Uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
cjib-zaaknummer 300000157
Rechtbank Noord-Nederland
Op 29 september 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarin een beroep werd ingesteld op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). De veroordeelde, geboren in 1988 en vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R. Malewicz, had beroep ingesteld tegen een beslissing van de Rechtbank van Eerste Instantie te Luik, België, die op 1 juni 2016 een confiscatie van € 1.000.000,00 had opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tijdig en juist was ingesteld en dat zij bevoegd was om het beroep te behandelen.
De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging overwogen, waaronder het beroep op de facultatieve weigeringsgronden van de Verordening 2018/1805. De verdediging stelde dat de feiten waarvoor de veroordeelde in België was veroordeeld ook in Nederland strafbaar zijn, waardoor het beroep op de weigeringsgrond niet kon slagen. Daarnaast werd aangevoerd dat er sprake was van een schending van artikel 6 van het EVRM, omdat de erkenning en tenuitvoerlegging niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat het ging om de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis en niet om een vervolging.
De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie in redelijkheid had kunnen afzien van het gebruik van de weigeringsgronden en dat de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging rechtmatig was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het subsidiaire verzoek tot aanhouding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. W.S. Sikkema als voorzitter, mr. K. Post en mr. N.A. Vlietstra, met T.L. Komrij als griffier.