ECLI:NL:RBNNE:2021:540

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
18/208912-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een jongeman voor ernstige verkeersdelicten, waaronder doodslag en poging tot zware mishandeling, met een gevangenisstraf van vier jaar en bijzondere voorwaarden

Op 18 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een jongeman die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige verkeersdelicten, waaronder doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1994, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 14 augustus 2020, onder invloed van amfetamine, met zijn auto een fietser aanreed, waardoor deze overleed. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan roekeloos rijgedrag, waarbij hij meerdere verkeersregels overtrad en andere weggebruikers in gevaar bracht. De rechtbank verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor een van de ten laste gelegde feiten, omdat de verdachte zich binnen twaalf uur na het ongeval had gemeld bij de politie. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder opname in een zorginstelling en behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. De vorderingen van benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/208912-20
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/163191-20 en 18/201391-20
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/079940-18 en 96/209600-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 februari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
4 februari 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/208912-20 (na nadere omschrijving van de tenlastelegging) dat:
1.
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Spijk, gemeente Delfzijl, althans in Nederland,
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (Volkswagen Golf), vol/sterk accelererend en met hoge snelheid
op en/of tegen de fiets van die [slachtoffer 1] in te rijden en/of aan te rijden en/of op/aan te botsen, tengevolgde waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Spijk, gemeente Delfzijl, althans in Nederland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Lage Trijnweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, hierin bestaande dat hij, verdachte
onder invloed van amfetamine, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid drugs met een grotere snelheid heeft gereden en/of (vervolgens) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurder voertuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg, de Lage Trijnweg, kon overzien en waarover deze vrij was en/of (vervolgens) niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven letten op het zich direct voor hem, verdachte zich bevindende weggedeelte van die weg en/of het zich op die weg bevindende verkeer en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een fiets en/of de bestuurder van die fiets en/of ten gevolge waarvan die bestuurder
van die fiets ten val is gekomen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of
tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Uithuizermeeden, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) in de richting van genoemde [slachtoffer 2] is gereden en/of blijven rijden zonder (voldoende) zijn snelheid te minderen/te remmen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Uithuizermeeden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) in de richting van genoemde [slachtoffer 2] is gereden en/of blijven rijden zonder (voldoende) zijn snelheid te minderen/te remmen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Uithuizermeeden, althans in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) in de richting van genoemde [slachtoffer 2] te rijden en/of te blijven rijden zonder (voldoende) zijn
snelheid te minderen/te remmen;
3.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Spijk, gemeente Delfzijl, althans in Nederland op/aan de Lage Trijnweg, op of omstreeks 14 augustus 2020 de
(voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer 1] ) is gedood;
4.
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Spijk en/of Uithuizermeeden, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten amfetamine, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
5.
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Spijk en/of Oosteinde en/of Uithuizermeeden en/of Oosternieland, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto),
opzettelijk zich zodanig in het verkeer heeft gedragen, dat één of meer verkeersregels in ernstige mate is/zijn geschonden, welke gedraging(en) hieruit heeft/hebben bestaan dat hij, verdachte, met genoemd motorrijtuig, op de genoemde datum:
- de krachtens de wet vastgestelde maximumsnelheid meermalen heeft overschreden, op of aan de Lage Trijnweg en/of de Hooilandsterweg en/of de Hooilandseweg en/of de Spijksterweg en/of de Kolholsterweg en/of de Wortelpot (in de richting van de N363) en/of de Fivelweg en/of de Hoofdstraat en/of de Kerkstraat en/of het Johan van
Veenplein en/of de Maarvlietweg, en/of
- ( vervolgens) te dicht op de voor verdachte rijdende voertuigen heeft gereden, waarbij die voertuigen (hard) moesten remmen en/of moesten uitwijken om een botsing te voorkomen, en/of
- met een te hoge snelheid meerdere voertuigen heeft ingehaald en/of op de weghelft van tegemoetkomend verkeer heeft gereden, waardoor meerdere tegenliggende voertuigen moesten uitwijken en/of (hard) remmen om een (frontale) botsing te voorkomen, op of aan de Hooilandseweg, en/of
- ( vervolgens) op de fietspad heeft gereden, op of aan de Hooilandseweg, en/of
- ( vervolgens) op de kruising van de Hogelandsterweg, de Kolholsterweg en de Lage Trijnweg, midden op de weg en/of nabij de verdrijvingsvlak zijn – verdachtes - voertuig (met piepende banden) heeft gekeerd, en/of
- ( vervolgens) over de stoep heeft gereden, waarbij hij – verdachte – een aanrijding heeft gehad met een prullenbak en/of de gevel van een woning, terwijl er voetganger(s) op die stoep aanwezig was/waren, op of aan de Hoofdstraat, en/of
- ( vervolgens) op diezelfde stoep achteruit heeft gereden en/of met hoge snelheid door is gereden, en/of
- ( vervolgens) met een hoge snelheid ter hoogte van de T-splitsing op of aan de Hoofdstraat, links de binnenbocht heeft genomen en/of daarbij over de putdeksel heeft gereden, en/of
- ( vervolgens) op of in de Kerkstraat is gereden, richting het spoor, en/of (daarbij) rakelings langs één of meerdere fietsers en/of geparkeerde auto’s is gereden, en/of zonder vaart te minderen over het spoor heeft gereden, en/of
- ( vervolgens) de controle over het voertuig heeft verloren en/of in de slip is geraakt en/of in de berm/sloot tot stilstand is gekomen, op of aan de Maarvlietweg,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Spijk en/of Oosteinde en/of Uithuizermeeden en/of Oosternieland, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg(en), de Lage Trijnweg en/of de Hooilandsterweg en/of de
Hooilandseweg en/of de Spijksterweg en/of de Kolholsterweg en/of de Wortelpot (in de richting van de N363) en/of de Fivelweg en/of de Hoofdstraat en/of de Kerkstraat en/of het Johan van Veenplein en/of de Maarvlietweg,
- meermalen de krachtens de wet vastgestelde maximumsnelheid heeft overschreden en/of
- ( vervolgens) te dicht op de voor verdachte rijdende voertuigen heeft gereden, waarbij die voertuigen (hard) moesten remmen en/of moesten uitwijken om een botsing te voorkomen, en/of
- met een te hoge snelheid meerdere voertuigen heeft ingehaald en/of op de weghelft van tegemoetkomend verkeer heeft gereden, waardoor meerdere tegenliggende voertuigen moesten uitwijken en/of (hard) remmen om een (frontale) botsing te voorkomen, op of aan de Hooilandseweg, en/of
- ( vervolgens) op de fietspad heeft gereden, op of aan de Hooilandseweg, en/of
- ( vervolgens) op de kruising van de Hogelandsterweg, de Kolholsterweg en de Lage Trijnweg, midden op de weg en/of nabij de verdrijvingsvlak zijn – verdachtes - voertuig (met piepende banden) heeft gekeerd, en/of
- ( vervolgens) over de stoep heeft gereden, waarbij hij – verdachte – een aanrijding heeft gehad met een prullenbak en/of de gevel van een woning, terwijl er voetganger(s) op die stoep aanwezig was/waren, op of aan de Hoofdstraat, en/of
- ( vervolgens) op diezelfde stoep achteruit heeft gereden en/of met hoge snelheid door is gereden, en/of
- ( vervolgens) met een hoge snelheid ter hoogte van de T-splitsing op of aan de Hoofdstraat, links de binnenbocht heeft genomen en/of daarbij over de putdeksel heeft gereden, en/of
- ( vervolgens) op of in de Kerkstraat is gereden, richting het spoor, en/of (daarbij) rakelings langs één of meerdere fietsers en/of geparkeerde auto’s is gereden, en/of zonder vaart te minderen over het spoor heeft gereden, en/of
- ( vervolgens) de controle over het voertuig heeft verloren en/of in de slip is geraakt en/of in de berm/sloot tot stilstand is gekomen, op of aan de Maarvlietweg,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
in de zaak met parketnummer 18/163191-20 dat:
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Uithuizen, gemeente Het Hogeland opzettelijk en wederrechtelijk de garagedeur behorende bij de woning [straatnaam] en/of een personenauto (merk Toyota, type C-HR, kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
en in de zaak met parketnummer 18/201391-20 dat:
hij op of omstreeks 5 augustus 2020 te Uithuizen, gemeente Het Hogeland een fiets (Batavus, blauw), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door plotseling met kracht, terwijl die [slachtoffer 3] op die fiets zat, het stuur van die fiets beet te pakken en/of die fiets naar zich toe te trekken, waardoor die [slachtoffer 3] van de fiets is gevallen en waarop hij,
verdachte (vervolgens) op die fiets is weggefietst.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te verklaren in de vervolging van hetgeen verdachte onder parketnummer 18/208912-20 onder 3 ten laste is gelegd, nu verdachte zich binnen twaalf uur na het veroorzaken van het ongeval heeft gemeld bij de politie en daarmee heeft voldaan aan de voorwaarden voor uitsluiting van strafvervolging zoals bedoeld in artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met voornoemd standpunt van de officier van justitie verenigd.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, is het degene die bij een ongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel aan een ander is toegebracht.
Bij overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, is strafvervolging tegen de in dat artikel bedoelde overtreder uitgesloten, indien deze binnen twaalf uren na het verkeersongeval en voordat hij als verdachte is aangehouden of verhoord, vrijwillig van het ongeval kennis geeft aan een van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen en daarbij zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens de identiteit van dat motorrijtuig bekendmaakt.
De rechtbank heeft in dit kader kennisgenomen van het proces-verbaal van bevindingen
d.d. 26 augustus 2020, zoals opgenomen op pagina 145 en verder van het politiedossier, waaruit blijkt dat verdachte op 14 augustus 2020 om 15:27 uur zelf 112 heeft gebeld, waarbij hij zijn identiteit bekend heeft gemaakt aan de centralist van de meldkamer en waarbij hij tevens heeft aangegeven zojuist meerdere ongelukken te hebben veroorzaakt.
Verdachte heeft aldus binnen de termijn van twaalf uren na het verkeersongeval zijn identiteit vrijwillig bekendgemaakt, en ook nog voordat hij als verdachte was aangehouden of verhoord. Hiermee heeft hij voldaan aan de voorwaarden voor de uitsluiting van strafvervolging als bedoeld in artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie derhalve niet-ontvankelijk in de vervolging van het onder parketnummer 18/208912-20 onder 3 ten laste gelegde.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte onder parketnummer 18/208912-20 onder 1 primair, 2 primair, 4, en 5 primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen en zij heeft daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag en de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft zij daartoe in het bijzonder aangevoerd dat deze feiten kunnen worden bewezen omdat verdachte, met zijn onverantwoorde en roekeloze rijgedrag, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een dodelijk ongeval zou veroorzaken.
Ten aanzien van hetgeen verdachte onder parketnummer 18/163191-20 en onder parketnummer 18/201391-20 ten laste is gelegd, heeft de officier van justitie zich eveneens op het standpunt gesteld dat deze feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en daartoe verwezen naar de zich in die dossiers bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder parketnummer 18/208912-20 onder 1 primair ten laste gelegde doodslag, nu verdachte geen opzet -ook niet in voorwaardelijke vorm- had op de dood van het slachtoffer. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat uit het rijgedrag van verdachte niet kan worden afgeleid dat er een aanmerkelijke kans was op een ongeval met dodelijke afloop en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. De handelingen van verdachte kunnen voorts op basis van hun uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als zo zeer gericht op het gevolg -de dood- dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, heeft de raadsman betoogd dat dit wettig en overtuigend kan worden bewezen, in die zin dat het verkeersgedrag van verdachte dient te worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig.
Met betrekking tot de onder voornoemd parketnummer onder 2 primair ten laste gelegde poging doodslag heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken, nu ook hier geldt dat verdachte geen opzet -ook niet in voorwaardelijke zin- had op de dood van het slachtoffer. De onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan volgens de raadsman alleen wettig en overtuigend worden bewezen wanneer de rechtbank aanneemt dat verdachte aldaar met een aanzienlijke snelheid heeft gereden. Indien de rechtbank er echter van uitgaat dat verdachte stapvoets heeft gereden, hetgeen volgens de raadsman het geval was en is te zien op de zich in het dossier bevindende camerabeelden, dient een vrijspraak te volgen voor dit feit. In dit laatste geval kan uit het rijgedrag van verdachte niet worden afgeleid dat er een aanmerkelijke kans was op een ongeval waarbij aan een ander zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Voor wat betreft de onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging heeft de raadsman betoogd dat, indien de rechtbank aan een beoordeling van dit feit toekomt, verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken omdat er geen sprake was van opzet bij verdachte.
Ten aanzien van hetgeen verdachte onder voornoemd parketnummer onder 4 ten laste is gelegd, heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
Met betrekking tot hetgeen verdachte onder 5 primair ten laste is gelegd, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat uit de zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen inderdaad naar voren komt dat verdachte bijzonder rijgedrag vertoonde. Verdachte zelf heeft zijn autorit zelfs een dollemansrit genoemd. Dit betekent volgens de raadsman echter nog niet dat er door dit verkeersgedrag van verdachte ook daadwerkelijk levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was, nu hetgeen de getuigen hierover verklaren slechts hun subjectieve beleving is. Een bewezenverklaring van dit feit kan dan ook niet enkel gestoeld worden op voornoemde getuigenverklaringen.
Ten aanzien van het onder 5 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van hetgeen verdachte onder parketnummer 18/163191-20 en onder parketnummer 18/201391-20 ten laste is gelegd, heeft de raadsman evenmin een bewijsverweer gevoerd, waarbij hij zich met betrekking tot de vraag of het onder parketnummer 18/201391-20 bewezen verklaarde gekwalificeerd dient te worden als een diefstal of als een diefstal met geweld heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het onder parketnummer 18/208912-20 onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht de onder dit parketnummer onder 1 primair ten laste gelegde doodslag en de onder 2 primair ten laste gelegde poging doodslag niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde overweegt zij daartoe als volgt.
Om doodslag wettig en overtuigend bewezen te kunnen achten, is vereist dat sprake is geweest van opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat verdachte de dood van het slachtoffer heeft gewild en daarop het volle opzet had.
Van opzet op de dood kan echter ook sprake zijn als verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet aanwezig, indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij een verdachte aanwezig, dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld, dan wel voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit het dossier volgt dat verdachte, naar eigen zeggen nadat hij herhaaldelijk verloor bij het spelen van het computerspel “Call of Duty” en gek werd in zijn hoofd, onder invloed van amfetamine in de auto is gestapt. Hij heeft toen, zoals hij zelf omschrijft, een ‘dollemansrit’ gemaakt. Getuigen verklaren over erg hard rijden, zeer gevaarlijke inhaalmanoeuvres en diverse andere verkeersovertredingen. Tijdens deze rit heeft verdachte twee aanrijdingen veroorzaakt.
De aanrijding waarbij verdachte in zijn auto het fietsende slachtoffer [slachtoffer 1] van achteren heeft aangereden, vond plaats op de Kolholsterweg, zoals de weg op dat punt heet – en dus niet meer de Lage Trijnweg, die door de tenlastelegging wordt genoemd. Even voor die aanrijding is verdachte – volgens een getuige met piepende banden – gekeerd op de N363 en reed hij bij het oprijden van de weg aan de verkeerde kant langs de middengeleider van de Kolhorsterweg, waarbij hij dus over de verkeerde weghelft reed. Vervolgens heeft verdachte dezelfde weg gevolgd als het slachtoffer en heeft – buiten beeld van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden – de fatale aanrijding plaatsgevonden, ten gevolge waarvan het slachtoffer [slachtoffer 1] is overleden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het hiervoor beschreven verkeersgedrag van verdachte zonder meer worden geconcludeerd dat er aanmerkelijke kans bestond dat een (andere) verkeersdeelnemer daardoor het leven zou verliezen.
De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft daarover zelf verklaard dat hij niet bewust in de auto is gestapt om iemand dood te rijden. Hoewel verdachte zich in het verkeer levensgevaarlijk heeft gedragen, zoals hierna nog te bespreken, kan daarvan niet worden gezegd dat dit gedrag zozeer is gericht op de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijk kans daarop heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, met de verdediging, van oordeel dat niet bewezen kan worden geacht dat verdachte opzet -ook niet in voorwaardelijke zin- heeft gehad op de dood van het slachtoffer, [slachtoffer 1] . De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de onder voornoemd parketnummer onder 1 primair ten laste gelegde doodslag.
Ten aanzien van de onder 2 primair ten laste gelegde poging doodslag overweegt de rechtbank voorts als volgt.
Ook hier ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verdachte vol opzet had om het slachtoffer te doden dan wel om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Vervolgens is aan de orde of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin op de dood van het slachtoffer. Daarvan is, zoals hierboven overwogen, sprake indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen gedood zou worden.
De rechtbank overweegt in dit verband dat, naar algemene ervaringsregels, de te verwachten gevolgen van een aanrijding van een voetganger door een auto in belangrijke mate worden bepaald door de snelheid van de auto. Ten aanzien van de snelheid van de auto op het moment van de bijna-aanrijding met het slachtoffer zijn in dit geval geen objectieve meetgegevens beschikbaar, maar op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen – en in het bijzonder de camerabeelden – leidt de rechtbank wel af dat verdachte niet met een zodanige snelheid het trottoir op en over is gereden dat, indien het slachtoffer niet was weggesprongen, de kans op haar overlijden aanmerkelijk was geweest. Gelet hierop acht de rechtbank de onder voornoemd parketnummer onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zij spreekt verdachte hiervan vrij.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/208912-20 onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 4 en 5 primair ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 4 en 5 primair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 februari 2021, voor zover inhoudende:
Op 14 augustus 2020 reed ik in mijn Volkswagen Golf op de Kolholsterweg te Spijk. Ik was onder invloed van amfetamine. Ik heb een fietser aangereden, van achteren. Vervolgens ben ik doorgereden naar Uithuizermeeden, alwaar ik heb gepoogd met de auto een stilstaande bus van Qbuzz aan de rechterzijde te passeren, via de stoep. Ik wilde gewoon naar huis. Ik heb gedurende de hele rit inderdaad wel gevaarlijk gereden en gevaarlijke verkeersgedragingen uitgevoerd.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 14 augustus 2020, opgenomen op pagina 76 e.v. van het dossier met nummer 2020222216 d.d. 17 november 2020, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Op 14 augustus 2020 omstreeks 15.15 uur, kregen wij de opdracht om te gaan naar Lage Trijnweg (
rechtbank: lees Kolhorsterweg)te Spijk. De uitvraag betrof een fietser die van de weg was gereden door een zwarte Volkswagen Golf. Wij zagen een persoon in de sloot liggen. Wij zagen dat naast de persoon een fiets in de sloot lag. Het slachtoffer was levenloos. Ik, verbalisant, kreeg van een collega van de motordienst die ook ter plaatse was een identiteitskaart van het slachtoffer aangereikt. Deze vond de collega in een portemonnee die in de sloot lag bij het slachtoffer. Op de identiteitskaart zag ik de volgende gegevens staan: [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] . Ik, verbalisant, kende het slachtoffer ambtshalve. Toen ben ik opnieuw naar het slachtoffer gelopen om hem in het gezicht te kijken. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , herkende het overleden slachtoffer inderdaad als [slachtoffer 1] .
3. een schriftelijk bescheid, te weten het schouwverslag afkomstig van de GGD Groningen d.d. 15 augustus 2020, opgemaakt door drs. T. Naujocks (forensisch arts KNMG), als losse bijlage gevoegd bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Cliënt: [slachtoffer 1] . Conclusie: Niet natuurlijk overlijden t.g.v. fors van buitenaf inwerkend stomp geweld (aanrijding door auto). De bevindingen bij de schouw passen bij het scenario dat betrokkene van achteren is aangereden waarbij alleen de fiets is geraakt (schade
achterwiel), betrokkene vervolgens hard tegen de voorruit is geslingerd (met schuin naar links gedraaid lichaam, arm tussen ruit en borstkas, hoofd zijwaarts tegen voorruit) en vandaar is gelanceerd richting greppel, waar hij op zijn buik is geland en waarbij het hoofd mogelijk met een hernieuwde klap tegen de zijkant van de greppel is geknald.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 augustus 2020, opgenomen op p. 151 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik, verbalisant, heb de camerabeelden bekeken van de beveiligingscamera’s van de [firma] . Ik herkende de kruising N363 met de Lage Trijnweg en de parallel aan de N363 gelegen Kolholsterweg. Ik zag dat de beelden opgenomen werden vanaf de boerderij van de [firma] , over het erf heen, in de richting van de genoemde kruising. Ik zag dat wanneer de tijdsbalk 14:00:31 uur aangaf, een zwarte personenauto over de kruising reed. Ik zag dat deze zwarte personenauto komende uit de richting van Roodeschool en in de richting van Spijk over de N363 reed. Ik zag dat deze zwarte personenauto met hoge snelheid reed. In ieder geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan de overige passerende personenauto's.
Ik zag dat de personenauto uit beeld verdween en dat de tijdsbalk 14:00:31 uur aangaf. Ik zag om 14:00:33 uur een fietser vanaf de overzijde van de N363, vanaf de Lage Trijnweg, de kruising oversteken en in de richting van de Kolholsterweg rijden. Ik zag dat de fietser in de richting van de [firma] reed. Ik zag dat de fietser de N363 overstak. Ik zag dat de fietser na het passeren van de aanwezige middengeleider een haakse bocht in de weg naderde. Vanuit zijn rijrichting gezien gaat de fietser hier rechtsaf met de bocht mee. Ik zag dat om 14:00:39 uur de fietser over zijn linkerschouder en achterom keek. Ik zag dat dit in de richting was naar waar de zwarte personenauto, over de N363, heen was gereden. Ik zag dat om 14:00:45 uur de fietser nog een keer over zijn linkerschouder keek, in de richting van waar de zwarte personenauto was heengereden. Ik zag dat om 14:00:46 uur de fietser ter hoogte van de inrit van het erf van de [firma] reed, ik zag dat hij de inrit opreed en hier een rondje met de fiets reed. Ik zag dat de fietser opnieuw in de richting keek naar waar de zwarte personenauto heen was gereden. Ik zag dat om 14:00:52 uur de fietser zijn weg verder vervolgde over de Kolholsterweg. Ik zag om 14:00:57 uur een zwarte personenauto de Kolholsterweg oprijden. Ik zag dat deze zwarte personenauto van hetzelfde model en kleur was als de zwarte personenauto die om 14:00:31 uur passeerde. Ik zag dat de bestuurder van deze zwarte personenauto aan de verkeerde zijde langs de middelgeleider reed en vanuit zijn rijrichting gezien de binnenbocht nam. Ik zag dat de personenauto hierbij op de verkeerde weghelft reed. Ik zag dat hij vervolgens de snelheid verhoogde en over de Kolholsterweg achter de fietser aanreed. Ik zag dat om 14:01:00 de zwarte personenauto ter hoogte van de inrit van het erf van de [firma] reed. Op dat moment zag ik dat de zwarte personenauto een zwarte Volkswagen Golf met zwart geblindeerde achter zijramen was. Ik zag dat om 14:01:03 uur de fietser uit het zicht van de camera verdween. Ik zag dat de fietser achter de muren van de boerderij van de [firma] uit het zicht reed. Ik zag dat om 14:01:04 de zwarte personenauto uit het zich van de camera verdween. Ik zag dat de zwarte personenauto achter de muren van de boerderij van de [firma] uit het zicht reed. Ik zag dat om 14:25:30 uur de eerste ambulance ter plaatse kwam. Op 26 augustus 2020 is door verbalisant [verbalisant 2] de tijdsbalk vergeleken met de atoomtijd. Hieruit bleek dat de tijd op de tijdbalk van de beelden 1 uur en 3 seconden eerder is dan de atoomtijd.
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 september 2020, opgenomen op p. 166 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Op vrijdag 14 augustus 2020 omstreeks 14:30 uur maakte ik een proefritje in mijn auto.
Ik kwam op een gegeven moment bij de kruising genaamd: Lage Trijnweg, Hogelandsterweg, Kolholsterweg, Lage Trijnweg. Op die kruising ben ik linksaf de Lage Trijnweg afgeslagen en ben meteen daarna weer rechtsaf bij een aldaar gelegen parkeerplaats opgereden. Vanaf die parkeerplaats had ik weer goed zicht op de N363 de Hogelandsterweg.
Vanaf die plek stond ik hemelsbreed ongeveer 150 meter vanaf de N363. Ik had mijn personenauto daar geparkeerd. Ik denk dat ik daar ongeveer een tien minuten heb gestaan. Op een gegeven stapte ik uit om een foto van mijn personenauto een oranje Volkswagen
Polo te maken. Op het moment dat ik die foto maakte was het tijdstip 15:01 uur. Op dat moment hoorde ik gierende autobanden. Ik keek in de richting van waar het geluid vandaan kwam. Ik zag een zwarte Volkswagen, type Golf midden op de weg en ik vermoed boven op het verdrijvingsvlak zijn voertuig met piepende banden keren. Ik zag dat deze personenauto met hoge snelheid en hard optrekkend in de richting van Oosteinde verdween. Ik had daarna geen zicht meer op het voertuig, dit omdat de bomen die bij het parkeerplaats stonden het zicht mij verder ontnam. Ik had ook meteen het idee dat deze personenauto uit de richting van Oosteinde kwam en in eerste instantie gaande was in de richting van Spijk.
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 september 2020, opgenomen op p. 171 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
U vraagt mij of ik nog weet wanneer dat ongeluk bij Spijk gebeurd is. Op die dag reed ik iets voor 15.30 uur over de N363 in de richting van Roodeschool. Ik was enkele honderden meters voor de boerderij van Van Zwol toen ik zag dat op die kruising bij die boerderij een auto daar een draaiende beweging maakte. Dat was op de kruising met de Lage Trijnweg. Volgens mij kwam die auto eerst vanaf de Kolholsterweg, draaide op die kruising en reed daarna terug de Kolholsterweg op. Dat draaien dat die auto daar deed ging echt met een rotgang. Volgens mij kon hij die draai ook niet in één keer maken maar moest hij nog een keer steken. Ik zag dat het een zwarte VW Golf was. Ik zag dat die auto daarna met een rotgang de Kolholsterweg opreed. Ik verloor hem toen uit het oog. Terwijl ik verder reed over de N363 en die kruising passeerde, zag ik links van de weg wat bosjes staan. Direct na die bosjes zag ik die Golf opnieuw, nu reed hij als een idioot op de parallelweg bij mij vandaan. Daarna kwam ik in Oosteinde terecht. Terwijl ik daar in de bebouwde kom reed zag ik in mijn linker buitenspiegel dat diezelfde Golf nu achter mij reed en mij inhaalde. Ik zag dat zijn voorruit en het dak beschadigd waren. Hij reed nu weer als een idioot. Terwijl ik zelf zo'n 60 km/h reed werd ik door die Golf ingehaald, dat ging zo hard dat mijn bus heen en weer ging. Ik schat dat hij harder dan 100 km/h reed.
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van VerkeersOngevalsAnalyse van Politie Noord-Nederland d.d. 11 oktober 2020, opgenomen op pagina 417 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Eindconclusie, ongeval Spijk:
Uit het onderzoek kon blijken dat de bestuurder van de Volkswagen daarmede had gereden over de Lage Trijnweg (
rechtbank: lees Kolhorsterweg)te Spijk, komende uit de richting van de Provincialeweg N363 (Hogelandsterweg). Ter hoogte van perceelnummer 13 kwam de Volkswagen met de rechter voorzijde in botsing met de achterzijde van de fiets. Als gevolg van deze botsing ontstond schade aan de rechtervoorzijde van de Volkswagen. Daarnaast werd de achterzijde van de fiets fors beschadigd. De fiets werd weggeslingerd, schoof door de rechter grasberm en kwam uiteindelijk tot stilstand in de greppel naast de berm. De fietser, het slachtoffer, kwam in botsing met de voorruit en de dakrand van de Volkswagen, werd weggeslingerd en kwam eveneens in de greppel terecht. Als gevolg van deze botsing overleed het slachtoffer ter plaatse aan zijn verwondingen opgelopen bij het ongeval. De voorruit en de dakrand van de Volkswagen werden ernstig beschadigd. Wegens het ontbreken van banden- en krassporen op het wegdek kon de exacte botsplaats niet bepaald worden. De botsplaats heeft in ieder geval gelegen, gezien de rijrichting van de Volkswagen, op enige afstand voor de eerste aangetroffen voertuigdelen. Het betrof een recht weggedeelte. De fiets en het slachtoffer werden in de rechter greppel aangetroffen. Alle aangetroffen voertuigdelen en overige voorwerpen werden aan de rechterzijde van de rijbaan aangetroffen dan wel in de rechter berm/greppel. De aangetroffen voertuigdelen waren allemaal afkomstig van de rechter voorzijde van de Volkswagen. Gezien het vorenstaande is het vrijwel zeker dat de aanrijding tussen de fiets en de Volkswagen had plaats gevonden aan de rechterzijde van de rijbaan. Er werden geen aanwijzingen gevonden waaruit zou kunnen blijken dat de fietser zich op het moment van de botsing nabij het midden, dan wel aan de linkerzijde van de rijbaan bevond. Ter plaatse gold een maximum toegestane snelheid van 60 km/h. Gezien het schadebeeld is het niet onwaarschijnlijk dat de snelheid van de Volkswagen op het moment van de botsing circa 60 km/h. was geweest. Er werden geen aanwijzingen gevonden waaruit zou kunnen blijken dat de snelheid van de Volkswagen op het moment van de botsing aanmerkelijk hoger zou zijn geweest dan 60 km/h. Er werden geen sporen op het wegdek aangetroffen waaruit zou kunnen blijken dat de bestuurder van de Volkswagen handelingen zou hebben verricht met de bedoeling een aanrijding te voorkomen. Bandensporen die mogelijk zouden kunnen ontstaan bij een krachtige (nood)remming dan wel bij een forse uitwijkmanoeuvre werden niet aangetroffen.
Ongeval Uithuizermeeden: Uit het onderzoek kon blijken dat de bestuurder van de Volkswagen daarmede had gereden over de Hoofdstraat te Uithuizermeeden, komende uit de richting van Roodeschool en rijdende in de richting Uithuizen. Ter hoogte van perceelnummer 145 was de bestuurder het aan de rechterzijde gelegen trottoir opgereden. Tijdens het rijden over het trottoir kwam het voertuig met de linker voorzijde in botsing met een afvalbak en met de rechterzijde in botsing met de gevel van het desbetreffende perceel, zijnde een woning. Het voertuig bevond zich op dat moment in zijn geheel op het trottoir. De ruimte tussen de afvalbak en de gevel was te gering waardoor de bestuurder zich klem reed. Als gevolg van de botsing liepen de afvalbak, een informatiebord en de gevel van de woning schade op. Tijdens het rijden over het trottoir nam de circa 2 meter (inclusief beide buitenspiegels) brede Volkswagen een aanzienlijk deel van het trottoir in beslag. De overgebleven vrije ruime bedroeg nog circa 0,70 meter. Deze vrije ruimte bevond zich aan de rijbaanzijde. Aan de andere zijde was geen ruimte meer beschikbaar. De rechterzijde van de Volkswagen schampte namelijk de gevel van de woning. Bij een eventuele aanrijding tussen de voetganger en de Volkswagen bestond de kans op inklemming van de voetganger tussen de Volkswagen en de metalen prullenbak en/of de metalen paal van het informatiebord. De kans op ernstig lichamelijk letsel was in een dergelijke situatie, ook bij een relatief geringe snelheid, groot.
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 15 augustus 2020, opgenomen op pagina 400 e.v. van voornoemd, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 14 augustus 2020 stond ik op de stoep aan de Hoofdstraat te Uithuizermeeden te wachten op de bus. Om 15:05 uur zag ik dat de bus eraan kwam. De chauffeur had de deuren van de bus al opengedaan en op dat moment zag ik een zwarte VW Golf vanuit Roodeschool aan komen rijden. Ik zag dat de auto de stoep op reed waar ik stond. Op dat moment ben ik snel de bus ingestapt en voelde ik dat de auto achter mij langs reed en ik hoorde gelijk een knal. Ik keek en zag dat de personenauto een woning en ook een prullenbak had geraakt. Was ik de bus niet zo snel ingestapt dan had de bestuurder van de VW Golf mij vol geraakt met alle gevolgen van dien.
9. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 16 september 2020, opgenomen op p. 190 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik, verbalisant, heb de camerabeelden bekeken die gemaakt zijn vanuit de Qbuzz met betrekking tot het incident te Uithuizermeeden op 14 augustus 2020. Ik zag op “Cam 3” dat, op het moment dat de tijdsbalk vrijdag 14 augustus 2020 - 15:05:57 uur aangaf, de automatische deuren van de Qbuzz open gaan. Op “Cam 2” verschijnt via de ramen aan de rechterzijde van de Qbuzz in zijn geheel de zwarte personenauto in beeld en ook op “Cam 3” komt de zwarte personenauto in beeld, waarbij de vrouw snel een beweging naar voren richting de Qbuzz maakt. Ik zag op “Cam 3” dat, op het moment dat de tijdsbalk vrijdag 14 augustus 2020 - 15:05:58 uur aangaf, de vrouw kort voor de naderende zwarte personenauto via de nog niet geheel openstaande automatische deuren van de Qbuzz verschrikt naar binnen springt en op “Cam 3” het voorste gedeelte van de zwarte personenauto in beeld komt.
10. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2020.09.01.017, van 18 september 2020, opgemaakt door dr. M. Verschraagen, apotheker-toxicoloog, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als haar verklaring:
In het bloed van [verdachte] (TABe7314NL), zaaknummer 2020.09.01.017 is amfetamine gemeten in een concentratie hoger dan de grenswaarde voor enkelvoudig gebruik, te weten 280 microgram per liter.
11. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 19 augustus 2020, opgenomen op pagina 176 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Ik was op vrijdag 14 augustus 2020 omstreeks 15:00 uur samen met mijn vrouw, genaamd [getuige 4] , aan het fietsen in de richting van Spijk. Op het moment dat wij stil stonden bij het kruispunt van de Spijksterweg – Wortelpot en de N363 ter hoogte van Spijk, hoorde ik en zag ik dat er een auto met verhoogde snelheid aan kwam rijden. Ook hoorde ik duidelijk het geluid van piepende banden. Vervolgens zag ik een zwarte personenauto met verhoogde snelheid aan komen rijden vanaf de Wortelpot in de richting van de N363. Ik zag dat de bestuurder zonder naar links of naar rechts te kijken linksaf de N363 op reed in de richting van Roodeschool. Ik zag dat een personenauto, van het merk Nissan, komende uit Roodeschool, rijdend op de N363, moest uitwijken voor de zwarte Golf. Gezien de snelheid en het rijgedrag van de zwarte Golf dacht ik nog "Wat een mafketel". Ik zag dat de voorruit van de zwarte Golf aan de bijrijderskant helemaal kapot was. Ik dacht nog daar kun je niets door zien.
12. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 18 augustus 2020, opgenomen op pagina 179 e.v. van voornoemd, inhoudende als verklaring van [getuige 4]
Ik was op vrijdag 14 augustus 2020 omstreeks 15:00 uur samen met mijn man, genaamd [getuige 3] , aan het fietsen in de richting van Spijk. Op het moment dat wij stil stonden bij het kruispunt van de Spijksterweg – Wortelpot en de N363 ter hoogte van Spijk, hoorde ik en zag ik dat er een auto met verhoogde snelheid aan kwam rijden. Ook hoorde ik piepende banden. Vervolgens zag ik een zwarte personenauto met verhoogde snelheid vanaf de Wortelpot in de richting van de N363 aan komen rijden. Ik zag dat de bestuurder van de zwarte personenauto de N363 op reed in de richting van Roodeschool.
13. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 14 augustus 2020, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Op vrijdag 14 augustus 2020, omstreeks 15:00 uur zag ik een donkere Golf rijden in de richting van Oosteinde. Ik stond op dit moment bij mijn woning gelegen aan de [straatnaam] te Roodeschool. Ik zag dat de Golf met een verschrikkelijk noodgang voorbij reed. De snelheid waarmee hij door onze straat reed vond ik erg asociaal. Omstreeks 15:15 uur zat ik samen met mijn partner in de auto. Wij reden van ons adres in de richting van Oosteinde toen wij de Golf nog een keer voorbij zagen rijden. Hij reed ons met een noodgang tegemoet. De Golf reed in de richting van Uithuizermeeden. Ik zag dat de Golf veel schade had aan het raam van de bestuurderskant.
14.
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 21 augustus 2020, opgenomen op pagina 120 e.v. van voornoemd, inhoudende als verklaring van [getuige 5] :
Op 14 augustus 2020, om ongeveer 15:00 uur, reed ik alleen in mijn personenauto over de Hooilandseweg in Roodeschool. Ik kwam vanaf mijn woonadres en reed in de richting van Spijk. Toen ik met mijn auto ter hoogte van Goudgewas reed, dit is een groentezaak, zag ik in mijn achteruit kijkspiegel een personenauto heel hard aan kwam rijden. Hij reed duidelijk harder dan 50 kilometer per uur. Als ik moet schatten denk ik dat hij wel 80 tot 100 kilometer per uur reed. Ik zag dat de auto mij met een behoorlijk snelheidsverschil inhaalde. Ik zag dat de auto een zwarte Volkswagen Golf
betrof. Ik zag dat even verderop een personenauto aan de rechterkant van de weg geparkeerd stond en dat er ook tegenliggers aan kwamen rijden. Ik zag dat de bestuurder van de Golf toen hij mij inhaalde in eerste instantie iets naar rechts stuurde om mogelijk nog voor de geparkeerde auto te stoppen maar dat hij daarvoor te hard reed en daarom ineens naar links stuurde in de richting van het tegemoet komend verkeer. Ik zag dat het tegemoet komend verkeer erg hard moest remmen om geen frontale aanrijding met de Golf te krijgen. Ik zag toen dat de bestuurder van de Golf met dezelfde snelheid het fietspad opreed, welke voor mij aan de linkerkant van de weg lag. Dit ging naar mijn mening erg roekeloos. Ik ben ook erg geschrokken toen ik dat allemaal zag gebeuren. Het is nog een geluk dat er op dat moment geen fietsers of wandelaars op het fietspad aanwezig waren want dan was het zeker verkeerd afgelopen en had er een aanrijding met hen geweest. Ik zag dat de zwarte Golf daarna doorreed.
15. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 14 augustus 2020, opgenomen op pagina 60 e.v. van voornoemd, inhoudende als verklaring van [getuige 6] :
Op vrijdag 14 augustus 2020 omstreeks 15:00 uur was ik chauffeur van een lijnbus met opdruk van Qbuzz. Omstreeks 15:05 uur reed ik in Uithuizermeeden en stopte ik bij de bushalte Lange Drift. De reden waarom ik stopte was omdat er een vrouw wilde instappen. Het moment dat de vrouw instapte reed er een zwarte Golf over de stoep. De vrouw die in mijn bus stapte werd bijna geraakt door de Golf. Ik vermoed dat als de Golf één seconde eerder langs was gereden de vrouw geraakt was door de Golf. In mijn optiek had de vrouw een engel op haar schouder. Ik zag dat de Golf over de stoep tegen een prullenbak aanreed naast de bushalte. Toen hij hier tegen aan reed zag ik dat de bestuurder van de Golf direct weer in zijn achteruit ging. De Golf reed achteruit en draaide achter mijn bus om. Hij reed vervolgens in de richting van Johan van Veenplein. De prullenbak waar hij tegen aanreed is vernield. Ik zag namelijk dat de paal waaraan de prullenbak bevestigd zat uit de grond was. Ik vermoed dat de Golf ook nog de woning bij de bushalte geraakt heeft. Het moment dat de Golf in zijn achteruit ging zag ik dat de voorruit van de Golf zwaar beschadigd was. Vooral aan de linker voorzijde van het voertuig.
16. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 20 augustus 2020, opgenomen op pagina 102 e.v. van voornoemd, inhoudende als verklaring van [getuige 7] :
Op vrijdag 14 augustus 2020 was ik samen met mijn maat genaamd [naam 1] aanwezig voor de ingang van de [bedrijf 1] gevestigd aan de [straatnaam] te Uithuizermeeden. Ik had goed zicht op het aangrenzende plein en ook goed zicht op de Hoofdstraat. Wij stonden ter hoogte van een t-splitsing die in de richting van Zijldijk loopt. Ik kon vanaf de plek waar ik stond het spoor zien liggen. U zegt dat die weg de Kerkstraat is, volgens mij klopt dit wel. Ik was omstreeks 15:00 uur, de exacte tijd weet ik niet, maar het was in ieder geval halverwege de middag met klanten in gesprek. Ik hoorde dat er een auto uit de richting van Roodeschool met veel lawaai onze kant
op kwam komen. Ik hoorde dat deze auto hoog in zijn toeren zat. Ik keek op richting de Hoofdstraat en zag een zwarte Volkswagen, type golf met een veel te hoge snelheid aan kwam rijden. Ik zag dat deze personenauto ter hoogte van de T-splitsing links de binnenbocht pakte. Ik zag dat de personenauto via de binnenbocht over de putdeksels heen reed en zag dat de personenauto hierdoor omhoog danste. Het ging met een zeer hoge snelheid en ik schat zijn snelheid op het moment dat hij de binnenbocht nam hoger dan 50 km/h. Ik hoorde en zag dat hij daarna weer vol gas in de richting van het spoor reed.
Ik zag dat in de Kerkstraat een moeder met een kind allebei op een fiets in de richting van het spoor fietsten. Ik zag dat deze personenauto echt rakelings langs de beide fietsers reed. Ik kan u vertellen dat hadden deze beide fietsers in de richting van de Hoofdstraat gefietst en dus aan de andere kant van de weg hadden gefietst, dan was er een grote kans op een aanrijding geweest. Ik zag dat de zwarte personenauto gewoon blind en met een zeer hoge snelheid de Kerkstraat inreed. Ik zag dat de zwarte personenauto met hoge snelheid en zonder vaart te verminderen over het spoor reed.
17. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 14 augustus 2020, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op vrijdag 14 augustus 2020. omstreeks 15:00 uur was ik als wijkagent werkzaam. Om 15:15 uur kreeg ik van de meldkamer de melding dat er een eenzijdige aanrijding had plaatsgevonden op de Maarvlietweg te Oosternieland. Ter plaatse aangekomen trof ik in de bermsloot/greppel naast de Maarvlietweg te Oosternieland een zwarte Volkswagen Golf aan voorzien van het kenteken [kenteken] .
18. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 17 augustus 2020, opgenomen op pagina 94 e.v. van voornoemd, inhoudende als verklaring van [getuige 8] :
Ik reed samen met mijn vrouw op de Hooilandseweg te Roodeschool. Toen wij op de Hooilandseweg reden was het ongeveer 14.45 uur. Ik kan dit niet tot op de minuut nauwkeurig verklaren maar het was rond die tijd. toen wij ter hoogte van [bedrijf 2] in Roodeschool reden viel het mij op dat er veel verkeer op de weg was. Ik had voertuigen voor me en achter me. Ook waren er meerdere tegenliggers. Ik schrok vervolgens van een voertuig wat opeens links van mij reed. Ik hoorde dat deze bestuurder veel gas gaf en zag dat hij mij inhaalde. De bestuurder van het voertuig voegde vervolgens voor de bestuurder voor mij in. Ik zag dat de bestuurder voor mij hierdoor hard moest remmen. Ik zag dat de bestuurder nog twee keer inhaalde op dezelfde onverantwoorde manier. Hierna was het voertuig uit mijn zicht verdwenen. Op het moment dat ik werd ingehaald reed ik
ongeveer 45 kilometer per uur. Ik weet zeker dat ik niet harder reed omdat ik daar nooit harder rij. Dit komt omdat ik zelf een heftig ongeluk heb meegemaakt op deze weg. Daarnaast was verkeerssituatie er niet naar om harder te rijden. Ik kan de snelheid van de bestuurder die mij inhaalde moeilijk inschatten. Ik kan alleen vertellen dat het hard ging. Het geluid van de motor van het voertuig bevestigde dit voor mij. Ik kan u vertellen dat het een donkere Golf was. Ik zag dat er een jonge man achter het stuur zat. Toen de auto uit het zicht was verdwenen zei ik tegen mijn vrouw dat de bestuurder niet goed bij zijn hoofd was, onder invloed was of met spoed naar het ziekenhuis moest. Mijn vrouw zei vervolgens tegen mij dat iemand die met spoed naar het ziekenhuis moet rijden ook niet zo onverantwoord zou rijden.
19. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 14 augustus 2020, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd, inhoudende als verklaring van [getuige 9] :
Ik reed in mijn auto. Ik kwam ongeveer om 15:00 uur vanaf de Eemshavenweg, N46.
Ik reed op de Hooilandseweg in de richting van Roodeschool. Tussen de boerderijen van [naam 2] en [naam 3] zit een wegversmalling. Ik keek voor me en zag geen auto rijden.
Ik deed mijn knipperlicht uit naar links. Vervolgens keek ik in mijn achteruitkijkspiegel en zag ik een auto op mij af komen rijden. Ik zag in mijn spiegel dat de auto een kapotte vooruit had. De voorruit aan de bijrijderskant was kapot en stond helemaal naar binnen.
De bestuurder reed echt als een bezetene. Volgens mij was het een Golf, zwart van kleur.
Ik moest remmen, nog voor de wegversmalling. Daar reed de bestuurder mij als een gek
voorbij.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat hij schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval met de dood tot gevolg, zoals omschreven in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Schuld in het kader van de Wegenverkeerswet houdt in dat voor strafbaarheid ten minste sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Wanneer sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Voor de beoordeling of sprake is van schuld moet de vraag worden gesteld of het gedrag van verdachte substantieel afwijkt van het gedrag van een voorzichtige verkeersdeelnemer.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gedragingen van verdachte, zoals vermeld in de bewijsmiddelen, de conclusie rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, hetgeen door de verdediging ook niet is bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank past het rijgedrag in het geheel niet bij een voorzichtig verkeersdeelnemer en wijkt het daar in substantiële mate vanaf. De vraag is of deze schuld ook is aan te merken als roekeloosheid, als zwaarste vorm van schuld.
Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 in samenhang met artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Of sprake is van roekeloosheid in deze zin zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, als zwaarste vorm van schuld, grenzend aan opzet, bepaaldelijk eisen worden gesteld. Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat slechts zelden roekeloosheid kan worden aangenomen
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke verkeersdelicten heeft de wetgever het toepassingsbereik van roekeloosheid willen verbreden. Onder meer is in een nieuw artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 door de wetgever ook gedrag waardoor verkeersregels ernstig worden geschonden strafbaar gesteld, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is. Een aantal gedragingen zijn expliciet in de wet opgenomen als zodanige gedragingen, zoals bijvoorbeeld gevaarlijk inhalen. Indien het verkeersgedrag van verdachte als overtreding is aan te merken van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994, is op grond van artikel 175, tweede lid, tevens sprake van roekeloosheid.
Bij de beoordeling van de vraag of in deze zaak sprake is van roekeloosheid betrekt de rechtbank niet alleen het rijgedrag van verdachte op het moment van en kort voor het ongeval, maar tevens de verschillende verkeersgedragingen die verdachte gedurende de gehele rit heeft verricht.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een aantal van de in artikel 5a Wegenverkeerswet genoemde gedragingen, zoals gevaarlijk inhalen en tegen de verkeersrichting inrijden. Zoals hierna te bespreken is het verkeersgedrag van verdachte naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet. Bovendien neemt de rechtbank mede in aanmerking dat verdachte onder invloed van amfetamine was.
De rechtbank is van oordeel dat het samenstel van deze gedragingen van verdachte in de gegeven omstandigheden buitengewoon onvoorzichtig was waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen doordat het overige verkeer volstrekt niet bedacht is op dergelijke gedragingen. Deze gedragingen verhogen dan ook de risico’s.
Naar het oordeel van de rechtbank overstijgt het samenstel van gedragingen van verdachte, vervat in de bewijsmiddelen, dan ook de kwalificatie ‘zeer hoge mate van schuld’ en is sprake van de aan opzet grenzende mate van schuld, zijnde roekeloosheid in de zin van de wet.
Het risico dat verdachte heeft genomen, heeft geleid tot een aanrijding en tot de dood van het slachtoffer [slachtoffer 1] . Daarmee is aan het vereiste van de dubbele causaliteit voldaan.
De rechtbank acht het onder voornoemd parketnummer onder 1 subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat verdachte vol opzet had om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Vervolgens is aan de orde of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin op het aan haar toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarvan is, zoals reeds eerder in dit vonnis overwogen, sprake indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan wel worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Immers, naar algemene ervaringsregels levert een aanrijding van een voetganger door een auto de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Daarnaast bestond er in dit geval, bij een aanrijding, ook nog kans dat het slachtoffer ingeklemd zou raken tussen de personenauto van verdachte en de zich aldaar bevindende metalen prullenbak en/of de metalen paal van het informatiebord.
De vraag is dan vervolgens of de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de voornoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, worden opgemaakt dat het rijgedrag van verdachte erop dat moment was gericht om zo snel mogelijk - koste wat het kost - zo snel mogelijk naar huis te rijden, ook indien dat betekende dat hij anderen daarmee in gevaar bracht. Verdachte heeft het er, toen hij het trottoir opreed bij een bushalte waar op dat moment een bus stond, dan ook op aan laten komen dat eventuele zich daar bevindende personen tijdig aan de kant zouden springen. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat -als dat niet zou gebeuren- deze personen door de aanrijding, die dan zou zijn gevolgd, zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Gelet hierop acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer bewezen.
De rechtbank acht de onder voornoemd parketnummer onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 5 primair ten laste gelegde
Ter beantwoording van de vraag of de onder 5 primaire ten laste gelegde overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 wettig en overtuigend kan worden bewezen dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 is een betrekkelijk nieuwe bepaling, die in werking is getreden op 1 januari 2020. Wat de betekenis is van de in die bepaling opgenomen begrippen, is dan ook nog niet uitvoerig in de rechtspraak uitgemaakt. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van dit feit kijken naar de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
a. De verkeersregels
Verdachte wordt verweten dat hij de verkeersregels heeft geschonden, op de wijze zoals ten laste gelegd. De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte die gedragingen inderdaad heeft verricht.
De vraag is vervolgens of deze gedragingen van verdachte zijn aan te merken als het schenden van de verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. In dit artikel is een twaalftal gedragingen uitdrukkelijk, maar niet limitatief, benoemd als voorbeelden van het schenden van de verkeersregels. Een deel van de aan verdachte ten laste gelegde gedragingen valt in verschillende van deze categorieën. Deze gedragingen zijn daarom in ieder geval aan te merken als het schenden van de verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. Een ander deel van de aan verdachte ten laste gelegde gedragingen wordt in dit artikel niet uitdrukkelijk afzonderlijk vermeld. De rechtbank is echter van oordeel dat deze gedragingen vallen onder de tevens in dit artikel opgenomen restcategorie. Deze restcategorie ziet op “het overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang”. Deze gedragingen zijn daarom eveneens aan te merken als het schenden van de verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
De tussenconclusie is dan ook dat verdachte de verkeersregels heeft geschonden op de wijze zoals ten laste gelegd.
b. In ernstige mate
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
In deze zaak gaat het om gedurende een langere tijd (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels. Door getuigen worden diverse incidenten benoemd, waarin verdachte met forse overschrijding van de ter plaatse toegestane snelheid inhaalmanoeuvres maakte, andere weggebruikers plotseling liet remmen of uitwijken en zelfs een poging tot het rechts passeren van een geparkeerde bus over het trottoir ondernam. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c. Opzettelijk
Volgens de wetgever moet het opzet van de verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de verkeersregels opzettelijk heeft geschonden. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten volgens de wetgever de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gedragingen van verdachte, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. Tevens heeft verdachte ter terechtzitting verklaard zich in de door anderen over verdachte gegeven rijstijl van verdachte te herkennen.
d. Gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat op de weg door het vertonen van het hiervoor beschreven rijgedrag, op een doordeweekse dag omstreeks 15.15 uur; een tijdstip waarop daar naar verwachting ander verkeer aanwezig is. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan blijkt uit de bewijsmiddelen: het was druk op de weg en veel andere weggebruikers hebben moeten uitwijken om een botsing met de auto van verdachte te voorkomen. De rechtbank acht dus bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Conclusie
De rechtbank acht daarmee het onder 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/163191-20 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder dit parketnummer ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 februari 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 21 juni 2020, opgenomen op pagina 35 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2020164580 d.d. 21 juli 2020, inhoudende de verklaring van [benadeelde partij 1] ;
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/201391-20 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder dit parketnummer ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 februari 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 5 augustus 2020, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier met nummer 2020211450, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/208912-20 onder 1 subsidiair, 2 subsidiair,
4 en 5 primair, alsmede het onder parketnummer 18/163191-20 en het onder parketnummer 18/201391-20 laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
(parketnummer 18/208912-20)
1. subsidiair.
hij op 14 augustus 2020 te Spijk, gemeente Delfzijl, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Kolholsterweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloosheid, hierin bestaande dat hij, verdachte onder invloed van amfetamine, heeft gereden en vervolgens in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurder voertuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg, de Kolholsterweg, kon overzien en waarover deze vrij was en vervolgens niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en is blijven letten op het zich direct voor hem, verdachte zich bevindende weggedeelte van die weg en het zich op die weg bevindende verkeer en is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een fiets en de bestuurder van die fiets ten gevolge waarvan die bestuurder
van die fiets ten val is gekomen, waardoor een ander genaamd [slachtoffer 1] werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of
tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2 subsidiair.
hij op 14 augustus 2020 te Uithuizermeeden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een personenauto in de richting van genoemde [slachtoffer 2] is gereden en blijven rijden zonder zijn snelheid te minderen/te remmen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 14 augustus 2020 te Spijk en Uithuizermeeden, als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten amfetamine, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
5 primair.
hij op 14 augustus 2020 te Spijk en/of Oosteinde en/of
Uithuizermeeden en/of Oosternieland, als bestuurder van een voertuig (personenauto),
opzettelijk zich zodanig in het verkeer heeft gedragen, dat één of meer
verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden, welke gedragingen
hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, met genoemd
motorrijtuig, op de genoemde datum:
- de krachtens de wet vastgestelde maximumsnelheid meermalen heeft
overschreden, op of aan de Lage Trijnweg
en/of de Hooilandseweg en/of de Spijksterweg en/of de Kolholsterweg
en/of de Wortelpot (in de richting van de N363) en/of de Fivelweg
en/of de Hoofdstraat en/of de Kerkstraat en/of het Johan van
Veenplein en/of de Maarvlietweg, en/of
- te dicht op de voor verdachte rijdende voertuigen heeft
gereden,
- met een te hoge snelheid meerdere voertuigen heeft ingehaald en/of
op de weghelft van tegemoetkomend verkeer heeft gereden, waardoor
meerdere tegenliggende voertuigen moesten uitwijken en/of
remmen om een (frontale) botsing te voorkomen, op of aan de
Hooilandseweg, en/of
- vervolgens op het fietspad heeft gereden, op of aan de
Hooilandseweg, en/of
- vervolgens midden op de weg zijn – verdachtes - voertuig (met piepende banden)
heeft gekeerd, en/of
- over de stoep heeft gereden, waarbij hij – verdachte –
een aanrijding heeft gehad met een prullenbak en de gevel van een
woning, terwijl er voetgangers op die stoep aanwezig waren, op
of aan de Hoofdstraat, en/of
- vervolgens op diezelfde stoep achteruit heeft gereden en/of met
hoge snelheid door is gereden, en/of
- vervolgens met een hoge snelheid ter hoogte van de T-splitsing op
of aan de Hoofdstraat, links de binnenbocht heeft genomen en/of
daarbij over de putdeksel heeft gereden, en/of
- vervolgens op of in de Kerkstraat is gereden, richting het spoor,
en/of daarbij rakelings langs één of meerdere fietsers en/of
geparkeerde auto’s is gereden, en/of zonder vaart te minderen over het
spoor heeft gereden, en/of
- vervolgens de controle over het voertuig heeft verloren en/of in de
slip is geraakt en/of in de berm/sloot tot stilstand is gekomen, op of
aan de Maarvlietweg,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
(parketnummer 18/163191-20)
hij op 21 juni 2020 te Uithuizen, gemeente Het Hogeland
opzettelijk en wederrechtelijk de garagedeur behorende bij de woning
[straatnaam] en een personenauto (merk Toyota, type C-HR,
kenteken [kenteken] ), geheel of ten dele aan een ander, te weten aan
[benadeelde partij 1] toebehorende, heeft vernield en/of beschadigd;
(parketnummer 18/201391-20)
hij op 5 augustus 2020 te Uithuizen, gemeente Het Hogeland
een fiets (Batavus, blauw), toebehorende aan [slachtoffer 3] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 3] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
door plotseling met kracht, terwijl die [slachtoffer 3] op die fiets zat, het stuur van die fiets beet te pakken en die fiets naar zich toe te trekken, waardoor die [slachtoffer 3] van de fiets is gevallen en waarop hij, verdachte vervolgens op die fiets is weggefietst.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
(parketnummer 18/208912-20)
1. subsidiair.
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet;
2 subsidiair.
poging tot zware mishandeling;
4.
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
5 primair.
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
(parketnummer 18/163191-20)
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen en/of beschadigen, meermalen gepleegd;
(parketnummer 18/201391-20)
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat een psychiatrisch onderzoek naar de persoon van verdachte noodzakelijk is. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij zich op basis van de zich thans in het dossier bevindende rapportages omtrent de persoon van verdachte niet voldoende voorgelicht acht om een eis te kunnen formuleren waarmee voldoende recht wordt gedaan aan de onderhavige zaak. Mocht de rechtbank tijdens de beraadslaging in raadkamer eenzelfde oordeel zijn toegedaan, dan heeft zij de rechtbank verzocht om over te gaan tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting teneinde alsnog een dergelijke rapportage omtrent verdachte te laten opmaken. Indien de rechtbank niet tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting over zal gaan, heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake het onder parketnummer 18/208912-20 onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 primair, alsmede het onder parketnummer 18/163191-20 en het onder parketnummer 18/201391-20 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren (met aftrek van voorarrest), alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) wordt opgelegd, zodat langdurig toezicht mogelijk wordt gemaakt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich verzet tegen heropening van het onderzoek ter terechtzitting, zoals verzocht door de officier van justitie. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er naar aanleiding van het trajectconsult vanuit werd gegaan dat een monodisciplinair onderzoek naar de persoon van verdachte in de onderhavige zaak voldoende zou zijn. Daarnaast ziet de raadsman naar aanleiding van de inhoud van de omtrent verdachte opgemaakte psychologische Pro Justitia- en reclasseringsrapportage evenmin aanleiding om alsnog over te gaan tot meer onderzoek.
De raadsman stelt zich dan ook op het standpunt dat de zaak kan worden afgedaan en heeft ervoor gepleit om verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van beperkte duur en verdachte daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het van belang is dat verdachte zo snel mogelijk met enige vorm van behandeling kan starten. Het starten van behandeling na een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal mosterd na de maaltijd zijn en het recidiverisico alleen maar vergroten. De raadsman heeft zich niet verzet tegen het opleggen van een GVM.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verzoek tot heropening van de zaak, zoals gedaan door de officier van justitie, overweegt de rechtbank dat zij zich op basis van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van de omtrent verdachte opgemaakte rapportages voldoende voorgelicht acht om de zaak af te doen en passende beslissingen te nemen. De rechtbank acht een nader psychiatrisch onderzoek naar de persoon van verdachte dan ook niet noodzakelijk, temeer nu de ter terechtzitting aanwezige deskundige van de reclassering heeft aangegeven nog mogelijkheden te zien om verdachte in het kader van een voorwaardelijk strafdeel te begeleiden. Zij heeft voorts aangegeven dat dit tevens de reden is dat de reclassering er niet voor gekozen heeft om een zwaardere strafmodaliteit
-zoals een terbeschikkingstelling met voorwaarden- te adviseren, hetgeen bovendien echt wordt gezien als ultimum remedium. De rechtbank zal het verzoek tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting dan ook afwijzen.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de omtrent hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, die hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van nog geen twee maanden schuldig gemaakt aan een zestal ernstige strafbare feiten.
Zo heeft verdachte zich op 21 juni 2020 schuldig gemaakt aan de vernieling en beschadiging van de garagedeur en personenauto van zijn vader [benadeelde partij 1] , door, nadat hij eerder die middag nog bij zijn vader op bezoek was geweest, later die dag wederom naar het huis van zijn vader toe te rijden en vervolgens meermalen opzettelijk met zijn auto tegen de garagedeur en de aldaar geparkeerd staande personenauto van zijn vader aan te botsen.
Op 5 augustus 2020 heeft verdachte zich vervolgens schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld door het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer 3] , die hem toevallig voorbij fietste op het fietspad, van haar fiets te duwen en er vervolgens op haar fiets vandoor te gaan.
En tot slot heeft verdachte zich op 14 augustus 2020 schuldig gemaakt aan een viertal zeer ernstige verkeersdelicten. Verdachte is die dag, terwijl hij onder invloed van drugs verkeerde en hij in eigen woorden: “gek werd in zijn hoofd”, in zijn auto gestapt en is gaan rijden. Verdachte heeft vervolgens tijdens zijn dollemansrit een fietser, de 48-jarige [slachtoffer 1] , van achteren aangereden met zijn auto, ten gevolge van welk ongeval [slachtoffer 1] ter plaatse is overleden.
Na deze verschrikkelijke gebeurtenis is verdachte, zonder te stoppen en met een verbrijzelde voorruit, doorgereden in de richting van Uithuizermeeden. In het centrum van Uithuizermeeden heeft verdachte zich vervolgens schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, door met zijn auto de stoep op te rijden waar [slachtoffer 2] op de bus stond te wachten. [slachtoffer 2] kon nog net op tijd de bus in stappen. Dat de gevolgen voor [slachtoffer 2] beperkt zijn gebleven is dan ook niet aan verdachte te danken.
Na dit incident is verdachte wederom doorgereden en heeft zijn auto uiteindelijk achtergelaten in de greppel te Oosternieland. Gedurende de gehele autorit, zoals voornoemd, heeft verdachte zich bovendien opzettelijk schuldig gemaakt aan diverse zeer gevaarlijke verkeersschendingen die tezamen overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 opleveren.
De rechtbank rekent dit alles verdachte bijzonder zwaar aan.
In de eerste plaats is daar natuurlijk het zeer ingrijpende en onherstelbare leed dat verdachte bij de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt. [slachtoffer 1] had nog een heel leven voor zich, maar is door het gedrag van verdachte plotsklaps uit het leven weggerukt. Ter terechtzitting is door zowel de broer als de zus van [slachtoffer 1] verwoord wat dit verlies voor hen en hun omgeving betekent en is uiting gegeven aan hun enorme verdriet.
Dat die 14e augustus 2020 ook een enorme indruk heeft gemaakt op [slachtoffer 2] is ter terechtzitting gebleken uit de namens haar voorgelezen slachtofferverklaring, waarin zij aangeeft dat zij die bewuste dag vreesde voor haar leven en dat zij nog dagelijks terugdenkt aan deze angstige gebeurtenis.
Verdachte zelf mag bovendien nog van geluk spreken dat hij niet meer slachtoffers heeft gemaakt, want vast staat dat hij die dag -naast voornoemde slachtoffers- ook nog andere verkeersdeelnemers in (levens)gevaar heeft gebracht met zijn rijgedrag.
Ten aanzien van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tegenover zijn vader en tegenover mevrouw [slachtoffer 3] behoeft het tot slot geen betoog dat dit getuigt van een totaal gebrek aan respect voor andermans eigendommen en dat dit ontzettend hinderlijke en ergerlijke feiten zijn die voor veel overlast zorgen bij de gedupeerden.
De rechtbank overweegt -met inachtneming van de rechtspraak in soortgelijke zaken- dat voornoemde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele jaren zonder meer rechtvaardigen.
Bij het bepalen van de strafmaat weegt de rechtbank in strafverzwarende zin bovendien mee dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, in het verleden eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Verdachte was zodoende een gewaarschuwd mens, maar dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om -nota bene tijdens nog lopende proeftijden en terwijl hij niet in het bezit was van zijn rijbewijs- opnieuw de fout in te gaan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het psychologisch onderzoeksrapport d.d. 5 januari 2021, opgemaakt door D. Breuker, forensisch psycholoog. Deze deskundige heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt (en ook ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten leed) aan complexe meervoudige problematiek, te weten aan een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met een gemengd beeld van cluster-a persoonlijkheidstrekken. Er zijn met name paranoïde, schizoïde en schizotypische trekken aanwezig. Er is secundair aan deze persoonlijkheidsproblematiek voorts sprake van een matige tot ernstige middelenproblematiek (alcohol, speed en cannabis), welke problematiek thans in vroege remissie is ten gevolge van verdachtes verblijf in preventieve hechtenis. Bij verdachte is verder sprake van handelings- en probleemoplossende vaardigheden op zwakbegaafd niveau. De deskundige heeft geadviseerd verdachte het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van de psycholoog omtrent de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en maakt die tot de hare. De rechtbank is daarom van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde verdachte verminderd kan worden toegerekend.
Voornoemde deskundige schat de kans op recidive -zonder interventies- als hoog in en acht een behandelverplichting met een klinische start (waarbij gedacht wordt aan plaatsing in een FPA) aangewezen. Na deze klinische start, waarbij de (psychiatrische) kwetsbaarheid van verdachte nogmaals goed moet worden beoordeeld, zal behandeling moeten plaatsvinden (eventueel met medicamenteuze ondersteuning). Voorts is er psycho-educatie nodig, alsmede een delictgerelateerde behandeling gericht op het versterken van coping, emotieregulatie en oplossende vaardigheden (persoonlijkheid) ter ondersteuning van het oplossen van de verslavingsproblematiek. Samen met het behandelteam zal een toekomstvisie voor de lange termijn moeten worden uitgezet zodat verdachte na zijn verblijf in de kliniek ook in een begeleidende en ondersteunende, FACT, weer terug kan keren naar een eigen (eventueel beschermde) woonplek, als dit vanuit de kliniek nodig wordt geacht. Dit alles kan volgens de deskundige het best worden gerealiseerd door verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke straf, waarbij voornoemd behandelplan kan worden opgenomen in de bijzondere voorwaarden. De deskundige adviseert de rechtbank tevens de oplegging van een GVM om behandeling en begeleiding te waarborgen na beëindiging van de (deels) voorwaardelijke straf, indien de risico’s voor recidive dan nog steeds manifest en hoog zijn.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de door de Verslavingszorg Noord Nederland opgemaakte reclasseringsrapportage d.d. 14 januari 2021, waaruit blijkt dat de reclassering zich met voornoemd advies van de deskundige verenigt. De reclassering adviseert de rechtbank eveneens om verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geformuleerd in voornoemde rapportage. De reclassering merkt hierbij wel op dat niet met zekerheid te zeggen is of dit strafrechtelijke kader in dit geval stevig genoeg zal zijn voor verdachte. De reclassering adviseert daarom tevens de oplegging van een GVM.
De rechtbank heeft stilgestaan bij de vraag of oplegging van een uitsluitend onvoorwaardelijke gevangenisstraf de voorkeur verdient boven een (deels) voorwaardelijke straf, omdat het de vraag is of de geformuleerde bijzondere voorwaarden na tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf nog actueel zijn en een reclasseringstoezicht ook vorm kan krijgen in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling bij een uitsluitend onvoorwaardelijke straf. Dit heeft echter als nadeel dat de proeftijd dan korter is dan de rechtbank nodig acht. Om die reden zal de rechtbank toch een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Gelet op alle genoemde omstandigheden en alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van vier jaren (met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht), waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde en in het dictum nader te noemen bijzondere voorwaarden, die tot doel hebben het gedrag van verdachte te beïnvloeden en herhaling te voorkomen.
De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen, en dat voor de duur van zeven jaren.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de GVM op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde voorwaardelijke straf met de daaraan gekoppelde voorwaarden afdoende mogelijkheden bieden om binnen de proeftijd van drie jaren het recidivegevaar in te perken. Bij dit oordeel heeft de rechtbank ook betrokken dat de GVM blijkens de wetgeschiedenis in feite is bedoeld om langdurig toezicht mogelijk te maken bij veroordeling voor de zwaarste gewelds- en zedenmisdrijven.
De rechtbank wijkt met het voorgaande af van de eis van de officier van justitie, nu zij tot een andere bewezenverklaring komt en zij, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel is dat met voornoemde straf, in de onderhavige zaak, op een juiste wijze recht wordt gedaan aan de ernst van de feiten.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 2](ten aanzien van het onder parketnummer 18/208912-20 onder 1 ten laste gelegde), tot een bedrag van € 17.500,00 ter vergoeding van affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [benadeelde partij 3](ten aanzien van het onder parketnummer 18/208912-20 onder
1 ten laste gelegde), tot een bedrag van € 17.500,00 ter vergoeding van affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [benadeelde partij 1](ten aanzien van het onder parketnummer 18/163191-20 ten laste gelegde), tot een bedrag van € 2.517,63 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, nu deze vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze vordering integraal kan worden toegewezen, waarbij zij de rechtbank tevens heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel hierbij op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] , die allebei zien op een bedrag van € 17.500,00 ter vergoeding van affectieschade, dienen te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen.
Ten aanzien van de door benadeelde partij [benadeelde partij 1] ingediende vordering heeft de raadsman eveneens betoogd dat deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
Ten aanzien van de door deze benadeelde partijen ingediende vorderingen ter vergoeding van affectieschade stelt de rechtbank voorop dat het invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer bij hen veel pijn en verdriet heeft veroorzaakt. Los van de empathie en het medeleven dat dit verdriet van de nabestaanden oproept, dient de rechtbank de door hen ingediende vorderingen echter hoofzakelijk op hun juridische merites te beoordelen.
Vergoeding van affectieschade is vanaf 1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen.
Het uitgangspunt in de wet is dat broers en zussen geen aanspraak maken op een vergoeding van affectieschade. Alleen in heel bijzondere gevallen is ook ruimte voor vergoeding van affectieschade aan een broer of zus.
In de toelichting op de wet waarin de mogelijkheid voor het toekennen van vergoeding van affectieschade is geregeld, wordt het voorbeeld genoemd van een broer en zus die langdurig met elkaar samenleven en voor elkaar zorgen.
Alhoewel voor de rechtbank niet ter discussie staat dat zowel [benadeelde partij 2] (broer) als [benadeelde partij 3] (zus) een hechte band hadden met het slachtoffer en het gemis van hun broer voor hen immens groot is, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat tussen hen sprake was van een door de wetgever bedoeld bijzonder geval als hierboven genoemd.
De rechtbank zal benadeelde partij [benadeelde partij 2] en benadeelde partij [benadeelde partij 3] derhalve niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 6 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 juni 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

(parketnummer 18/079940-18)
Bij onherroepelijk vonnis van 24 juni 2020 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een taakstraf voor de 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 9 juli 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 28 december 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf en ter terechtzitting heeft zij bij deze vordering gepersisteerd.
De raadsman heeft aangegeven zich niet tegen een toewijzing van voornoemde vordering te verzetten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet echter op de straf die in de hoofdzaak aan verdachte wordt opgelegd, acht de rechtbank toewijzing van de vordering op dit moment niet opportuun. De vordering zal daarom worden afgewezen.
(parketnummer 96/209600-19)
Bij onherroepelijk vonnis van 14 november 2019 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 28 november 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft bij vordering van 28 december 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf en ter terechtzitting heeft zij bij deze vordering gepersisteerd.
De raadsman heeft aangegeven zich niet tegen een toewijzing van voornoemde vordering te verzetten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder verdachte onder parketnummer 18/208912-20 in beslag genomen goederen, voor zover dit betreft: de telefoon, de jas en het vest, kunnen worden teruggegeven aan verdachte. Ten aanzien van de onder dit parketnummer in beslag genomen personenauto met kenteken [kenteken] heeft zij zich op het standpunt gesteld dat deze verbeurd dient te worden verklaard. Ook de onder parketnummer 18/163191-20 onder verdachte in beslag genomen personenauto met kenteken [kenteken] dient ook verbeurd te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met het standpunt van de officier van justitie verenigd.
Oordeel van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
De onder parketnummer 18/208912-20 onder verdachte in beslag genomen telefoon, jas en vest dienen te worden teruggegeven aan verdachte, nu met het voortduren van het beslag geen strafvorderlijk belang meer wordt gediend.
Verbeurdverklaring
De onder parketnummer 18/208912-20 onder verdachte in beslag genomen personenauto en de onder parketnummer 18/163191-20 onder verdachte in beslag genomen personenauto zullen verbeurd worden verklaard, nu de onder deze parketnummers bewezen verklaarde feiten zijn begaan met betrekking tot deze voorwerpen.
Voornoemde goederen zullen in het dictum nader worden omschreven.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 63, 302, 350 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder parketnummer 18/208912-20 onder 3 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/208912-20 onder
1 primair en 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/208912-20 onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 4 en 5 primair ten laste gelegde, alsmede het onder parketnummer 18/163191-20 en het onder parketnummer 18/201391-20 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot één jaarniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op uitnodiging meldt bij de reclassering van de GGZ VNN Groningen op het adres [adres] Groningen, en dat veroordeelde zich blijft melden, zo vaak en zo lang de reclassering dit nodig vindt;
2. dat de veroordeelde zich laat opnemen in FPA, FPK of een soortgelijke zorginstelling, te
bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra het zorgaanbod beschikbaar is en duurt maximaal één jaar of zoveel korter als
de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
3. dat de veroordeelde na het klinische traject meewerkt aan ambulante behandeling door de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord (AFPN) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en alleen indien de reclassering dit nodig vindt. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
4. dat de veroordeelde, indien de reclassering dat nodig vindt, na het klinische behandeltraject verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5. dat de veroordeelde geen drugs en alcohol gebruikt, zolang de reclassering dit nodig vindt, en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek, speekselonderzoek of ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
6. dat de veroordeelde, indien de reclassering dit nodig vindt, meewerkt aan het vinden en behouden van dagbesteding. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de instelling voor dagbesteding geeft.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zeven jaar ter zake van feit 1 subsidiair
Ten aanzien van 18/208912-20, feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]in de vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/208912-20, feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]in de vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/163191-20:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.517,63(zegge: tweeduizend vijfhonderdzeventien euro en drieënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 2.517,63 (zegge: tweeduizend vijfhonderdzeventien euro en drieënzestig eurocent)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 35 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/079940-18:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 24 juni 2020.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

96/209600-19:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 14 november 2019, te weten: een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
Gelast de teruggave aan veroordeeldevan de onder parketnummer 18/208912-20 in beslag genomen en (voor zover) nog niet teruggegeven goederen, te weten:
- een telefoon, kleur zwart, merk Samsung;
- een jas, kleur zwart, merk Nike;
- een vest, kleur zwart, merk Ralph Lauren.

Verklaart verbeurd de onder parketnummer 18/208912-20 in beslag genomen:

- personenauto, kleur zwart, merk Volkswagen, type Golf, bouwjaar 1999 (kenteken: [kenteken] )

Verklaart verbeurd de onder parketnummer 18/163191-20 in beslag genomen:

- personenauto, kleur zwart, merk Volkswagen, bouwjaar 2001 (kenteken: [kenteken] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en
mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 februari 2021.
Mr. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.