Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/004177-21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/248129-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 december 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/004177-21
1.
hij op of omstreeks 30 november 2020 te Bedum, gemeente Het Hageland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] of aan een derde toebehoorde, door met (geheel of deels) gemaskerde/bedekte gezichten op die [slachtoffer 1] toe te lopen en/of ten overstaan van die [slachtoffer 1] een (op een) mes (gelijkend voorwerp) ter hand te nemen en/of te tonen (en/of op de kin/keel van [medeverdachte 1] te zetten/houden) en/of die
[slachtoffer 1] (met kracht en/of met de vuist) tegen het hoofd (en/of neer/naar de grond en/of (elders) op en/of tegen het lichaam) te slaan (en/of naar/tegen de grond te duwen/trekken) en/of aan hem toe te voegen; “Waar is jou geld” en/of “Geef me het geld”, althans woorden van gelijke aard of strekking;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 30 november 2020 te Bedum, gemeente Het Hogeland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] (en/of [medeverdachte 1] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met (geheel of deels) gemaskerde/bedekte gezichten op die [slachtoffer 1] toe te lopen en/of ten overstaan van die [slachtoffer 1] een (op een) mes (gelijkend voorwerp) ter hand te nemen en/of te tonen (en/of op de kin/keel van [medeverdachte 1] te zetten/houden) en/of die
[slachtoffer 1] (met kracht en/of met de vuist) tegen het hoofd (en/of neer/naar de grond en/of (elders) op en/of tegen het lichaam) te slaan (en/of naar/tegen de grond te duwen/trekken) en/of aan hem toe te voegen; “Waar is jou geld” en/of “Geef me het geld”, althans woorden van gelijke aard of strekking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 oktober 2020 tot en met 6 november 2020 te Bedum, gemeente Het Hageland, (meermalen) een ander, te weten [slachtoffer 2] , (telkens) door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die (ander/) [slachtoffer 2] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het kopen van/voor en/of het afstaan aan verdachte van (illegaal) vuurwerk, door - zakelijk weergegeven - hem in het vooruitzicht te stellen dat hij, verdachte, anders de ramen van de woning van zijn moeder zou ingooien en/of hem in elkaar zou slaan en/of laten slaan (door geld op zijn hoofd te zetten) en/of hem dood zou maken en/ of lek zou steken;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 9 oktober 2020 tot en met 6 november 2020 te Bedum, gemeente Het Hogeland (meermalen) [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend toe te voegen - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte, hem in elkaar zou (laten) slaan en/of hem dood zou maken en/of lek zou steken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 5 december 2020 te Bedum, gemeente Het Hogeland [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door haar in een door hem, verdachte, gedragen heuptasje een handvat van een (op een) mes (gelijkend voorwerp) te tonen en/of (daarbij) aan haar toe te voegen de woorden; “kom dan kanker tyfus hoer, ik steek je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 21 oktober 2020 te Bedum, gemeente Het Hogeland, opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk, te weten cobra’s (flashbanger Super Cobra 6) en/of nitraten/hangers (Tp 2/ TROPIC Jurzy Jurek), in elk geval professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voorhanden heeft gehad en/of tot ontbranding heeft gebracht;
Parketnummer 18/004177-21
1.
hij in of omstreeks de periode tussen 5 en 6 december 2019 te Bedum, gemeente Het Hogeland openlijk, te weten, op of aan de [straatnaam] aldaar, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, bij [benadeelde partij 1] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed te weten een of meer pvc regenpijp(en) door er (brandend) vuurwerk tegen aan te plaatsen en/of er tegen aan te schoppen/trekken of van de muur af te trekken (aangifte 13, pagina 862 in pv) en/of in of omstreeks de periode van 18 t/m 22 november 2019, te Bedum, gemeente Het Hogeland, op of aan de [straatnaam] aldaar, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, bij [benadeelde partij 1] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed te weten een ruit en/of een (kunststof) kozijn bij dat gebouw van [benadeelde partij 1] door er
(brandend) vuurwerk tegen aan te zetten en dit vuurwerk te laten ontploffen (aangifte 14, pagina 880 in pv);
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 5/6 december 2019 te Bedum, gemeente Het Hogeland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een of meer pvc regenpijp(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan [benadeelde partij 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of hij in of omstreeks de periode van 18 t/m 22 november 2019 te Bedum, gemeente Het Hogeland tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en/of een (kunstof) kozijn, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan [benadeelde partij 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 24 november 2019 te Bedum, gemeente Het Hogeland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een paar schoenen (Nike Air [medeverdachte 3] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/004177-21
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde.
Parketnummer 18/248129-20
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 2 ten laste gelegde en partiële vrijspraak gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de openlijke geweldpleging tegen goederen gepleegd in de periode van 18 tot en met 22 november 2019. Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] de ruit en het kozijn heeft vernield door er vuurwerk tegenaan te zetten en medeverdachte
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte dit heeft gedaan. Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is het niet noodzakelijk om vast te stellen wie precies wat heeft gedaan. Beide jongens zijn aanwezig geweest en daarom zijn ze beiden verantwoordelijk.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/004177-21
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde en het onder 3 ten laste gelegde. Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er gelet op de aangifte en de verklaring van getuige [slachtoffer 2] weliswaar voldoende wettig bewijs is, maar dat de overtuiging ontbreekt aangezien [slachtoffer 2] de zoon is van aangeefster en daarom geen onafhankelijke getuige.
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden met uitzondering van het dreigen met een mes door het op de keel van medeverdachte [medeverdachte 1] te zetten.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Parketnummer 18/248129-20
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbankVrijspraak
Parketnummer 18/004177-21
De rechtbank acht het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij dat de aangifte in onvoldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Om die reden is niet voldaan aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Parketnummer 18/248129-20
De rechtbank acht het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Met betrekking tot het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tussen 5 en 6 december 2019 schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen of de vernieling van pvc regenpijpen bij [benadeelde partij 1] te Bedum. Uit de aangifte blijkt dat de regenpijpen zijn vernield, maar er is geen bewijs waaruit blijkt dat verdachte hiervoor verantwoordelijk is.
De rechtbank acht daarnaast ook niet bewezen dat verdachte zich in de periode van 18 tot en met 22 november 2019 schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen of de vernieling van een ruit en een kozijn bij [benadeelde partij 1] te Bedum. De rechtbank stelt voorop dat van het “in vereniging” plegen van geweld sprake is, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Nu verdachte en medeverdachte elkaar als schuldige aanwijzen en er verder geen andere bewijsmiddelen in het dossier zitten die wijzen in de richting van verdachte of medeverdachte [medeverdachte 2] , kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan deze vernieling.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 24 november 2019 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal van Nike schoenen uit het zwembad De Beemden te Bedum. Wederom wijzen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] elkaar aan als schuldige. Gelet op de verklaring van getuige [getuige] acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat medeverdachte [medeverdachte 2] de diefstal in de schoenen van verdachte probeert te schuiven. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Parketnummer 18/004177-21
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 december 2021 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudende:
Ik was met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] in de keet. [medeverdachte 1] kreeg een Whatsapp bericht van [slachtoffer 1] . Toen hebben we een afspraak met hem gemaakt en zijn we daarnaartoe gegaan. [medeverdachte 4] of [medeverdachte 1] heeft het geld van tevoren al van [slachtoffer 1] gepakt. Vervolgens kwamen [medeverdachte 3] en ik eraan. [medeverdachte 3] heeft [slachtoffer 1] geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 1 december2020, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002020338147 d.d. 15 april 2021, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 30 november 2020 heb ik contact gezocht met [medeverdachte 1] . Ik vroeg [medeverdachte 1] of hij drie pakjes cobra nitraten kon regelen voor mij. [medeverdachte 1] zei tegen mij dat zijn contact het alleen per vijf brengt voor 50 euro. [medeverdachte 1] zei dat hij achter de scheve toren stond. Ik ben toen op de fiets gestapt en naar de achterzijde van de Walfriduskerk in Bedum gefietst naar een bankje. Ik zag [medeverdachte 1] op het bankje zitten. Ik ben bij de jongens gaan staan. Na ongeveer drie minuten zag ik dat er twee jongens vanaf de achterzijde van de kerk kwamen gelopen. Ik zag dat één jongen een mes pakte. Ik hoorde dat de jongen zei: “Geef het geld”. Ik zag dat [medeverdachte 1] het geld gaf aan de jongen die het mes vasthield. De jongen met het mes ging toen voor mij staan en ik hoorde dat hij zei: “Waar is jouw geld”. Toen werd het zwart voor mijn ogen. Ik had een klap gekregen. Ik kreeg een hoek met de vuist aan de linkerkant van mijn slaap.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2020,opgenomen op pagina 124 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant;
Uit onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat de telefoon van [medeverdachte 1] op
28 november 2020 veelvuldig contact heeft met het contact [verdachte] met telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit de Politiesystemen blijkt dat het telefoon [telefoonnummer] toebehoort aan [verdachte] , geboren [geboortedatum] -2006 te Bedum.
Op 28 november 2020 vind er middels de WhatsApp een gesprek plaats tussen het contact
[verdachte] en de telefoon van [medeverdachte 1] waarin o.a. het volgende wordt gezegd;
[verdachte] : "Aii nou we gaan vandaag sws al mis 2 rippen zal leuk zijn als er een derde bij komt"
"Heb shank alles op me"
"Setup gooien broer"
[medeverdachte 1] : "Sws"
"Wie Dan rippen"
[verdachte] : " [slachtoffer 1] "
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d.
29 december 2020, opgenomen op pagina 154 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] :
Op 30 november 2020 appte [slachtoffer 1] mij dat hij vuurwerk wilde kopen. Ik las voor dat [slachtoffer 1] mij dit vroeg. Toen zei [verdachte] laat hem zo daar maar komen en dan kom ik er ook wel aan. Hij zei dat hij zijn geld zou pakken. Ik heb toen een tijd en een plek geregeld. Ik ben naar de kerk gegaan. Vervolgens komen [verdachte] en [medeverdachte 3] aanlopen. [medeverdachte 3] sloeg [slachtoffer 1] met de vuist tegen zijn hoofd en toen ging [slachtoffer 1] neer. Hij sloeg hem tegen de zijkant van zijn gezicht. [verdachte] trok een mes. [verdachte] zei: “Geef me dat geld”. [slachtoffer 1] had het geld al aan mij gegeven voordat de jongens eraan kwamen. Ik heb toen het geld aan [verdachte] gegeven. Eén briefje van 50 euro. Daarna renden de jongens weg.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d. 5 januari 2021, opgenomen op pagina 191 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 4] :
[slachtoffer 1] wilde vuurwerk kopen. [verdachte] kwam met het idee om [slachtoffer 1] te gaan rippen. Ik, [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] waren erbij toen het plan werd gemaakt. [medeverdachte 1] stuurde [slachtoffer 1] een bericht dat hij vuurwerk kon kopen en sprak met hem af bij de kerk bij een bankje. Ik heb hem daar opgewacht samen met [medeverdachte 1] . Toen kwamen [medeverdachte 3] en [verdachte] eraan. [medeverdachte 3] heeft [slachtoffer 1] geslagen en [verdachte] trok een mes. [verdachte] zei: “Geef me je geld”. Toen heeft [medeverdachte 1] het geld gegeven. [medeverdachte 1] had het geld namelijk al van [slachtoffer 1] gekregen.
[verdachte] trok het mes op [medeverdachte 1] . Ze hebben dit van tevoren afgesproken.
[medeverdachte 3] heeft [slachtoffer 1] gehoekt met zijn vuist volgens mij. Op zijn gezicht dacht ik. Van de 50 euro is weed gekocht.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 28 november 2020 via WhatsApp contact heeft met medeverdachte [medeverdachte 1] , waarin gesproken wordt over het “rippen” van aangever en over een “setup”. Diezelfde dag neemt medeverdachte [medeverdachte 1] contact op met aangever en vraagt of hij wil komen chillen. Aangever kan die avond echter niet.
Twee dagen later, op 30 november 2020, zijn verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in de keet (dit betreft een schuurtje bij medeverdachte [medeverdachte 4] in de tuin). Medeverdachte [medeverdachte 1] krijgt die middag van aangever een bericht waarin staat dat aangever Cobra nitraten van hem wil kopen. Verdachte komt daarop met het idee om aangever te rippen. Vervolgens wordt er een plan gemaakt waarbij alle verdachten aanwezig zijn. Medeverdachte [medeverdachte 1] neemt contact op met aangever en spreekt een tijdstip en locatie af voor de verkoop van het vuurwerk. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] gaan naar de afgesproken locatie en wachten aangever daar op. Vervolgens komt aangever eraan en geeft de € 50,00 voor het vuurwerk alvast aan medeverdachte [medeverdachte 1] , zodat hij daarmee de zogenaamde vuurwerkleverancier kan betalen. Als laatsten komen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] naar de afgesproken plek. Medeverdachte [medeverdachte 3] slaat aangever direct tegen zijn hoofd. Verdachte trekt een mes en vraagt naar het geld.
Medeverdachte [medeverdachte 1] doet – zoals van tevoren was afgesproken – alsof hij niet bij de groep van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] hoort en geeft daarop “onder bedreiging” het geld aan verdachte. Nadat het geld is gegeven, gaan alle jongens er snel vandoor.
Verdachte heeft het feit grotendeels bekend, maar ontkent dat er bij de afpersing gebruik is gemaakt van een mes. Echter, gelet op de verklaringen van aangever, de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en de WhatsApp gesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een mes heeft getoond. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte medeverdachte [medeverdachte 1] met het mes heeft bedreigd door deze op zijn kin of keel te zetten.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 december 2021 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudende:
Op 5 december 2020 kwam ik [slachtoffer 2] met zijn moeder tegen bij de Jumbo in Bedum. Ik was boos op [slachtoffer 2] . Ik ben achter ze aangelopen naar hun huis. Het was voor mij op dat moment moeilijk om weg te lopen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 december 2020,opgenomen op pagina 361 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 5 december 2020 ging ik samen met mijn zoon [slachtoffer 2] en dochter [naam 2] naar de Kruitvat te Bedum. Toen we de Kruidvat uitliepen, hoorde ik mijn zoon [slachtoffer 2] zeggen: “Dat is
[verdachte] . We moeten weg hier”. Ik zag bij de ingang van de Jumbo twee jongens staan. Ik zag dat de twee jongens achter ons aan liepen. Ik hoorde dat [verdachte] naar mijn zoon schreeuwde: “Blijf even staan dan. Ik weet waar je woont he, de [straatnaam] . Ik kom nog wel weer terug”. Ik voelde mij op dat moment erg bedreigd. Ik zei tegen hem: “Dit is onze straat. Jij hebt hier helemaal niets te zoeken.”. Ik hoorde hem schreeuwen: “Kom dan kanker tyfus hoer. Ik steek je dood”. Ik hoorde dat hij maar bleef schreeuwen en schelden met woorden van gelijke strekking.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 5 december2020, opgenomen op pagina 367 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik hoorde toen dat [verdachte] mijn moeder uitschold voor kankerhoer en dat hij haar dood zou steken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de aangifte en aan de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] . De verklaring van verdachte dat hij boos was, dat hij aangeefster en haar zoon naar huis is gevolgd en dat het voor hem moeilijk was om hiervan weg te lopen, draagt bij aan de overtuiging van de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte een handvat van een (op een) mes (gelijkend voorwerp) heeft getoond. Aangeefster en haar zoon verklaren beiden alleen maar dat ze een handvat hebben gezien. Dit vindt de rechtbank onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er sprake is geweest van een mes of van een op een mes gelijkend voorwerp.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 4 bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 oktober 2020,opgenomen op pagina 285 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten;
een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 21 oktober 2020,opgenomen op pagina 294 e.v. van voornoemd dossier;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomenvuurwerk d.d. 29 oktober 2020, opgenomen op pagina 304 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant;
6. een deskundigenrapport afkomstig van Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2021.07.17.043, d.d. 30 oktober 2020, opgenomen op pagina 326 e.v., opgemaakt door ing. H.
Woortmeijer, op de door hem of haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/004177-21 onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/004177-21
1. primair
hij op 30 november 2020 te Bedum, gemeente Het Hageland tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, dat aan die
[slachtoffer 1] toebehoorde, door met bedekte gezichten op die [slachtoffer 1] af te lopen en ten overstaan van die [slachtoffer 1] een mes ter hand te nemen en te tonen en die [slachtoffer 1] tegen het hoofd te slaan en hem toe te voegen: “Waar is jouw geld” en/of “Geef me het geld”, althans woorden van gelijke aard of strekking;
3.
hij op 5 december 2020 te Bedum, gemeente Het Hogeland [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door aan haar toe te voegen de woorden: “kom dan kanker tyfus hoer, ik steek je dood”;
4.
hij op 21 oktober 2020 te Bedum, gemeente Het Hogeland, opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk, te weten cobra's (flashbanger Super Cobra 6) en nitraten/bangers (Tp 2/ TROPIC Jurzy Jurek), voorhanden heeft gehad en tot ontbranding heeft gebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/004177-21
1. primair
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;3.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;4.
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, juncto artikel 1.2.2 lid 1 van het Vuurwerkbesluit;
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/004177-21 onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/248129-20 onder 1 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren met aftrek van het voorarrest waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren, met daaraan verbonden de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de duur van de door de officier van justitie geëiste werkstraf te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 30 november 2020 samen met twee anderen schuldig gemaakt aan afpersing van het slachtoffer, de 13-jarige [slachtoffer 1] . Ze hebben van tevoren een plan gesmeed, het slachtoffer met contant geld naar de afgesproken plaats gelokt en hem vervolgens met geweld en bedreiging met geweld gedwongen tot afgifte van het geld. Hierbij is het slachtoffer tegen zijn hoofd geslagen en is er een mes getrokken. Door de klap is het slachtoffer op de grond terechtgekomen en werd het even zwart voor zijn ogen. Dit moet voor het slachtoffer beangstigend zijn geweest. Verdachte heeft eraan bijgedragen dat er een inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast zorgen dit soort geweldsfeiten voor gevoelens van angst en onrust in de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de bedreiging van aangeefster
[slachtoffer 3] . Verdachte is aangeefster en haar twee kinderen naar huis gevolgd. Toen aangeefster hem probeerde weg te sturen, heeft verdachte haar uitgescholden en bedreigd. Hij heeft hiermee het veiligheidsgevoel van aangeefster aangetast.
Verdachte heeft zich tot slot schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk. Dergelijk vuurwerk in handen van consumenten is gevaarlijk en veroorzaakt, naast overlast, niet zelden letsel en schade.
In de oriëntatiepunten van het LOVS (jeugd) wordt voor een afpersing een werkstraf vanaf 60 uren gehanteerd. De rechtbank neemt als strafverzwarende omstandigheden mee dat er sprake was van een van tevoren opgesteld plan, dat het een erg jong slachtoffer betreft, dat het slachtoffer hard is geslagen en dat er een mes is getrokken. Gelet op het voorgaande maar ook gelet op de zeer grote rol die verdachte in dit strafbare feit heeft gespeeld, vindt de rechtbank voor dit feit als uitgangspunt een werkstraf voor de duur van 130 uren passend.
Met betrekking tot het voorhanden hebben van vuurwerk heeft de rechtbank geen oriëntatiepunten. Gelet op het gevaar en de risico’s die dit met zich meebrengt, acht de rechtbank als uitgangspunt voor dit feit een werkstraf voor de duur van 30 uren passend.
Voor een mondelinge bedreiging wordt in de oriëntatiepunten van het LOVS een taakstraf van 20 uren of een geldboete als richtlijn gehanteerd.
In het Pro Justitia rapport heeft de psycholoog geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een norm overschrijdende gedragsstoornis met beperkte prosociale emoties en aan een autismespectrumstoornis. Er is sprake van ongeremd en impulsief gedrag. Verdachte is zich slechts in beperkte mate bewust van zijn eigen gedrag en het effect daarvan op anderen. Er is sprake van beperkte emotieregulatie en een gebrekkige gewetensontwikkeling. De keuzes van gedrag van verdachte worden sterk beïnvloed c.q. worden sterk ingegeven door de aanwezige pathologie, waardoor verdachte beperkt wordt in zijn keuzevrijheid. De psycholoog heeft daarom geadviseerd om verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over, maakt die tot de hare en verklaart verdachte daarom ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 3 december 2021 volgt dat er grote zorgen zijn over het functioneren van verdachte op bijna alle gebieden. Zonder interventie is de kans op recidive hoog. Binnen het huidige juridische kader van de schorsing is verdachte te hanteren en is hij nog niet gerecidiveerd. De Raad adviseert daarom een deels voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan nodig geachte hulpverlening, meewerken aan behandeling door FACT, onderwijs of dagbesteding, zich houden aan aanwijzingen met betrekking tot een adequate vrijetijdsbesteding, een contactverbod met bepaalde personen indien de jeugdreclassering dat aangewezen acht en zich houden aan aanwijzingen met betrekking tot verdovende middelen of alcohol en meewerken met controles of urineonderzoek ten behoeve van de naleving deze afspraken. De Raad heeft dit advies ter zitting bevestigd.
Ter zitting heeft de jeugdreclassering bevestigd dat er sprake is van veel problematiek. Verdachte doet het echter goed binnen een strak kader aan voorwaarden. Er is wel sprake van veel weerstand, maar uiteindelijk werkt verdachte overal aan mee.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 180 uren passend bij de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte een stevige stok achter de deur krijgt zodat hij mee zal werken aan de bijzondere voorwaarden. Om die reden en vanwege de verminderde toerekeningsvatbaarheid zal de rechtbank van de 180 uren 120 uren voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de Raad.
Benadeelde partij
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. De heer [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 50,00 ter zake van materiële schade en
€ 1.200,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. De gemeente Het Hogeland, tot een bedrag van € 10.117,00 ter vergoeding van materiële schade,vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij de heer [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze vordering geheel kan worden toegewezen en dat verdachte samen met twee medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling daarvan. Voorts heeft hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd, waarbij de vervangende gijzeling op nul dagen moet worden vastgesteld.
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij de gemeente Het Hogeland heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan verdachte niet ten laste zijn gelegd.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij de heer [slachtoffer 1] heeft de raadsman bepleit dat de materiële schade kan worden toegewezen. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij de gemeente Het Hogeland heeft de raadsman zich eveneens op het standpunt gesteld dat deze vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal niet bepalen dat verdachte en de twee medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn, maar zal iedere verdachte voor zijn eigen deel van de buit aansprakelijk stellen. In het geval van verdachte gaat dit om € 20,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2020.
Met betrekking tot de immateriële schade ziet de rechtbank aanleiding het gevorderde bedrag te matigen, gezien de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,00, waarbij verdachte en zijn medeverdachten ieder aansprakelijk zijn voor € 250,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2020.
De vordering van de benadeelde partij zal voor het overige worden afgewezen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank ten aanzien van toegewezen vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat hij niet over een eigen inkomen beschikt, zal de rechtbank ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel geen vervangende gijzeling opleggen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Ten aanzien van benadeelde partij gemeente Het Hogeland
De rechtbank zal benadeelde partij gemeente Het Hogeland niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering aangezien de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan verdachte niet ten laste zijn gelegd.
De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/248129-20 onder 1 primair en subsidiair en onder 2 ten laste gelegd en onder parketnummer 18-004177-21 onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/004177-21 onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een werkstraf voor de duur van 180 uren.
Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 120 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich op uitnodiging van de jeugdreclassering meldt bij [instelling] ;
dat veroordeelde, indien de jeugdreclassering dat nodig acht, meewerkt aan hulpverlening;
dat veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van FACT of een soortgelijke instelling, tebepalen door de jeugdreclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde mee te werken aan een behandeling gericht op het verkrijgen van inzicht en grip op emoties;
dat veroordeelde onderwijs zal volgen of een andere zinvolle dagbesteding zal verkrijgen enbehouden, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
dat veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzing van de jeugdreclassering met betrekking toteen adequate vrijetijdsbesteding;
dat veroordeelde geen contact zal leggen of laten leggen met personen waarvan dejeugdreclassering het hem verboden heeft contact te leggen of te laten leggen;
dat veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzing van de jeugdreclassering met betrekking totverdovende middelen of alcohol en zal meewerken met controles of urineonderzoek ten behoeve van de naleving deze afspraken, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
Geeft aan [instelling] te Groningen, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de werkstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.