ECLI:NL:RBNNE:2021:5462

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
C/18/206659 / HA ZA 21/118
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de eiser in vordering tegen onbekende erfgenamen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een incident betreffende de ontvankelijkheid van de eiser, [voornaam] [eiser], in zijn vordering tegen [gedaagde 2]. De eiser vorderde betaling van een bedrag van € 102.342,55 op basis van een geldleningsovereenkomst met Walas Europe B.V. en de overleden [voormalig bestuurder van Walas]. De eiser heeft [gedaagde 2] gedagvaard in haar hoedanigheid als erfgenaam van de overleden bestuurder. Walas Europe B.V. heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat [gedaagde 2] geen erfgenaam is, waardoor de dagvaarding onterecht zou zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding niet correct is betekend, aangezien [gedaagde 2] niet als erfgenaam kan worden beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering tegen [gedaagde 2], omdat deze niet de juiste partij is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser, indien hij niet bekend was met de erfgenamen, een vereffenaar had kunnen verzoeken aan te stellen, maar dat deze weg nu niet meer noodzakelijk is, omdat hij inmiddels bekend is met de erfgenamen.

De rechtbank heeft de eiser veroordeeld in de proceskosten van het incident, vastgesteld op € 563,00. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De hoofdzaak zal op 26 januari 2022 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/206659 / HA ZA 21/118
Vonnis in het incident van 15 december 2021
in de zaak van
[voornaam] [eiser],
wonende te Tweede Exloërmond,
eiser in de hoofdzaak en verweerder in het incident,
advocaat: mr. A. Neophitou, kantoorhoudende te Oss,
tegen
1. de besloten vennootschap
WALAS EUROPE B.V.,
gevestigd te Heerlen,
2.
[voornaam] [gedaagde 2],
wonende te Hengelo,
gedaagden in de hoofdzaak en eiseressen in het incident,
advocaat mr. C.P.B. Kroep, kantoorhoudende te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de incidentele conclusie houdende beroep op niet-ontvankelijkheid en op onbevoegdheid van de rechtbank Noord-Nederland;
  • de conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid en niet-ontvankelijkheid.
1.2.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser] vordert in de hoofdzaak dat Walas c.s. wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 102.342,55 ter zake van een terugbetalingsverplichting voortvloeiende uit een geldleningsovereenkomst die tussen [eiser] , Walas en de heer [voorletters] [voormalig bestuurder van Walas] (voormalig bestuurder van Walas, hierna [voormalig bestuurder van Walas] te noemen) gesloten zou zijn. [voormalig bestuurder van Walas] is inmiddels overleden, om welke reden [eiser] [gedaagde 2] ‘in haar hoedanigheid van (één van de) erfgenaam (erfgenamen) in de nalatenschap van [voormalig bestuurder van Walas] ’ heeft gedagvaard.
2.2.
Walas c.s. voert het verweer dat [gedaagde 2] geen erfgenaam is van [voormalig bestuurder van Walas] , zodat [gedaagde 2] ten onrechte is gedagvaard. Omdat [gedaagde 2] [voormalig bestuurder van Walas] niet onder algemene titel opvolgt, is zij bovendien volgens Walas c.s. geen partij geworden bij de geldleningsovereenkomst tussen [eiser] en Walas. De forumkeuze die in de schriftelijke geldleningsovereenkomst is opgenomen, en waarin is bepaald dat de rechtbank
Noord-Nederland, locatie Groningen, bevoegd is om over geschillen voortvloeiende uit de geldleningsovereenkomst te oordelen, is daarom niet op haar van toepassing, aldus Walas c.s. Walas c.s. vordert daarom in het incident – kort gezegd – dat deze rechtbank 1) zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van [eiser] jegens [gedaagde 2] kennis te nemen en 2) [eiser] niet-ontvankelijk verklaart in zijn vordering jegens [gedaagde 2] .
2.3.
Walas c.s. voert in het incident het verweer dat niet [gedaagde 2] is gedagvaard, maar ‘de onbekende erfgenamen’. De dagvaarding zou alleen betekend zijn aan het adres van [gedaagde 2] , zoals artikel 53 sub c van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) toelaat. Nu inmiddels duidelijk is geworden dat [gedaagde 2] geen erfgenaam is, lijdt de dagvaarding volgens [eiser] aan een gebrek dat op grond van artikel 66 Rv kan worden hersteld.
2.4.
De rechtbank overweegt over het voorgaande als volgt.
(1) Bevoegdheid rechtbank Noord-Nederland
2.5.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] zijn vordering jegens [gedaagde 2] grondt op een schriftelijke geldleningsovereenkomst tussen [eiser] en Walas, waarin is bepaald dat rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, bij uitsluiting bevoegd is om kennis te nemen van geschillen die voortvloeien uit de geldleningsovereenkomst of die daarvan het gevolg zijn. Om die reden acht deze rechtbank zich bevoegd om kennis te nemen van onderhavig geschil, zodat in zoverre de vordering in het incident zal worden afgewezen.
(2) Ontvankelijkheid vordering jegens [gedaagde 2]
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de dagvaarding dat ‘ [gedaagde 2] ’ is gedagvaard en niet ‘de onbekende erfgenamen’. [gedaagde 2] is bovendien gedagvaard ‘in haar hoedanigheid van (één van de) erfgenaam (erfgenamen) in de nalatenschap van [voormalig bestuurder van Walas] ’, zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat daarmee ‘de onbekende erfgenamen’ is bedoeld. Uit het lichaam van de dagvaarding valt dat ook niet op te maken. Onder punt 1 van de dagvaarding is weliswaar vermeld dat gedaagden sub 1 en 2 daarna respectievelijk worden aangeduid als ‘Walas’ en de
gezamenlijke erfgenamendaarna als ‘ [voormalig bestuurder van Walas] ’, maar in de dagvaarding wordt dat verder op geen enkele manier nader toegelicht. [eiser] is in zijn dagvaarding in zijn geheel niet ingegaan op de vererving van de nalatenschap van [voormalig bestuurder van Walas] . Nu vaststaat dat [gedaagde 2] geen erfgenaam is van [voormalig bestuurder van Walas] , is zij ten onrechte gedagvaard. [eiser] is daarom niet-ontvankelijk in zijn vordering jegens [gedaagde 2] .
2.7.
Voor zover overigens zou zijn bedoeld om de onbekende erfgenamen te dagvaarden, heeft [eiser] de dagvaarding op een onjuiste manier betekend. Artikel 53 Rv bepaalt dat bij betekening van een exploot ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen van een overledene, de vermelding van hun namen en woonplaatsen in het exploot achterwege kan blijven, indien deze betekening geschiedt op een van de onder a-c van die bepaling omschreven wijzen. Volgens [eiser] is de dagvaarding betekend op de in artikel 53 sub c Rv genoemde wijze. In dat artikel is bepaald dat bij een betekening ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen van een overledene vermelding van hun namen en woonplaatsen achterwege kan blijven indien deze geschiedt aan
‘de persoon of de woonplaats van een van de erfgenamen, mits binnen een jaar na het overlijden, in welk geval het exploot tevens moet worden aangekondigd in een landelijk dagblad of een dagblad verschijnend in de streek waar de laatste woonplaats van de overledene was; een en ander onverminderd de mogelijkheid van betekening aan ieder van de erfgenamen afzonderlijk op de gewone wijze.’ Aangezien [gedaagde 2] niet ‘een van de erfgenamen’ is, kon de dagvaarding niet op deze manier worden betekend. In hoeverre herstel van dat gebrek mogelijk zou zijn, kan vanwege het oordeel onder 2.6. achterwege blijven. Dit betekent dat het verzoek om een herstelexploot uit te laten brengen op de voet van
artikel 66 Rv zal worden afgewezen.
2.8.
Ten overvloede overweegt de rechtbank tot slot het volgende. Indien [eiser] niet bekend was met de erfgenamen van [voormalig bestuurder van Walas] – zoals hij heeft aangevoerd – had hij op de voet van artikel 4:204 BW kunnen verzoeken om de benoeming van een vereffenaar. Na benoeming van een vereffenaar had [eiser] op de voet van artikel 53, aanhef en onder b, Rv de dagvaarding aan de gezamenlijke erfgenamen kunnen betekenen door betekening aan de persoon of de woonplaats van de vereffenaar (vgl. Hoge Raad 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9084). Die weg is thans niet meer noodzakelijk, nu [eiser] inmiddels bekend is met de erfgenamen van [voormalig bestuurder van Walas] , zodat hij deze erfgenamen in rechte kan betrekken.
2.9.
[eiser] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van Walas c.s. vastgesteld op € 563,00 aan salaris advocaat (1 punt, tarief II).

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering jegens [gedaagde 2] ;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van Walas c.s. tot op heden vastgesteld op € 563,00, te voldoen binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis en zonder die voldoening daarna te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het niet betaalde bedrag, tot de dag van de algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten aan Walas c.s. begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
3.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
in de hoofdzaak
3.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 januari 2022voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Baarsma en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021.
typ: 710