ECLI:NL:RBNNE:2021:5385

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
LEE 21/3673
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke sluiting van een coffeeshop wegens overschrijding van de toegestane handelsvoorraad

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 20 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een coffeeshop, vertegenwoordigd door [naam verzoeker], tegen de burgemeester van de gemeente Groningen. De burgemeester had op 15 november 2021 besloten om de coffeeshop voor een periode van twee weken te sluiten, met ingang van 1 december 2021, vanwege het overschrijden van de maximaal toegestane handelsvoorraad. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 15 december 2021. Tijdens de zitting is gebleken dat de sluiting van de coffeeshop betrekking heeft op een discrepantie in de adressering van verschillende besluiten van de burgemeester. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de locatie van de coffeeshop duidelijk is en dat het overschrijden van de handelsvoorraad een structureel probleem is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd is om handhavend op te treden op basis van de Opiumwet en de gemeentelijke nota over drugsbeleid.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de sluiting van de coffeeshop voor twee weken niet onredelijk is, ondanks de Wet experiment gesloten coffeeshopketen die in werking is getreden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en bepaald dat het betaalde griffierecht aan verzoeker moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op de maandag na de uitspraakdatum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3673

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2021 in de zaak tussen

[naam bedrijf] , vertegenwoordigd door [naam verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.R.M. Schaap),
en

de burgemeester van de gemeente Groningen, verweerder

(gemachtigde: C.T. Brontsema).

Procesverloop

Bij het besluit van 15 november 2021 (bestreden besluit) is verweerder overgegaan tot sluiting van [naam bedrijf] , voor een periode van twee weken, met ingang van 1 december 2021 om 13:00 uur.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft aangegeven de geplande sluiting van de coffeeshop op te schorten in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 december 2021 op zitting behandeld. Namens verzoeker is [naam verzoeker] verschenen, bijgestaan door [persoon 1] , als waarnemer van verzoekers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [persoon 2] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van voldoende spoedeisend belang.
Adressering van de besluitvorming
3. Verzoeker heeft er op gewezen dat er een discrepantie is wat betreft de adressering van verschillende door verweerder afgegeven besluiten, waaronder het thans bestreden besluit. Zo heeft de onderhavige sluiting betrekking op de coffeeshop aan het [adres 1] te [plaats] . De exploitatievergunning en de gedoogbeschikking van diezelfde coffeeshop zien op het adres [adres 2] te [plaats] .
4. De voorzieningenrechter overweegt dat de coffeeshop volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel gevestigd is aan het [adres 1] . In de bestuurlijke rapportage is een uiteenzetting gegeven met betrekking tot eerdergenoemde locaties ( [adres 1] en [adres 2] ). Blijkbaar zijn er drie verschillende locaties gelegen op één en hetzelfde kadastrale perceel, welk perceel in eigendom is van de uitbater van de coffeeshop ( [naam verzoeker] ). De ingang van het perceel is gelegen op de kruising van [straatnaam 1] en [straatnaam 2] . De nooduitgang van het perceel komt uit op [straatnaam 2] . De voorzieningenrechter overweegt dat de locatie van de betreffende coffeeshop (voor partijen) helder is. Het is voldoende duidelijk op welke coffeeshop de sluiting betrekking heeft en waar deze is gesitueerd. Deze grond treft daarom geen doel. Aan mogelijke overige gevolgtrekkingen gaat de voorzieningenrechter voorbij, gelet op het verbod op reformatio in peius.
Bevoegdheid verweerder
5. Niet in geschil is dat de voor de coffeeshop geldende maximaal toegestane handelsvoorraad c.q. handelshoeveelheid is overschreden.
6. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting maakt de voorzieningenrechter overigens op dat het overschrijden van de maximale handelsvoorraad door verzoeker kennelijk een structureel gegeven is.
7. Het overschrijden van de toegestane handelsvoorraad geeft (in beginsel) grondslag voor handhavend optreden door verweerder, gelet op artikel 13b van de Opiumwet en de Nota integraal drugsbeleid Gemeente Groningen 2020. Verweerder is dan ook bevoegd om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Wet experiment gesloten coffeeshopketen
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Wet experiment gesloten coffeeshopketen de bevoegdheid van verweerder ingevolge artikel 13b van de Opiumwet en de Nota integraal drugsbeleid Gemeente Groningen 2020 thans niet doorkruist. Hierbij is van belang dat voornoemde wet weliswaar in werking is getreden, maar dat het daarmee gemoeide experiment nog in de voorbereidende fase zit. Daardoor is het op dit moment nog niet duidelijk op welke wijze de gemeente Groningen exact invulling zal gaan geven aan dit experiment, noch per wanneer het zal beginnen. In tegenstelling tot hetgeen verzoeker kennelijk meent is er daarom geen aanleiding om de thans voorliggende sluiting van de coffeeshop, voor een duur van twee weken, voor onevenredig of onjuist te houden gelet op voornoemde wet.
Tijdelijke intrekking gedoogbeschikking
9. De voorzieningenrechter overweegt dat in verweerders voornemen om over te gaan tot handhaving expliciet een koppeling is gelegd tussen de sluiting van de coffeeshop en het tijdelijk intrekken van de gedoogbeschikking. In het bestreden besluit wordt het intrekken van de gedoogbeschikking wel genoemd, doch blijkt dat niet (expliciet) uit het dictum van de beslissing. Verweerder heeft echter de mogelijkheid om dit te herstellen in het besluit op bezwaar.
Handhavingsmiddel
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder onvoldoende in het besluit heeft onderbouwd waarom hij heeft gekozen voor het onderhavige handhavingsmiddel inhoudend dat de coffeeshop voor twee weken gesloten wordt. Temeer nu in het voornemen gesproken werd over een sluiting van drie maanden en het beleid daarnaast ook de mogelijkheid geeft tot het geven van een waarschuwing en het besluit hierover verder zwijgt. Het dient inzichtelijk en daarmee toetsbaar te zijn wat de reden is voor de gekozen sluiting van twee weken. Eerst ter zitting heeft verweerder aangegeven dat dit niet de eerste overtreding is van verzoeker en dat er reeds mondeling waarschuwingen zijn gegeven. Ook is verweerder ingegaan op de signaalfunctie van een dergelijk handhavingsbesluit. Gelet hierop komt een sluiting voor een periode van twee weken de voorzieningenrechter thans niet vreemd voor. De voorzieningenrechter verwacht dan ook dat verweerder de keuze voor het betreffende handhavingsmiddel in het besluit op bezwaar alsnog voldoende zal kunnen motiveren.
Bijzondere omstandigheden
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de achterdeurproblematiek niet een bijzondere omstandigheid op grond waarvan afgezien had moeten worden van de onderhavige sluiting. De achterdeurproblematiek is een algemeen bekend fenomeen dat bepaalde (grote) knelpunten / problemen met zich meebrengt. Dat legitimeert verzoeker echter niet om de toegestane handelshoeveelheid (structureel) te overschrijden, vanwege die problematiek. Het beroep op bijzondere omstandigheden slaagt niet.
Toename straathandel
12. Voor zover verzoeker heeft gesteld dat beoogde sluiting van de coffeeshop resulteert in een toename van straathandel in de stad, hetgeen een negatieve invloed heeft op de openbare orde, acht de voorzieningenrechter dit belang te ver verwijderd van het belang van verzoeker waardoor dit bij de bestuursrechter afstuit op artikel 8:69a van de Awb (relativiteitsvereiste). De voorzieningenrechter zal in deze uitspraak daarom niet ingaan op deze grond. Het relativiteitsvereiste geldt echter niet in de bezwaarfase. Verweerder zal deze grond daarom, mits aangevoerd in bezwaar, in het kader van de volledige heroverweging wel degelijk bij zijn besluitvorming moeten betrekken.
Overig
13. Verzoeker heeft aangegeven dat verweerder al geruime tijd op de hoogte is dat er in de [naam bedrijf] ruim 1.000 gram per dag wordt verkocht. Dat maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet dat het voorhanden hebben van een grotere handelshoeveelheid / handelsvoorraad dus is toegestaan in de coffeeshop, of dat verweerder een grotere aanwezige voorraad gedoogd zou hebben. Ook overigens is niet gebleken van een toezegging of toestemming om meer dan 500 gram aanwezig te mogen hebben als handelsvoorraad.

Conclusie en dictum

14. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit vooralsnog onvoldragen is, maar dat dit in bezwaar hersteld kan worden. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is daarom geen aanleiding en het verzoek zal worden afgewezen.
15. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
16. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om te bepalen dat verweerder het betaalde griffierecht aan verzoeker vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van der Ven, griffier, op 20 december 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.