ECLI:NL:RBNNE:2021:537

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
C/18/203709 / KG ZA 21-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belangenafweging tussen moeder en vader over contact met ernstig ziek kind en aanwezigheid bij uitvaart

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 12 februari 2021, is een kort geding aanhangig gemaakt door de moeder van een ernstig ziek kind, [de minderjarige]. De moeder vorderde contact met haar dochter, informatie over haar medische behandeling en toestemming om aanwezig te zijn bij de uitvaart. De vader, die het gezag over [de minderjarige] uitoefent, heeft zich verzet tegen deze vorderingen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de moeder geen spoedeisend belang heeft bij contactherstel, gezien de ernstige medische toestand van [de minderjarige] en de stress die contactherstel met zich mee zou brengen. De rechtbank heeft overwogen dat het belang van [de minderjarige] voorop staat en dat contact met de moeder op dit moment niet in haar belang is. De moeder heeft in het verleden geen betrouwbare rol gespeeld in het leven van [de minderjarige], wat ook een rol heeft gespeeld in de beslissing van de voorzieningenrechter. De vorderingen van de moeder zijn afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat in het geval van een verslechtering van de medische situatie van [de minderjarige], er ruimte moet zijn voor overleg tussen de ouders over de mogelijkheid van contact.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaaknummer: C/18/203709 / KG ZA 21/15

Vonnis in kort geding van 12 februari 2021 in de zaak van

[de vrouw] ,

die woont in [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. A. Mulder, die kantoor houdt in Groningen,
en

[de man] ,

die woont in [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. S.M. Wolfert, die kantoor houdt in Leek.

Het procesverloop

Deze procedure is ingeleid met een dagvaarding die aan de man is betekend op 1 februari 2021. Daarin vordert de vrouw, verkort weergegeven, een met dwangsommen versterkte veroordeling van de man om haar te informeren over het welzijn van de dochter van partijen, [de minderjarige] , om één of meerdere contactmomenten tussen haar en [de minderjarige] toe te staan en om een voorziening te geven die het mogelijk maakt dat de vrouw aanwezig kan bij de eventuele uitvaart van [de minderjarige] , één en ander zoals nader in het petitum van de dagvaarding is omschreven en met veroordeling van de man in de proceskosten.
Op 4 februari 2021 heeft de rechtbank een conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van de man ontvangen, en op 5 februari 2021 een brief met als bijlage een verklaring van het medisch behandelteam van [de minderjarige] van het UMCG en van het behandelteam van het UMC Amsterdam. In reconventie vordert de man, verkort weergegeven, dat de voorzieningenrechter bepaalt dat art. 1:377b BW niet van toepassing is.
Op 8 februari 2021 heeft de rechtbank een brief van de vader ontvangen met als bijlage een brief van de school van [de minderjarige] .
Op 8 februari 2021 is de zaak voor het eerst mondelinge behandeld. Toen zijn de ouders en de advocaat van de moeder verschenen. De zaak is toen niet inhoudelijk behandeld, in verband met een door de voorzieningenrechter toegewezen verzoek van de advocaat van de vader om de behandeling te verplaatsten. Om organisatorische redenen is het kort geding, met instemming van partijen, ten overstaan van een andere voorzieningenrechter opnieuw behandeld op 12 februari 2021.
Op 12 februari 2021 zijn verschenen en gehoord, de ouders van [de minderjarige] , hun advocaten en drs. [naam] die de Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigt.
Ten slotte heeft de voorzieningenrechter bepaald dat vandaag dit vonnis wordt gewezen.

De feiten

De voorzieningenrechter kan bij de beoordeling van het geschil uitgaan van de volgende feiten.
Uit een in 2012 verbroken affectieve relatie tussen de ouders is op de nu negenjarige [de minderjarige] geboren. De man heeft haar als zijn dochter erkend en partijen hebben geregeld dat zij samen het gezag over haar uitoefenen.
Nadat partijen uit elkaar zijn gegaan heeft [de minderjarige] eerst bij haar moeder haar hoofdverblijfplaats gekregen. Dat is gewijzigd in 2017, nadat bij [de minderjarige] een ernstige nierziekte werd vastgesteld die intensieve medische behandeling vergde. Het bleek dat de opvoedsituatie bij de moeder thuis uiteindelijk niet beantwoordde aan wat [de minderjarige] aan (medische) zorg nodig had. [de minderjarige] werd hierdoor in haar ontwikkeling ernstig bedreigd.
Een en ander heeft ertoe geleid dat [de minderjarige] op 7 maart 2017 onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord & Veilig Thuis Groningen en dat een machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader.
Bij beschikking van 23 mei 2017 heeft de rechtbank deze situatie bestendigd door de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader vast te stellen.
Deze rechtbank heeft vervolgens bij beschikking van 1 augustus 2017 bovendien bepaald dat de vader alleen het gezag over [de minderjarige] uitoefent.
Voor die ingrijpende beslissing is redengevend geweest, samengevat weergegeven, dat de moeder bij voortduring ernstig tekortschoot in haar ouderlijke verantwoordelijkheid door niet in haar belang te handelen als het gaat om de medische behandelingen en de zorg die zij nodig heeft en meer specifiek het afhouden van de niertransplantatie die [de minderjarige] nodig had.
Uit de daarover tot zover bekend geworden informatie blijkt dat de nierziekte waar [de minderjarige] aan lijdt, zogenaamde focale glomerulosclerose, in korte tijd heeft geleid tot het volledige verlies van haar nierfunctie, waarvoor zij sinds medio 2016 chronische dialyse behandeling nodig heeft. In 2018 heeft zij een niertransplantatie ondergaan, waarbij sprake was van een niet-functionerend niertransplantaat.
De vooruitzichten op het slagen van een nieuwe transplantatie die [de minderjarige] nodig heeft, zijn echter niet goed en inmiddels is de medische situatie van [de minderjarige] verslechterd. Als ernstige en direct levensbedreigende complicatie heeft zij beging januari 2021 een bloedvergiftiging met een bacterie opgelopen. Die infectie heeft één van haar hartkleppen verwoest en dat noodzaakte dat zij met spoed een open hartoperatie moest ondergaan om de hartklep door een kunstklep te vervangen. Die operatie heeft plaatsgevonden medio januari van dit jaar, maar heeft niet gebracht wat er van werd gehoopt. De situatie heeft zich zodanig kritiek ontwikkeld dat [de minderjarige] afgelopen zondag opnieuw is geopereerd aan haar hart. Ook die operatie is niet voldoende succesvol gebleken, zodat [de minderjarige] afgelopen dinsdag weer is geopereerd.
Op dit moment is de situatie van [de minderjarige] , ondanks zorgelijke vooruitzichten, stabiel. De vader en de betrokken behandelaars richten zich op verdere behandeling en herstel van [de minderjarige] .
Wat [de minderjarige] in de voorliggende periode heeft doorstaan lijkt wel de kritische grens te benaderen van wat een negenjarig kind in medisch opzicht goed kan doorstaan. Het behandelteam van het UMCG schrijft met het oog op de uitkomst van deze procedure, na de eerste operatie en nog voordat bleek dat die niet succesvol is geweest en voor zover hier van belang:
Op dit moment vraagt zowel haar fysieke herstel als het omgaan met de stressvolle omgeving (inclusief opnames op de intensive care) veel van [de minderjarige] en heeft zij al haar energie nodig voor haar herstel en om te kunnen omgaan met het feit dat zij zich in een uiterst stressvolle situatie bevindt.
Tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden is aan de voorzieningenrechter in dit kort geding een geschil voorgelegd tussen de ouders van [de minderjarige] . Zij zijn het niet eens over contactherstel tussen [de minderjarige] en haar moeder, de informatie die haar vader aan de moeder zou moeten geven en evenmin of de moeder van [de minderjarige] de uitvaart van [de minderjarige] mag bijwonen.

De beoordeling

Waar gaat het om in dit kort geding?
Het gaat in dit kort geding in conventie om de vraag of de moeder een (toereikend) spoedeisend belang heeft bij het verkrijgen van de door haar gewilde voorzieningen bij voorraad die ertoe strekken dat de vader wordt veroordeeld om (i) informatie te geven over de dochter van partijen, (ii) hij moet meewerken aan contactherstel of een afscheidsmoment en (iii) hij moet toestaan dat de moeder bij de uitvaart van de dochter aanwezig mag zijn. In reconventie staat te beoordelen of de voorzieningenrechter de in art. 1:377b BW gegeven informatieverplichting buiten toepassing kan en moet verklaren. De aldus over en weer gedane vorderingen hebben een zodanige samenhang dat de voorzieningenrechter de conventie en reconventie gelijktijdig zal behandelen. Ten aanzien van de tussen partijen opgekomen geschilpunten wordt als volgt overwogen.
De moeder heeft toegelicht dat zij vanuit haar zorg dat haar dochter komt te overlijden zonder dat zij van haar afscheid heeft kunnen nemen, heeft geleid tot het besluit om de vader in kort geding te dagvaarden. Daarmee heeft de moeder een spoedeisend belang gesteld dat een behandeling van haar samenhangende vorderingen in kort geding rechtvaardigt.
Bij de beoordeling van de over en weer ingestelde vorderingen komt het in dit kort aan op een belangenafweging, in de eerste plaats om de belangen van [de minderjarige] afgezet tegen de belangen van haar moeder als het gaat om het door de moeder gewilde contactherstel.
Bij de vorderingen die betrekking hebben op de informatieverplichting van de vader en de aanwezigheid van de moeder bij een uitvaart, gaat het echter meer om de belangenafweging tussen de belangen van de vader en die van de moeder. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat bij de daarover te nemen beslissingen de belangen van [de minderjarige] direct worden geraakt.
De voorzieningenrechter gaat hierna achtereenvolgens in op de belangenafweging ten aanzien van het contactherstel, de informatieregeling en de aanwezigheid bij de uitvaart.
Als het gaat om het contactherstel, ook als dat gaat om een enkel afscheidsmoment, vindt de voorzieningenrechter dat leidend moet zijn wat in het belang van [de minderjarige] wenselijk, mogelijk en verantwoord is.
Uit de tot zover beschikbaar gekomen medische informatie over [de minderjarige] blijkt dat vanuit het behandelperspectief er een zwaarwegend belang bestaat bij het beperken van stress, zowel medisch als relationeel.
Verder blijkt dat contactherstel in het verleden voor [de minderjarige] zeer stresserend is geweest en naar het zich laat aanzien ook nu en in de toekomst zal zijn.
De moeder heeft vanaf het moment dat haar gezag is beëindigd in 2017 geen normaal contact meer met [de minderjarige] gehad en zij is in het verleden bij herhaling onbetrouwbaar gebleken als het gaat om het contactherstel. Er zijn in de afgelopen jaren aan de moeder mogelijkheden geboden om het contact te herstellen, maar de moeder heeft het steeds opnieuw laten afweten. Dit is enorm belastend geweest voor [de minderjarige] , die haar moeder veel heeft gemist en bij eerder contactherstel gehoopt heeft op een moeder die in haar leven een rol zou willen vervullen. Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de moeder in het leven van [de minderjarige] geen rol van betekenis heeft willen spelen en zij sinds 2017 niet op een passende en constructieve wijze contact met haar heeft gezocht.
Het heeft geen toelichting nodig dat een onverwacht of aangekondigd contactherstel een enorme impact op [de minderjarige] zal hebben, ongeacht of zij dat contact wel of juist niet wil. Gelet op wat vanuit het behandelteam van het UMCG naar voren is gebracht, is de voorzieningenrechter daarom voorshands van oordeel dat er een zwaarwegend (medisch) belang is dat zich verzet tegen dat contactherstel, ook als het louter zou gaan om een enkel afscheidsmoment. Het zou zoveel stress met zich kunnen brengen dat dit het vanuit het behandelperspectief van [de minderjarige] onverantwoord zou zijn om dat contact tot stand te brengen. Ook als [de minderjarige] dat contact zelf zou willen, waarover tot zover niets bekend is geworden, doet dat aan de risico’s van overbelasting in medische zin, niets af.
De voorzieningenrechter neemt hierbij ook in overweging dat de vader wordt belast door dit kort geding en de dreiging van een in zijn ogen onverantwoord en naar zijn oprechte overtuiging voor [de minderjarige] (op dit moment) onwenselijk contactherstel. De vader is in het leven van [de minderjarige] de enige stabiele factor en voorkomen moet worden dat hij (verder) overbelast raakt, omdat dit zijn weerslag kan hebben op (het behandelperspectief van) [de minderjarige] .
Uit al deze feiten en omstandigheden bezien in hun onderlinge verband, volgt dat [de minderjarige] een zwaarwegend belang heeft bij het voorkomen van stresserende evenementen die een weerslag op haar behandeling en welzijn kunnen hebben. Contactherstel met moeder is een zodanig stresserend evenement dat voorkomen moet worden.
Hier tegenover staat het belang van de moeder. De moeder wil dat de vader het haar toestaat om contact te hebben met [de minderjarige] . De moeder heeft echter op geen enkel moment gevraagd wat dit voor [de minderjarige] zou betekenen en of dit van [de minderjarige] kan worden gevergd.
De voorzieningenrechter ziet in dit verband aanleiding om te overwegen dat het teleurstellend mag worden genoemd dat de moeder het besef en het inzicht mist dat het van haar had mogen worden gevergd dat zij haar vorderingen zou hebben ingetrokken, nadat zij kennis nam van de conclusie van antwoord. Daarin is immers opgenomen:
De man heeft aangeboden met de vrouw in gesprek te gaan zolang zij de procedure maar zou intrekken. De man herhaalt dan ook zijn verzoek aan vrouw deze procedure in te trekken en hem en [de minderjarige] daarmee de ruimte te gunnen zich te richten op de gezondheid van [de minderjarige] . Indien de vrouw zich op normale wijze tot hem wendt is de man bereid haar informatie te geven over [de minderjarige] .(…)
De voorzieningenrechter kan niet goed begrijpen waarom de moeder voorafgaand aan deze procedure niet op een meer passende wijze contact heeft gezocht met de vader en nog minder dat ze de geboden kans om in gesprek te komen niet heeft aangegrepen en in plaats daarvan volhardt in haar vorderingen in kort geding.
De moeder heeft sinds 2017 geen enkele (reële) betrokkenheid getoond bij [de minderjarige] , waarvan zij wel wist dat zij ernstig ziek is en waarvan zij ook wist of kon weten hoe ingrijpend en moeilijk het voor haar is geweest dat zij niet meer een moederrol in haar leven wilde vervullen. Ook nu stelt de moeder niets meer dan haar eigen belang voorop en lijkt zij zich niet te kunnen verplaatsen in wat [de minderjarige] nodig heeft. Het belang van de moeder vindt de voorzieningenrechter afgezet tegen het hiervoor geschetste belang van [de minderjarige] , onvoldoende zwaarwegend om zonder meer een voorziening te geven die contactherstel mogelijk maakt.
De Raad heeft de voorzieningenrechter geadviseerd, samengevat weergegeven, de vorderingen af te wijzen om dezelfde als hiervoor genoemde overwegingen. De Raad vindt dat contact een onaanvaardbaar risico met zich meebrengt. De Raad heeft de rechter ook geadviseerd, niet zelf met [de minderjarige] te spreken over de wensen van haar moeder, omdat het zich laat aanzien dat het bespreken van dit onderwerp te stresserend zal zijn. De Raad heeft zorgen geuit over de ongepaste toonsetting van de processtukken van de moeder en meent dat contactherstel alleen mogelijk zou zijn als eerst blijkt dat de moeder betrouwbaar is in het maken van afspraken, bereikbaar is en zich inzet om samen te werken met hulpverlening die bij contactherstel passend en geboden is.
Of, en zo ja, onder welke voorwaarden contactherstel, ook als het gaat om een enkel afscheidsmoment, mogelijk en verantwoord is, vergt naar zijn oordeel in dit concrete geval nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Dit kort geding leent zich niet voor een daartoe strekkende onderzoeksopdracht aan de Raad.
Op het voorgaande stuiten de vorderingen van de moeder die erop gericht zijn te komen contact(herstel), af. Geheel ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter ter voorkoming van nieuwe kort gedingen, dat wanneer de medische situatie zich zodanig wijzigt dat een overlijden van [de minderjarige] wel nabij lijkt te zijn, van beide ouders mag worden verwacht dat zij in overleg met het behandelteam van het UMCG dan beoordelen of het voor [de minderjarige] wenselijk is om haar moeder nog een keer te zien.
Ten aanzien van de vorderingen die betrekking hebben op informatie die over [de minderjarige] (haar behandelingen) moet worden gegeven, wordt als volgt overwogen.
De moeder is naar het oordeel van de voorzieningenrechter door de vader in de gegeven omstandigheden voldoende geïnformeerd over [de minderjarige] , het verloop van haar ziekte, haar behandelingen en haar beperkingen. Daarbij is een gezichtspunt dat de vader niet gehouden is om zonder meer en spontaan alle informatie te geven, nog daargelaten dat de vader onweersproken heeft aangevoerd dat de moeder voor hem niet bereikbaar is. Zijn informatieverplichting moet passend zijn in de gegeven omstandigheden die, zoals hiervoor uiteengezet, erop neerkomen dat de moeder van [de minderjarige] hem onder moeilijke omstandigheden de zorg voor [de minderjarige] alleen heeft laten verlenen en die al jarenlang geen betrokkenheid bij [de minderjarige] toont.
De moeder heeft bovendien een eigen in de wet geborgd recht op informatie daarover van bijvoorbeeld de behandelende artsen uit het ziekenhuis (art. 1:377c BW). Niet valt in te zien welke informatie de vader op dit moment meer of anders had moet geven dan hij feitelijk heeft gedaan, gegeven de context van de wijze waarop de moeder uit het leven van [de minderjarige] is verdwenen nadat haar gezag is beëindigd. De moeder heeft ook in zoverre verzuimd een toereikend concrete onderbouwing aan haar vordering te geven.
Rest de vordering van de moeder om reeds nu te bepalen dat zij bij de uitvaart van [de minderjarige] mag zijn. Die vordering wijst de voorzieningenrechter af.
De moeder meent dat zij nu al vooruit kan lopen op een eventueel overlijden van [de minderjarige] . Op dit moment richt iedereen zich op een herstel van [de minderjarige] en is het op zijn zachtst gezegd niet passend om vooruit te lopen op een eventueel overlijden.
Of en zo ja van de vader kan worden gevergd dat hij de moeder toelaat, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval ten tijde van het overlijden en die uitvaart. Die situatie doet zich thans nog niet voor en in zoverre heeft de moeder ook niet een toereikend belang bij de door haar gevorderde voorziening.
Ten overvloede houdt de voorzieningenrechter, opnieuw ter voorkoming van nieuwe korte gedingen, aan partijen voor dat de uitkomst van een kort geding hierover mogelijk leidt tot de slotsom dat gelet op de hele voorgeschiedenis en de kans dat de aanwezigheid van moeder tot heftige escalaties zal leiden, het van de vader niet kan worden gevergd dat hij haar toe laat bij de uitvaart. Van ouders mag in het algemeen worden verwacht dat zij na het overlijden van hun kind op een respectvolle manier met elkaar omgaan en met ieders belang, voor zover die redelijk zijn, rekening houden. Zoals tijdens de mondelinge behandeling aan partijen is voorgehouden kan als [de minderjarige] wel zou komen te overlijden, wellicht een oplossing worden gevonden doordat wordt afgesproken dat moeder dan niet deelneemt aan de uitvaart, begrafenis of crematie maar dat haar wel een eigen afscheidsmoment wordt geboden.
Een en ander leidt tot de slotsom dat alle vorderingen van de moeder moeten worden afgewezen. Er rest daarom geen belang meer bij een behandeling van en een beslissing op de vordering in reconventie.
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze zaak, zal de voorzieningenrechter de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissingen moet worden genomen.

De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en reconventie:
wijst de vorderingen af,
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp, voorzieningenrechter, en in door hem in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2021.