangen die pleiten voor de sluiting van de woning en de opstallen. Het verlaten van de woning en de opstallen is inherent aan een sluiting. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Een (emotionele) binding met de woning levert die omstandigheid ook niet op. Van een binding aan de woning op medische gronden is daarnaast niet gebleken. Ten slotte heeft verweerder van belang kunnen achten dat verzoeker de door verweerder geboden hulp voor het vinden van alternatieve woonruimte gedurende de sluiting van zijn perceel afwijst.
7.3.
Met betrekking tot het betoog van verzoeker dat het besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De toepassing van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid kan zeer ingrijpende gevolgen met zich brengen voor de bewoner van een woning. De sluiting voor twaalf maanden is, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, evenwel niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Ingevolge het tweede lid van dat artikel zijn inmengingen van enig openbaar gezag in de uitoefening van het in het eerste lid neergelegde recht toegestaan, voor zover deze bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van de woning is neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en derhalve bij de wet voorzien. Hierbij verwijst de voorzieningenrechter onder meer naar de uitspraak van de AbRS van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2423). Gelet op de grote hoeveelheid (hard)drugs die in de woning en de opstallen van verzoeker is aangetroffen, mocht verweerder sluiting van de woning gedurende twaalf maanden noodzakelijk achten ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen. Het betoog van verzoeker slaagt niet.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het bezwaarschrift tegen het primaire besluit naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. Ook anderszins is geen grond voor toewijzing van de voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
8.1.
Verweerder heeft gewacht met het tenuitvoerleggen van de opgelegde maatregel tot de uitspraak van de voorzieningenrechter. Om verzoeker de kans te bieden de nodige maatregelen te nemen zal de voorzieningenrechter bepalen dat de sluiting ingaat op maandag 6 december 2021 en twaalf maanden daarna eindigt, dus op dinsdag 6 december 2022.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • bepaalt dat de woningsluiting ingaat op 6 december 2021.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.