ECLI:NL:RBNNE:2021:5355

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
21-007898 WWETGC
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis op basis van buitenlandse geldboete

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 29 september 2021 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis. De vordering was gebaseerd op een geldboete die aan de veroordeelde was opgelegd door het Hof van beroep te Gent, België, voor het plegen van cybercrime. De veroordeelde had een geldboete van € 1.200,00, plus bijkomende kosten, en het CJIB had vier brieven verzonden om de betaling te innen, maar er was geen betaling ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de vervangende hechtenis kon worden opgelegd, omdat de veroordeelde niet had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de openstaande sanctie. De rechtbank wees de vordering toe en bepaalde de duur van de vervangende hechtenis op 22 dagen, conform de Nederlandse richtlijnen voor vervangende hechtenis. De rechtbank overwoog dat de veroordeelde niet het gerechtvaardigd vertrouwen had kunnen ontlenen aan een ontslagbrief dat hij geen geldelijke sancties meer verschuldigd was. De rechtbank concludeerde dat het CJIB voldoende inspanningen had verricht om de geldboete te innen en dat de veroordeelde op de hoogte had moeten zijn van zijn verplichtingen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht Locatie Leeuwarden
rekestnummer 21-007898
cjib zaaknummer 1505254001263413
Beslissing van de meervoudige raadkamer d.d. 29 september 2021 op de vordering van de officier van justitie ex artikel 16 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en confiscaties, in de zaak tegen:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [straatnaam], hierna te noemen veroordeelde, raadsman mr. J.A.W. Bruin.

Procesverloop

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechter verlof zal verlenen tot tenuitvoerlegging van 41 dagen vervangende hechtenis. Deze vervangende hechtenis is, in samenhang met een geldelijke sanctie, veroordeelde opgelegd door het Hof van beroep te Gent, België. De schriftelijke vordering is op 21 mei 2021 ingediend bij de rechtbank.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021 en 15 september 2021. Bij de laatstgenoemde zitting was veroordeelde aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W. de Bruin, advocaat te Boxtel. Het openbaar ministerie werd bij laatstgenoemde zitting vertegenwoordigd door officier van justitie mr. L. de Graaf.

Motivering

Het Hof van beroep te Gent, België, heeft veroordeelde op 15 september 2017 veroordeeld voor hetplegen van cybercrime tot het betalen van een geldboete van € 1.200,00, tot het betalen van € 1.832,90 voor de kosten van de gerechtelijke procedure en tot betaling van een geldsom van € 150,00 ten behoeve van een overheidsfonds of een organisatie voor slachtofferhulp. Het totale bedrag komt daarmee op € 3.182,90. De beslissing is onherroepelijk geworden op 3 oktober 2017. België heeft de zaak ter executie van het opgelegde geldbedrag overgedragen aan Nederland, onder toezending van een afschrift van een ingevuld certificaat, gedateerd 6 oktober 2020, en een afschrift van het onderliggende arrest van het Hof van beroep.
Uit het overgelegde EGS-zaakoverzicht van Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van 11 mei2021 blijkt dat een initiële aanschrijving aan veroordeelde, gedateerd 28 oktober 2020, verzonden is op 4 november 2020, een eerste aanmaning is verzonden op 21 december 2020, de tweede aanmaning is verzonden op 6 februari 2021, waarna nog een herinneringsbrief is verzonden op 25 maart 2021. Er is geen enkele betaling ontvangen en er zijn geen mogelijkheden tot verhaal. Het EGSzaakoverzicht vermeldt dat overdracht aan de deurwaarder niet mogelijk is omdat de betrokkene volgens de gegevens van het Incasso-proces geen verhaalsmogelijkheden heeft. De openstaande vordering bedraagt inmiddels, na vermeerdering met kosten, € 3.852,48. Alle brieven zijn verzonden naar het woonadres van veroordeelde, [straatnaam] te [woonplaats].
De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat vervangende hechtenis wordt ten uitvoergelegd, gebaseerd op één dag vervangende hechtenis per opgelegde € 50,00, en wel voor de duur van 41 dagen.
De Belgische autoriteiten hebben via het voorgeschreven certificaat als bedoeld in artikel 4 van hetKaderbesluit 2005/214/JBZ ingestemd met het toepassen van vervangende sancties indien het onmogelijk is om de opgelegde geldelijke sanctie geheel of ten dele ten uitvoer te leggen. De vervangende sanctie betreft hechtenis tot een maximumduur van 60 dagen.
De raadsman heeft bij de behandeling van de vordering aangevoerd dat uit het zich bij de stukkenbevindende arrest blijkt dat het Hof van beroep alléén voor de boete van € 1.200,00 bepaald heeft dat vervangende hechtenis kan worden opgelegd en wel voor maximaal twee maanden. Bij toepassing van de in Nederland geldende LOVS-richtlijnen zou, uitgaande van het opgelegde bedrag van € 1.200,00 verlof voor 22 dagen vervangende hechtenis kunnen worden gegeven. De raadsman stelt daarnaast dat door de officier van justitie eerst navraag gedaan zou moeten worden bij het Hof van beroep Gent of óók beoogd is toestemming te verlenen de sancties gerechtskosten en slachtofferhulp om te laten zetten in vervangende hechtenis. Het overgelegde certificaat is daarmee onvolledig ingevuld en dat levert de weigeringsgrond op van artikel 13, eerste lid, sub f, van de WWETGC. De vordering van de officier van justitie moet daarom worden afgewezen, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft bij de behandeling van de zaak haar vordering aangepast in die zin datzij alleen ten aanzien van de in België opgelegde geldboete van € 1.200,00, vermeerderd met de in Nederland toegepaste verhogingen in verband met administratiekosten ad € 9,00, de eerste aanmaningskosten ad € 200,00 en de tweede aanmaningskosten ad € 640,58, toepassing van vervangende hechtenis vordert. Naar de in Nederland gebruikelijke maatstaf van 1 dag vervangende hechtenis per € 50,00, komt dit op 37 dagen vervangende hechtenis, aldus de officier van justitie.
De rechtbank constateert dat de raadsman terecht heeft gewezen op het feit dat in het onderliggende vonnis de vervangende hechtenis alleen gekoppeld is aan de opgelegde geldboete van € 1.200,00 en dat het certificaat op dat punt niet juist is ingevuld. De rechtbank ziet daarin echter geen redenen om de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, sub f, van de WWETGC toe te passen. Het gaat om een kenbare misslag die - conform het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de WWETGC - door de uitvaardigende staat op verzoek van de officier van justitie verbeterd had kunnen worden. Ook de officier van justitie heeft bij de behandeling van de zaak erkend dat er sprake is van een misslag in het certificaat en heeft haar vordering daarop mondeling aangepast als hiervoor onder 6. weergegeven. De rechtbank zal bij de beoordeling van de onderhavige vordering dan ook uitgaan van het gestelde in de onderliggende beslissing en het certificaat in die zin verbeterd lezen. De verdediging is hierdoor niet in een slechtere positie gebracht dan wanneer de officier van justitie wel om verbetering van het certificaat had verzocht.
8. De raadsman heeft subsidiair gesteld dat veroordeelde, gezien de inhoud van de door hemovergelegde ontslagbrief van 13 juni 2020 van de Dienst Justitiële Inrichtingen te Vught, geen aanleiding had te veronderstellen dat hem vanuit België nog een sanctie boven het hoofd hing. Veroordeelde heeft bovendien de brieven die het CJIB zou hebben verzonden, niet ontvangen.
De raadsman merkt daarbij op dat er geen afschrift van de verzonden documenten zijn bijgevoegd zodat niet gecontroleerd kan worden of zij daadwerkelijk waren voorzien van de juiste adresgegevens van veroordeelde. Doordat veroordeelde onbekend was met de nog openstaande geldelijke sanctie heeft hij niet in overleg kunnen treden met het CJIB over een incassostop of een afbetalingsregeling. Ook zou hij dan de mogelijkheid hebben gehad gratie te verzoeken. De raadsman stelt daarbij dat er geen sprake is van onwil om de sanctie te voldoen maar van onvermogen en dat er al beslag ligt op het inkomen van veroordeelde wegens diverse schulden zowel in België als in Nederland. De raadsman ziet hierin gronden om te komen tot afwijzing van de vordering.
9. Veroordeelde heeft bij de behandeling van de zaak aangegeven dat hij woont in een huurhuis, eenminimaal inkomen en schulden heeft waardoor hij niet in staat is deze geldboete te betalen. Hij heeft voorts aangegeven dat het wel voorkomt dat in de wijk waar hij woont niet alle post wordt bezorgd.
10. De officier van justitie heeft bij de behandeling van de vordering nog gesteld dat zij wel inzageheeft in de afschriften van de verzonden brieven aan veroordeelde en dat zij geconstateerd heeft dat deze brieven naar het juiste adres zijn gezonden.
11. De rechtbank overweegt als volgt.
11.1
Veroordeelde heeft aan de inhoud van zijn ontslagbrief uit de Penitentiaire Inrichting in Vught niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat hij geen enkele geldelijke sanctie meer verschuldigd was naar aanleiding van de veroordeling door het Hof van beroep te Gent, België. Niet de Dienst Justitiële Inrichtingen maar de Belgische autoriteiten en/of het CJIB zijn de instanties die de in het arrest genoemde geldelijke sancties innen en die de daarvoor noodzakelijke administratie voeren. Daar komt bij dat veroordeelde moet hebben geweten dat hij deze geldbedragen niet betaald had.
11.2
De rechtbank ziet geen grond om van de officier van justitie te vergen ook de afschriften van de aan veroordeelde verzonden brieven bij de stukken te voegen ter controle van de adresgegevens. Er mag op worden vertrouwd dat de brieven zijn verzonden naar het in het EGS-Zaakoverzicht genoemde adres van veroordeelde, te weten het woonadres van veroordeelde waar hij sinds 21 oktober 2018 staat ingeschreven. De officier van justitie heeft ter zitting inzage gehad in de bewuste brieven en heeft bevestigd dat deze zijn verzonden aan dat adres. De raadsman heeft niets aangevoerd waaruit zou kunnen voortvloeien dat dit anders is geweest.
11.3
De rechtbank is van oordeel dat het CJIB door het verzenden van vier brieven tussen 24 november 2020 en 25 maart 2021 voldoende inspanningen verricht heeft voor het innen van de geldelijke sanctie en dat veroordeelde daarvan op de hoogte was of op zijn minst had kunnen zijn. De enkele stelling van veroordeelde dat er in zijn wijk wel eens post niet wordt bezorgd, maakt dit niet anders. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat in een periode van vijf maanden geen van de vier brieven veroordeelde heeft bereikt.
11.4
De rechtbank ziet in de overige aangevoerde argumenten geen gronden om te komen tot afwijzing van de vordering. De rechtbank heeft daarnaast geconstateerd dat de vordering voldoet aan de in artikel 16 van de WWETGC gegeven voorschriften.
12. De rechtbank zal bij het vaststellen van het aantal dagen waarvoor verlof wordt verleend voortenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis uitgaan van het in het arrest van het Hof van beroep te Gent genoemde geldsom van € 1.200,00, zonder verhoging met de in Nederland gemaakte inningskosten. Naar de in Nederland geldende algemene maatstaf komt de rechtbank daarmee uit op vervangende hechtenis voor de duur van 22 dagen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering toe.
De rechtbank bepaalt de duur van de vervangende hechtenis op 22 dagen.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. K. Post en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2021.