ECLI:NL:RBNNE:2021:5424

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
9039190 \ CV EXPL 21-1044
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering van een paard met rugafwijking en de mededelingsplicht van de verzekeringnemer

In deze zaak heeft eiser [A] een vordering ingesteld tegen de onderlinge waarborgmaatschappij EERSTE FRIESCHE ONDERLINGE PAARDEN VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ U.A. (EFO) wegens het weigeren van een schade-uitkering na het afsluiten van een verzekering voor zijn paard. [A] had op 10 augustus 2018 een paard gekocht en dit paard werd op 6 augustus 2018 gekeurd door dierenarts H.C. Hoogendoorn. Na de aankoop heeft [A] een verzekering aangevraagd bij EFO, waarbij hij een clausulevoorstel ontving waarin schade als gevolg van hoefkraakbeenverbening was uitgesloten. EFO heeft de verzekering op 14 oktober 2019 beëindigd na een schademelding van [A], omdat het paard volgens de dierenarts niet te rijden was en er al vóór de ingangsdatum van de verzekering sprake was van een gebrek. EFO weigerde de schade-uitkering op basis van de mededelingsplicht van [A], die volgens hen niet was nagekomen. De kantonrechter heeft de vordering van [A] toegewezen, oordelend dat EFO onvoldoende bewijs had geleverd voor hun standpunt dat [A] opzettelijk had gemanipuleerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 9039190 \ CV EXPL 21-1044

vonnis van de kantonrechter d.d. 21 december 2021

inzake

[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. F. Havers,
tegen
De onderlinge waarborgmaatschappij
EERSTE FRIESCHE ONDERLINGE PAARDEN VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ U.A.,
gevestigd te Heerenveen,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Kroondijk.
Partijen zullen hierna [A] en EFO worden genoemd.

Procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

Motivering

De feiten

2.1.
In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
EFO is een onderlinge paardenverzekeraar. [A] heeft op 10 augustus 2018 een paard genaamd [X] - verder als 'het paard' aan te duiden - gekocht. Op 6 augustus 2018 is het paard gekeurd door dierenarts H.C. Hoogendoorn te Haaksbergen, waarbij de conclusie was:
"een gezond sportpaard". In het keuringsrapport is verder vermeld:
"bz. voor separaat verbeende hoefkraakbeenderen lateraal en mediaal, klinisch geen bezwaar."
2.2.
[A] heeft hij bij EFO een verzekering voor het paard aangevraagd. Op 10 augustus 2018 heeft EFO per e-mail een clausulevoorstel voor de verzekering van het paard aan [A] gezonden. In deze e-mail staat, voor zover van belang, vermeld:
"Naar aanleiding van de bespreking met de veterinair adviseur van afgelopen donderdag kunnen wij u een uitgebreide schadeverzekering (A-tarief) aanbieden (…) met de volgende clausule op de polis:
(…) Van de verzekering zijn uitgesloten schade en kosten als gevolg van de hoefkraakbeenverbening in alle vier de ondervoeten. (…)
(…)
Desgewenst kunt u de aanvraag online invullen via de volgende link: (…)"
2.3.
[A] heeft geen verzekeringsaanvraag ingediend. Na een tweetal rappels van EFO heeft EFO op verzoek van [A] op 22 november 2018 per post een aanvraagformulier aan [A] gezonden. [A] heeft op 26 november 2018 het door hem ingevulde aanvraagformulier met daarop een aantal vragen naar EFO gestuurd. Op dit aanvraagformulier is de hiervoor onder 2.2 genoemde uitsluiting van schade en kosten als gevolg van hoefkraakbeenverbening opgenomen. De vragen
"Is het paard op dit moment helemaal gezond?"en
"Heeft het paard ooit geleden aan ziekten, kreupelheid of een ander gebrek?"zijn door [A] met respectievelijk
"ja"en
"nee"beantwoord.
2.4.
T. van Manen (hierna: van Manen), vertegenwoordiger van EFO, heeft de stal van [A] op 25 oktober 2018 bezocht en het paard bekeken. [A] was daarbij niet aanwezig. Op of omstreeks de datum van dat bezoek hebben Van Manen en [A] telefonisch contact gehad.
2.5.
Bij brief van 11 december 2018 heeft EFO aan [A] het polisblad van de aangevraagde verzekering en de bijbehorende algemene voorwaarden toegezonden. Blijkens het polisblad is de verzekering ingegaan op 6 december 2018. De afgesloten verzekering betrof een uitgebreide schadeverzekering (A-tarief).
Volgens paragraaf 18 onder c valt onder de verzekering volgens het A-tarief vergoeding van schade aan het verzekerde dier door blijvende ongeschiktheid voor het verzekerde gebruiksdoel als gevolg van ziekten, kreupelheid en ongevallen.
2.6.
Onder paragraaf 11 (
Wanneer krijgt u geen uitkering onder deze verzekering?) algemene voorwaarden is bij 11.10 vermeld:
"Bestaande gebreken en/of ziekten
U krijgt geen vergoeding voor schade en/of kosten als er sprake is van ziekten, aandoeningen of medische klachten die al aanwezig waren op de ingangsdatum van de verzekering. Dit geldt ook voor gebreken of ziekten die bij een keuring niet werden opgemerkt."
en bij 11.11:
"Karakterfouten en/of gedragsstoornissen
U krijgt geen vergoeding voor schade en/of kosten als er sprake is van karakterstoornissen of gedragsstoornissen."
2.7.
Op 14 oktober 2019 heeft dierenarts J.W. ten Brinke (hierna: Ten Brinke) te Nijverdal het paard onderzocht. In de door Ten Brinke opgestelde onderzoeksrapportage staat, voor zover voor de beoordeling van belang;
"Reden bezoek/anamnese: Aangekocht augustus 2018. Van begin af aan niet willen springen en na korte tijd begonnen met staken onder het zadel; bokken, net zo lang tot de ruiter eraf valt. Bij meerdere professionele ruiters neergezet om te rijden en te beoordelen; niet te rijden onder zadel.
(…)
Diagnose: Arthrose met kissing spines lage onderrrug
Advies/therapie: Conclusie:
Gezien de aard van bovenstaande klachten en de reactie daarop is het niet verantwoord dit paard te gebruiken onder het zadel."
Bij aanvullende rapportage van 6 december 2019 heeft Ten Brinke aangegeven dat voor arthrotische veranderingen een antedateringstermijn van 2 maanden wordt aangehouden.
2.8.
[A] heeft hierna op 21 oktober 2019 een schademelding bij EFO gedaan. EFO heeft bij brief van 11 november 2019 uitkering geweigerd en de verzekering van het paard per 14 oktober 2019 beëindigd. In de brief van 11 november 2019 staat onder meer:
"Uit de door u aangeleverde stukken blijkt dat het paard al sinds de aankoopdatum (augustus 2018) niet te rijden was. (…) In het aanvraagformulier werden u een aantal vragen gesteld. Een van de vragen luidt: 'heeft het paard ooit geleden aan ziekten, kreupelheid of een ander gebrek?' Op deze vraag hebt u nee geantwoord. Ten tijde van het afsluiten van de verzekering was u echter op de hoogte van het gebrek van uw paard. Uit de verklaring van dierenarts Ten Brinke blijkt namelijk het volgende: [kantonrechter: citaat reden bezoek/anamnese conform 2.7 hiervoor].
(…) De wetgever heeft vastgelegd dat een aanvrager verplicht is voor het sluiten van de overeenkomst aan de financiële instelling alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat de beslissing voor het accepteren van de verzekering en onder welke voorwaarden hiervan afhangt. (…)
Onze polisvoorwaarden voegen hier nog een bepaling aan toe. In artikel 11.10 van de van toepassing zijnde polisvoorwaarden, staat dat u geen vergoeding krijgt voor schade en/of kosten als er sprake is van ziekten, aandoeningen of medische klachten die al aanwezig waren op de ingangsdatum van de verzekering. Dat geldt ook voor gebreken of ziekten die bij een keuring niet werden opgemerkt.
Naar onze mening was er al voor de ingangsdatum van de verzekering sprake van een gebrek aan uw paard. Als wij hiervan op de hoogte waren gesteld, hadden wij de verzekering niet of niet op dezelfde wijze afgesloten. (…)"
2.9.
[A] heeft hiertegen via zijn toenmalig gemachtigde bezwaar gemaakt, maar EFO heeft haar standpunt niet gewijzigd.
De vordering en het verweer
3.1.
[A] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van EFO tot betaling van € 9.825,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. Verder vordert [A] veroordeling van EFO in de proceskosten en het nasalaris.
3.2.
De door [A] gevorderde hoofdsom van € 9.825,- bestaat uit een bedrag van
€ 9.000,- vanwege schade-uitkering conform het daartoe in de algemene verzekerings-voorwaarden bepaalde en € 825,- vanwege buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
EFO voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil4.1. De kantonrechter zal de vordering van [A] met betrekking tot de schade-uitkering beoordelen aan de hand van de door EFO gegeven redenen voor de afwijzing van de schade-uitkering. EFO voert in dit kader aan dat [A] voor het aangaan van de verzekering zijn mededelingsplicht niet is nagekomen. Volgens EFO was het bij [A] al voor het invullen en ondertekenen van het aanvraagformulier bekend dat het paard een gebrek had, los ervan of hij de oorzaak van dat gebrek kende. Hij had dit volgens EFO moeten melden. Als EFO hiervan had geweten was zij de verzekering niet of niet onder dezelfde voorwaarden aangegaan.
4.2.
De kantonrechter overweegt het volgende. Op de aanvrager van een verzekering rust een mededelingsverplichting die in artikel 7:928 BW is omschreven. Het eerste lid van deze bepaling geeft een algemene mededelingsverplichting. Het zesde lid heeft betrekking op de situatie waarbij de verzekeraar specifieke vragen heeft gesteld. Op het aanvraagformulier heeft EFO een aantal specifieke vragen gesteld en volgens artikel 7:928 lid 6 BW kan de verzekeraar, indien de verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, zich er niet op beroepen dat vragen niet zijn beantwoord, of feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, en evenmin dat een in algemene termen vervatte vraag onvolledig is beantwoord, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. Het 'tenzij' weggedacht houdt het voorgaande in dat [A] alleen met de concrete, gestelde vragen te maken had.
4.3.
Indien de verzekeringnemer niet aan de algemene mededelingsverplichting heeft voldaan brengt dat nog niet mee dat er niet behoeft te worden uitgekeerd door de verzekeraar. Artikel 7:930 BW bevat daarover een nadere regeling. Artikel 7:930 lid 5 BW bepaalt echter dat bij opzet tot misleiding geen uitkering verschuldigd is, waarbij wordt uitgekomen bij onder meer het in artikel 7:928 lid 6 BW genoemde 'tenzij'. Opzet tot misleiding wordt aangenomen indien de verzekeringnemer feiten of omstandigheden niet aan de verzekeraar heeft medegedeeld die hij kent of behoorde te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen, terwijl de verzekeringnemer aldus heeft gehandeld met de bedoeling de verzekeraar ertoe te bewegen de overeenkomst aan te gaan die hij anders niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten, aldus Hoge Raad 25 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:507), waarbij de Hoge Raad heeft gewezen op de samenhang tussen de artikelen 7:928 BW en 7:930 BW.
4.4.
EFO heeft haar standpunt kenbaar gemaakt in de brief aan [A] van 11 november 2019 en de kantonrechter zal bij de beoordeling van de vordering uitgaan van hetgeen zij daarin heeft vermeld. Voor zover EFO haar weigering om tot uitkering over te gaan (mede) baseert op in de artikelen 7:928 lid 6 BW en 7:930 lid 5 BW bedoelde misleiding, volgt de kantonrechter dit verweer niet. De inhoud van de brief van 11 november 2019 geeft daartoe geen aanleiding omdat er naar het oordeel van de kantonrechter slechts wordt gerefereerd aan de algemene mededelingsverplichting van artikel 7:928 lid 1 BW en [A] daarbij geen misleiding wordt verweten.
Verder is de inhoud van haar stellingname op dit punt niet voldoende duidelijk; EFO heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de bedoelde opzet tot misleiding kan worden afgeleid. Dat had van haar wel mogen worden verwacht (HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:336, r.o. 3.3.3).
4.5.
Met de voorgaande constatering valt naar het oordeel van de kantonrechter het doek over het verdere verweer van EFO met betrekking tot de mededelingsverplichting van [A] , omdat gelet op het bepaalde in artikel 7:928 lid 6 BW het niet vermelden door [A] van de problemen die hij had geconstateerd in verband met het berijden van het paard - waarvan het bestaan en de wetenschap van [A] daaromtrent naar het oordeel van de kantonrechter overigens wel aannemelijk zijn geworden - geen rol meer kan spelen.
4.6.
EFO heeft zich verder nog beroepen op paragraaf 11.10 van de polisvoorwaarden, op grond waarvan er geen uitkering volgt bij schade en/of kosten als gevolg van gebreken die al aanwezig waren op de ingangsdatum van de verzekering. Uit het onderzoek door Ten Brinke is gebleken dat het paard een gebrek heeft, maar dit onderzoek heeft echter pas in november 2019 plaatsgevonden en Ten Brinke heeft voor de arthtrotische veranderingen een antedateringstermijn van 2 maanden aangehouden, zodat uit dit onderzoek niet kan worden geconcludeerd dat dit gebrek op de datum van de aanvang van de verzekering, bijna een jaar daarvoor, al aanwezig was. EFO heeft aangevoerd dat niet moet worden uitgesloten dat de 'kissing spines' al veel langer aanwezig waren, maar zij heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd. Ook deze afwijzingsgrond kan daarom niet slagen.
4.7.
De vordering van [A] zal gelet op het voorgaande worden toegewezen. De door hem gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet betwist en zullen eveneens worden toegewezen.
4.8.
EFO zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van [A] worden deze kosten vastgesteld op:
- explootkosten € 110,87
- griffierecht € 240,00
- salaris gemachtigde
€ 622,00(2 punten x tarief € 311,00)
totaal € 972,87.
EFO zal tevens worden veroordeeld in de nakosten, begroot op € 124,00 vanwege nasalaris.

Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt EFO tot betaling aan [A] van een bedrag van € 9.825,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2021, datum dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt EFO in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [A] vastgesteld op € 972,87;
5.3.
veroordeelt EFO in de nakosten, begroot op € 124,00;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 324