Het Hof van beroep te Gent, België, heeft veroordeelde op 15 september 2017 veroordeeld voor hetplegen van cybercrime tot het betalen van een geldboete van € 1.200,00, tot het betalen van € 1.832,90 voor de kosten van de gerechtelijke procedure en tot betaling van een geldsom van € 150,00 ten behoeve van een overheidsfonds of een organisatie voor slachtofferhulp. Het totale bedrag komt daarmee op € 3.182,90. De beslissing is onherroepelijk geworden op 3 oktober 2017. België heeft de zaak ter executie van het opgelegde geldbedrag overgedragen aan Nederland, onder toezending van een afschrift van een ingevuld certificaat, gedateerd 6 oktober 2020, en een afschrift van het onderliggende arrest van het Hof van beroep.
Uit het overgelegde EGS-zaakoverzicht van Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van 11 mei2021 blijkt dat een initiële aanschrijving aan veroordeelde, gedateerd 28 oktober 2020, verzonden is op 4 november 2020, een eerste aanmaning is verzonden op 21 december 2020, de tweede aanmaning is verzonden op 6 februari 2021, waarna nog een herinneringsbrief is verzonden op 25 maart 2021. Er is geen enkele betaling ontvangen en er zijn geen mogelijkheden tot verhaal. Het EGSzaakoverzicht vermeldt dat overdracht aan de deurwaarder niet mogelijk is omdat de betrokkene volgens de gegevens van het Incasso-proces geen verhaalsmogelijkheden heeft. De openstaande vordering bedraagt inmiddels, na vermeerdering met kosten, € 3.852,48. Alle brieven zijn verzonden naar het woonadres van veroordeelde, [straatnaam] te [woonplaats].
De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat vervangende hechtenis wordt ten uitvoergelegd, gebaseerd op één dag vervangende hechtenis per opgelegde € 50,00, en wel voor de duur van 41 dagen.
De Belgische autoriteiten hebben via het voorgeschreven certificaat als bedoeld in artikel 4 van hetKaderbesluit 2005/214/JBZ ingestemd met het toepassen van vervangende sancties indien het onmogelijk is om de opgelegde geldelijke sanctie geheel of ten dele ten uitvoer te leggen. De vervangende sanctie betreft hechtenis tot een maximumduur van 60 dagen.
De raadsman heeft bij de behandeling van de vordering aangevoerd dat uit het zich bij de stukkenbevindende arrest blijkt dat het Hof van beroep alléén voor de boete van € 1.200,00 bepaald heeft dat vervangende hechtenis kan worden opgelegd en wel voor maximaal twee maanden. Bij toepassing van de in Nederland geldende LOVS-richtlijnen zou, uitgaande van het opgelegde bedrag van € 1.200,00 verlof voor 22 dagen vervangende hechtenis kunnen worden gegeven. De raadsman stelt daarnaast dat door de officier van justitie eerst navraag gedaan zou moeten worden bij het Hof van beroep Gent of óók beoogd is toestemming te verlenen de sancties gerechtskosten en slachtofferhulp om te laten zetten in vervangende hechtenis. Het overgelegde certificaat is daarmee onvolledig ingevuld en dat levert de weigeringsgrond op van artikel 13, eerste lid, sub f, van de WWETGC. De vordering van de officier van justitie moet daarom worden afgewezen, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft bij de behandeling van de zaak haar vordering aangepast in die zin datzij alleen ten aanzien van de in België opgelegde geldboete van € 1.200,00, vermeerderd met de in Nederland toegepaste verhogingen in verband met administratiekosten ad € 9,00, de eerste aanmaningskosten ad € 200,00 en de tweede aanmaningskosten ad € 640,58, toepassing van vervangende hechtenis vordert. Naar de in Nederland gebruikelijke maatstaf van 1 dag vervangende hechtenis per € 50,00, komt dit op 37 dagen vervangende hechtenis, aldus de officier van justitie.
De rechtbank constateert dat de raadsman terecht heeft gewezen op het feit dat in het onderliggende vonnis de vervangende hechtenis alleen gekoppeld is aan de opgelegde geldboete van € 1.200,00 en dat het certificaat op dat punt niet juist is ingevuld. De rechtbank ziet daarin echter geen redenen om de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, sub f, van de WWETGC toe te passen. Het gaat om een kenbare misslag die - conform het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de WWETGC - door de uitvaardigende staat op verzoek van de officier van justitie verbeterd had kunnen worden. Ook de officier van justitie heeft bij de behandeling van de zaak erkend dat er sprake is van een misslag in het certificaat en heeft haar vordering daarop mondeling aangepast als hiervoor onder 6. weergegeven. De rechtbank zal bij de beoordeling van de onderhavige vordering dan ook uitgaan van het gestelde in de onderliggende beslissing en het certificaat in die zin verbeterd lezen. De verdediging is hierdoor niet in een slechtere positie gebracht dan wanneer de officier van justitie wel om verbetering van het certificaat had verzocht.