ECLI:NL:RBNNE:2021:5368

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
18/004190-21 en 18/320319-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van afpersing en voorhanden hebben van illegaal vuurwerk

Op 24 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van afpersing en het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, waarvan 90 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 november 2020 in Bedum, waar de verdachte samen met medeverdachten het slachtoffer onder bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een plan hadden gesmeed om het slachtoffer te beroven, waarbij geweld werd gebruikt en een mes werd getoond. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk op twee verschillende data, wat in strijd is met de Wet milieubeheer en het Vuurwerkbesluit. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en medeverdachten beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, en heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke werkstraf.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/004190-21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/320319-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 december 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Flach, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/004190-21
1.
hij op of omstreeks 30 november 2020 te Bedum, gemeente Het Hogeland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] of aan een derde toebehoorde, door met (geheel of deels) gemaskerde/bedekte gezichten op die [slachtoffer] toe te lopen en/of ten overstaan van die [slachtoffer] een (op een) mes (gelijkend voorwerp) ter hand te nemen en/of te tonen (en/of op de kin/keel van [medeverdachte 1] te zetten/houden) en/of die [slachtoffer] (met kracht en/of met de vuist) tegen het hoofd (en/of neer/naar de grond en/of (elders) op en/of tegen het lichaam) te slaan (en/of naar/tegen de grond te duwen/trekken) en/of aan hem toe te voegen; “Waar is jou geld” en/of “Geef me het geld”, althans woorden van gelijke aard of strekking;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 30 november 2020 te Bedum, gemeente Het Hogeland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] of aan een derde toebehoorde, door met (geheel of deels) gemaskerde/bedekte gezichten op die [slachtoffer] toe te lopen en/of ten overstaan van die [slachtoffer] een (op een) mes (gelijkend voorwerp) ter hand te nemen en/of te tonen (en/of op de kin/keel van [medeverdachte 1] te zetten/houden) en/of die [slachtoffer] (met kracht en/of met de vuist) tegen het hoofd (en/of neer/naar de grond en/of (elders) op en/of tegen het lichaam) te slaan (en/of naar/tegen de grond te duwen/trekken) en/of aan hem toe te voegen; “Waar is jou geld” en/of “Geef me het geld”, althans woorden van gelijke aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 21 oktober 2020 te Bedum, gemeente Het Hogeland, opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk, te weten cobra's (flashbanger Super Cobra 6) en/of nitraten/bangers (Tp 2/ TROPIC Jurzy Jurek), in elk geval professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voorhanden heeft gehad en/of tot ontbranding heeft gebracht;
Parketnummer 18/320319-21
hij op of omstreeks 22 november 2021 te Groningen, althans in Groningen, althans in Nederland, een hoeveelheid professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten 6 stuks, althans één of meer stuks, knalvuurwerk (bangers/flashbangers), genaamd Cobra 6, professioneel vuurwerk van lijst III van de Richtlijn Strafvordering vuurwerkdelicten, voorhanden heeft gehad en/of en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde met parketnummer 18/004190-21 en het ten laste gelegde met parketnummer 18/320319-21.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde met parketnummer 18/004190-21. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat het de bedoeling was om geld van aangever te stelen. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]. Hij verklaart dat hij met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de keet zat en dat daar het plan om aangever te rippen is ontstaan. Pas nadat het plan is gemaakt, gaat volgens medeverdachte [medeverdachte 2] verdachte ook mee. Hieruit blijkt dat verdachte niet actief heeft deelgenomen aan het maken van het plan. Verdachte is pas op het laatste moment meegegaan.
Daarnaast heeft aangever het geld voorafgaand aan het geweld en de bedreiging met geweld aan medeverdachte [medeverdachte 1] gegeven. Om die reden kan niet bewezen worden dat aangever door geweld of bedreiging met geweld is gedwongen tot afgifte van het geld.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde met parketnummer 18/004190-21 en het ten laste gelegde met parketnummer 18/320319-21 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/004190-21
De rechtbank past met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 december 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 30 november 2020 was ik in de keet. [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte
3] waren daar ook. Ik ben met [medeverdachte 2] naar de afgesproken plek gelopen en toen heb ik
[slachtoffer] een klap tegen het hoofd gegeven. Met het geld van [slachtoffer] is wiet gekocht. Ik heb voor € 20,00 aan wiet gekregen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 1 december2020, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002020338147 d.d. 15 april 2021, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Op 30 november 2020 heb ik contact gezocht met [medeverdachte 1]. Ik vroeg [medeverdachte 1] of hij drie pakjes cobra nitraten kon regelen voor mij. [medeverdachte 1] zei tegen mij dat zijn contact het alleen per vijf brengt voor 50 euro. [medeverdachte 1] zei dat hij achter de scheve toren stond. Ik ben toen op de fiets gestapt en naar de achterzijde van de Walfriduskerk in Bedum gefietst naar een bankje. Ik zag [medeverdachte 1] op het bankje zitten. Ik ben bij de jongens gaan staan. Na ongeveer drie minuten zag ik dat er twee jongens vanaf de achterzijde van de kerk kwamen gelopen. Ik zag dat één jongen een mes pakte. Ik hoorde dat de jongen zei: “Geef het geld”. Ik zag dat [medeverdachte 1] het geld gaf aan de jongen die het mes vasthield. De jongen met het mes ging toen voor mij staan en ik hoorde dat hij zei: “Waar is jouw geld”. Toen werd het zwart voor mijn ogen. Ik had een klap gekregen. Ik kreeg een hoek met de vuist aan de linkerkant van mijn slaap.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d.29 december 2020, opgenomen op pagina 154 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
Op 30 november 2020 appte [slachtoffer] mij dat hij vuurwerk wilde kopen. Ik las voor dat [slachtoffer] mij dit vroeg. Toen zei [medeverdachte 2] laat hem zo daar maar komen en dan kom ik er ook wel aan. Hij zei dat hij zijn geld zou pakken. Ik heb toen een tijd en een plek geregeld. Ik ben naar de kerk gegaan. Vervolgens komen [medeverdachte 2] en [verdachte] aanlopen. [verdachte] sloeg [slachtoffer] met de vuist tegen zijn hoofd en toen ging [slachtoffer] neer. Hij sloeg hem tegen de zijkant van zijn gezicht. [medeverdachte 2] trok een mes. [medeverdachte 2] zei: “Geef me dat geld”. [slachtoffer] had het geld al aan mij gegeven voordat de jongens eraan kwamen. Ik heb toen het geld aan [medeverdachte 2] gegeven. Eén briefje van 50 euro. Daarna renden de jongens weg.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d. 5 januari 2021, opgenomen op pagina 191 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3]:
[slachtoffer] wilde vuurwerk kopen. [medeverdachte 2] kwam met het idee om [slachtoffer] te gaan rippen. Ik, [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren erbij toen het plan werd gemaakt. [medeverdachte 1] stuurde [slachtoffer] een bericht dat hij vuurwerk kon kopen en sprak met hem af bij de kerk bij een bankje. Ik heb hem daar opgewacht samen met [medeverdachte 1]. Toen kwamen [verdachte] en [medeverdachte 2] eraan. [verdachte] heeft [slachtoffer] geslagen en
[medeverdachte 2] trok een mes. [medeverdachte 2] zei: “Geef me je geld”. Toen heeft
[medeverdachte 1] het geld gegeven. [medeverdachte 1] had het geld namelijk al van [slachtoffer] gekregen. [medeverdachte 2] trok het mes op [medeverdachte 1]. Ze hebben dit van tevoren afgesproken. [verdachte] heeft [slachtoffer] gehoekt met zijn vuist volgens mij. Op zijn gezicht dacht ik. Van de 50 euro is weed gekocht.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 2] op 28 november 2020 via WhatsApp contact heeft met medeverdachte
[medeverdachte 1], waarin gesproken wordt over het “rippen” van aangever en over een “setup”. Diezelfde dag neemt medeverdachte [medeverdachte 1] contact op met aangever en vraagt of hij wil komen chillen. Aangever kan die avond echter niet.
Twee dagen later, op 30 november 2020, zijn verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2],
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de keet (dit betreft een schuurtje bij medeverdachte [medeverdachte 3] in de tuin). Medeverdachte [medeverdachte 1] krijgt die middag van aangever een bericht waarin staat dat aangever Cobra nitraten van hem wil kopen. Medeverdachte [medeverdachte 2] komt daarop met het idee om aangever te rippen. Vervolgens wordt er een plan gemaakt waarbij alle verdachten aanwezig zijn. Medeverdachte [medeverdachte 1] neemt contact op met aangever en spreekt een tijdstip en locatie af voor de verkoop van het vuurwerk. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gaan naar de afgesproken locatie en wachten aangever daar op. Vervolgens komt aangever eraan en geeft de € 50,00 voor het vuurwerk alvast aan medeverdachte
[medeverdachte 1], zodat hij daarmee de zogenaamde vuurwerkleverancier kan betalen. Als laatsten komen medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte naar de afgesproken plek. Verdachte slaat aangever direct tegen zijn hoofd. Medeverdachte [medeverdachte 2] trekt een mes en vraagt naar het geld. Medeverdachte [medeverdachte 1] doet – zoals van tevoren was afgesproken – alsof hij niet bij de groep van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hoort en geeft daarop “onder bedreiging” het geld aan medeverdachte [medeverdachte 2]. Nadat het geld is gegeven, gaan alle jongens er snel vandoor.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist van het plan om het geld van aangever te stelen. Verdachte is naar eigen zeggen meegegaan omdat hij in de veronderstelling was dat het niet om aangever, maar om een andere [slachtoffer] zou gaan. Verdachte heeft van tevoren gehoord dat deze jongen een grote mond over hem had. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. In de eerste plaats verklaart geen van de medeverdachten iets over de door verdachte geschetste voorgeschiedenis. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte 3] verklaard dat verdachte aanwezig was toen het plan werd gemaakt. Daarnaast heeft verdachte toen hij samen met medeverdachte [medeverdachte 2] op de afgesproken locatie kwam, gezien dat het om een andere jongen ging. Echter, in plaats van weg te lopen of op zijn minst te vragen wat er aan de hand is, geeft hij aangever direct een klap tegen zijn hoofd. Tot slot heeft verdachte gedeeld in de buit.
Daarnaast is de rechtbank – anders dan de raadsvrouw heeft bepleit – van oordeel dat gelet op de hele gang van zaken wettig en overtuigend bewezen kan worden dat aangever door geweld en bedreiging met geweld is gedwongen tot de afgifte van het geld. De term dwingen in de tenlastelegging veronderstelt dat aangever zonder het op hem toegepaste dwangmiddel niet was overgegaan tot afgifte van het geld, althans niet op het ogenblik waarop en in de omstandigheden waarin hij thans heeft gehandeld. Zonder de door verdachte en de medeverdachten begane handelingen zou aangever het geld niet hebben afgestaan. Dat aangever het geld voorafgaand aan het geweld en de bedreiging met geweld aan verdachte heeft gegeven in de veronderstelling dat daarmee het vuurwerk betaald zou worden, doet daaraan niets af.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 oktober 2020,opgenomen op pagina 285 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten;
een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 21 oktober 2020,opgenomen op pagina 298 van voornoemd dossier;
een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 21 oktober 2020,opgenomen op pagina 301 van voornoemd dossier;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomenvuurwerk d.d. 29 oktober 2020, opgenomen op pagina 317 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant;
een deskundigenrapport afkomstig van Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer2021.07.17.043, d.d. 30 oktober 2020, opgenomen op pagina 326 e.v., opgemaakt door ing. H.
Woortmeijer, op de door hem of haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
Parketnummer 18/320319-21
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 23 november
2021, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021320205 d.d. 25 november 2021, inhoudende het relaas van verbalisanten;
3. een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 22 november 2021,opgenomen op pagina 48 van voornoemd dossier;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomenvuurwerk d.d. 1 december 2021, bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/004190-21 onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/320319-21 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/004190-21
1. primair
hij op 30 november 2020 te Bedum, gemeente Het Hogeland tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, dat aan die
[slachtoffer] toebehoorde, door op die [slachtoffer] af te lopen en ten overstaan van die [slachtoffer] een mes ter hand te nemen en te tonen en die [slachtoffer] tegen het hoofd te slaan en hem toe te voegen: “Waar is jouw geld” en/of “Geef me het geld”, althans woorden van gelijke aard of strekking;
2.
hij op 21 oktober 2020 te Bedum, gemeente Het Hogeland, opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk, te weten cobra's (flashbanger Super Cobra 6) en nitraten/bangers (Tp 2/ TROPIC Jurzy Jurek), voorhanden heeft gehad;
Parketnummer 18/320319-21
hij op 22 november 2021 te Groningen, een hoeveelheid professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten 6 stuks knalvuurwerk (bangers/flashbangers), genaamd Cobra 6, professioneel vuurwerk van lijst III van de Richtlijn Strafvordering vuurwerkdelicten, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op:

Parketnummer 18/004190-21
1. primair
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;2.
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, juncto artikel 1.2.2 lid 1 van het Vuurwerkbesluit;
Parketnummer 18/320219-21overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, juncto artikel 1.2.2 lid 1 van het Vuurwerkbesluit.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer
18/004190-21 onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/32031921 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren met aftrek van het voorarrest waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren, met daaraan verbonden de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – gelet op de door haar bepleite vrijspraak te aanzien van de afpersing – gepleit voor een lagere werkstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 30 november 2020 samen met twee anderen schuldig gemaakt aan afpersing van het slachtoffer, de 13-jarige [slachtoffer]. Zij hebben van tevoren een plan gesmeed, het slachtoffer met contant geld naar de afgesproken plaats gelokt en hem vervolgens met geweld en bedreiging met geweld gedwongen tot afgifte van het geld. Hierbij is het slachtoffer tegen zijn hoofd geslagen en is er een mes getrokken. Door de klap is het slachtoffer op de grond terechtgekomen en werd het even zwart voor zijn ogen. Dit moet voor het slachtoffer beangstigend zijn geweest. Verdachte heeft eraan bijgedragen dat er een inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast zorgen dit soort geweldsfeiten voor gevoelens van angst en onrust in de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verdachte heeft zich daarnaast twee keer schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk. Dergelijk vuurwerk in handen van consumenten is gevaarlijk en veroorzaakt niet zelden letsel, schade en overlast. Vooral het feit gepleegd op 22 november 2021 rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verdachte is tijdens zijn schorsing naar de coronarellen in de binnenstad van Groningen gegaan terwijl hij daar helemaal niets te zoeken had. Hij is daar staande gehouden met meerdere Cobra nitraten in zijn zak en in zijn broek. Dit is niet alleen levensgevaarlijk geweest voor verdachte zelf, maar ook voor de omgeving en voor de agenten die tijdens de rellen aan het werk waren om de openbare orde te handhaven.
In de oriëntatiepunten van het LOVS (jeugd) wordt voor een afpersing uitgegaan van een werkstraf vanaf 60 uren. De rechtbank neemt als strafverzwarende omstandigheden mee dat er sprake was van een van tevoren opgesteld plan, dat het een erg jong slachtoffer betreft, dat het slachtoffer hard is geslagen en dat er een mes is getrokken. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor dit feit als uitgangspunt een werkstraf voor de duur van 100 uren hanteren.
Met betrekking tot het voorhanden hebben van vuurwerk bestaan er geen oriëntatiepunten van het LOVS. Gelet op het gevaar en de risico’s die dit met zich meebrengt, acht de rechtbank als uitgangspunt per feit een werkstraf voor de duur van 30 uren passend. Met betrekking tot het feit gepleegd op 22 november 2021 weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat dit feit is gepleegd tijdens de zogenaamde “coronarellen” en dat verdachte in een schorsing liep.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 3 december 2021 volgt dat er sprake is van een hoog algemeen recidiverisico en een laag dynamisch risicoprofiel. Verdachte heeft de afgelopen maanden veel vooruitgang laten zien waardoor de risicofactoren zijn afgenomen. Deze ontwikkelingen zijn echter wel pril. Daarnaast is er bij het beoordelen van de risicofactoren geen rekening gehouden met de betrokkenheid van verdachte bij de rellen in Groningen en het vuurwerkbezit. Gelet op het feit dat verdachte een aantal uren ongeoorloofd afwezig is geweest op school en soms moeite heeft om de door zijn vader opgelegde consequenties te accepteren, is het wenselijk dat de jeugdreclassering langer betrokken blijft om zicht te houden en eventueel in te kunnen grijpen wanneer dit nodig is. De Raad adviseert daarom een deels voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarden dat verdachte naar school gaat, dat hij meewerkt aan door de jeugdreclassering nodig geachte hulpverlening en dat hij meewerkt aan urinecontroles. De Raad heeft dit advies ter zitting bevestigd.
Ter zitting heeft de jeugdreclassering opgemerkt dat zij zien dat verdachte bepaalde denkfouten maakt. Om die reden twijfelt de jeugdreclassering of de huidige vorm van begeleiding in het kader van de schorsing voldoende is. De jeugdreclassering adviseert daarom ook als bijzondere voorwaarden op te leggen dat verdachte meewerkt aan onderzoek bij Accare of een soortgelijke instelling, indien de jeugdreclassering dat nodig acht.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 180 uren passend bij de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank vindt het echter belangrijk dat verdachte een stevige stok achter de deur krijgt zodat hij mee zal werken aan de bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal daarom de helft van de werkstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de Raad en jeugdreclassering.

Benadeelde partij

De heer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 50,00 ter vergoeding van materiële schade en € 1.200,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen en dat verdachte samen met twee medeverdachten hoofdelijk
aansprakelijk is voor de betaling daarvan. Voorts heeft hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd, waarbij de vervangende gijzeling op nul dagen moet worden vastgesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op basis van de door haar bepleite vrijspraak zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de immateriële schade gematigd dient te worden. Daarnaast moet de vordering niet hoofdelijk worden toegewezen, maar dient deze over de verdachten verdeeld te worden.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal niet bepalen dat verdachte en de twee medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn, maar zal iedere verdachte voor zijn eigen deel van de buit aansprakelijk stellen. In het geval van verdachte gaat dit om € 20,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2020.
Met betrekking tot de immateriële schade ziet de rechtbank aanleiding het gevorderde bedrag te matigen, gezien de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,00, waarbij verdachte en zijn medeverdachten ieder aansprakelijk zijn voor € 250,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2020.
De vordering van de benadeelde partij zal voor het worden afgewezen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank ten aanzien van toegewezen vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat hij niet over een eigen inkomen beschikt, zal de rechtbank ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel geen vervangende gijzeling opleggen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18/004190-21 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/320319-21 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een werkstraf voor de duur van 180 uren.

Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 90 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zolang hij leerplichtig is naar school gaat en onderwijs zal volgen;
dat veroordeelde, indien de jeugdreclassering dat nodig acht, meewerkt aan hulpverlening;
dat veroordeelde, indien de jeugdreclassering dat nodig acht, wordt verplicht om mee te werkenaan urinecontroles gericht op het detecteren van zijn middelengebruik;
dat veroordeelde, indien de jeugdreclassering dat nodig acht, meewerkt aan onderzoek door Accareof een soortgelijke instelling, te bepalen door de jeugdreclassering.
Geeft aan Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Drenthe te Groningen, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 45 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 45 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de werkstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Ten aanzien van 18/004190-21, feit 1 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 270,00(zegge: tweehonderdzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 270,00 (zegge: tweehonderdzeventig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2020. Dit bedrag bestaat uit € 20,00 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af
Beveelt, voor het geval dat verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van nul dagen wordt toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. S. Zwarts en mr. M.N. Noorman, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 december 2021.
Mr. M.N. Noorman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.