In deze zaak heeft eiser [A] een vordering ingesteld tegen de onderlinge waarborgmaatschappij EERSTE FRIESCHE ONDERLINGE PAARDEN VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ U.A. (EFO) wegens het weigeren van een schade-uitkering na het afsluiten van een verzekering voor zijn paard. [A] had op 10 augustus 2018 een paard gekocht en dit paard werd op 6 augustus 2018 gekeurd door dierenarts H.C. Hoogendoorn. Na de aankoop heeft [A] een verzekering aangevraagd bij EFO, waarbij hij een clausulevoorstel ontving waarin schade als gevolg van hoefkraakbeenverbening was uitgesloten. EFO heeft de verzekering op 14 oktober 2019 beëindigd na een schademelding van [A], omdat het paard volgens de dierenarts niet te rijden was en er al vóór de ingangsdatum van de verzekering sprake was van een gebrek. EFO weigerde de schade-uitkering op basis van de mededelingsplicht van [A], die volgens hen niet was nagekomen. De kantonrechter heeft de vordering van [A] toegewezen, oordelend dat EFO onvoldoende bewijs had geleverd voor hun standpunt dat [A] opzettelijk had gemanipuleerd.