ECLI:NL:RBNNE:2021:5349

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
18.136601.21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging, vuurwapenbezit en drugshandel

Op 26 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een 28-jarige man veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging met een vuurwapen, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid XTC-pillen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat invloed had op de strafmaat. De man kreeg een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en diverse bijzondere voorwaarden. De zaak kwam voort uit een gewelddadige aanval op een slachtoffer, waarbij de verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldiging. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte als een van de aanvallers aan te wijzen. De bedreiging van de ex-vriendin van de verdachte werd echter wel bewezen, evenals het bezit van drugs en een vuurwapen. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de adviezen van gedragsdeskundigen, die wezen op een verstandelijke beperking en antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank besloot om de verdachte een kans te geven op rehabilitatie door middel van bijzondere voorwaarden en begeleiding door de reclassering.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.136601.21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18.322822.20
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18-730454-16

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 26 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats], als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [straatnaam], [plaats], thans gedetineerd in [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Albayrak, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.

Tenlastelegging

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18-136601-21 na wijziging van de tenlastelegging en in de zaak met parketnummer 18-322822-20 ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18-136601-21:
1
hij op of omstreeks 29 maart 2021 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, samen met zijn mededader(s),die [slachtoffer 1] (met kracht)
- terwijl die [slachtoffer 1] in zijn/een auto zat, met een lifehammer,
althans met een hard en/of stevig voorwerp, op/tegen diens hoofd heeft/hebben geslagen (waardoor die [slachtoffer 1] enige tijd zijn bewustzijn is verloren) en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] uit voornoemde auto heeft/hebben getrokken en/of (vervolgens) - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, meermalen, met een
lifehammer en/of een klauwhamer, althans met een of meer stevig(e) voorwerp(en) en/of met de vuist(en), op/tegen diens hoofd en/of op/tegen het (hele) lichaam heeft/hebben geslagen en/of
  • meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geschopten/of getrapt en/of (vervolgens)
  • met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de
richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 maart 2021 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, samen met zijn mededader(s), die [slachtoffer 1] (met kracht)
- terwijl die [slachtoffer 1] in zijn/een auto zat, met een lifehammer,
althans met een hard en/of stevig voorwerp, op/tegen diens hoofd heeft/hebben geslagen (waardoor die [slachtoffer 1] enige tijd zijn bewustzijn is verloren) en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] uit voornoemde auto heeft/hebben getrokken en/of (vervolgens) - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, meermalen, met een
lifehammer en/of een klauwhamer, althans met een of meer stevig(e) voorwerp(en) en/of met de vuist(en), op/tegen diens hoofd en/of op/tegen het (hele) lichaam heeft/hebben geslagen en/of
  • meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geschopten/of getrapt en/of (vervolgens)
  • met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de
richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2021 tot en met 24 maart
2021 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, (zijn ex-vriendin) [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door die [slachtoffer 2], via de telefoon (telkens) dreigend de woorden toe te voegen (ondermeer): "Ik maak je dood" en/of "ik maak je helemaal kapot" en/of "je gaat dood [slachtoffer 2]" en/of "je moeder zelf herkent joe niet vriend" en/of "je huis ten eerste/- ik kan gewoon in de
fik gooien snap je" en/of "ik schiet je dood vriend", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
en in de zaak met parketnummer 18-322822-20:
1
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, (op en/of aan en/of bij de [straatnaam] en/of [straatnaam]) [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend in de directe omgeving van die [slachtoffer 1]
(vanuit een rijdende (personen)auto) met een vuurwapen (pistool) een patroon/kogel af te vuren, althans zogenoemd een schot te lossen;
2
hij op of omstreeks 9 juni 2020 te Leeuwarden (in een woning gelegen aan of bij de [straatnaam], aldaar,) een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zastava (type M57), kaliber 7,62x25 TT, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 9 juni 2020 te Leeuwarden (in een woning gelegen aan of bij de
[straatnaam], aldaar,) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 122,52 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende MDMA (te weten in totaal (ongeveer) 213 zogenoemde XTC-pillen en een hoeveelheid korrelige kristalachtige poeder in een plasticzakje), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks 9 juni 2020 te Leeuwarden (in een woning gelegen aan of bij de [straatnaam], aldaar,) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten acht (8) stuks scherpe kogelpatronen, van het merk Sellier & Bellot, kaliber 7,62x25 TT (type full metal Jacket (fmj)), voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs in de zaak met parketnummer 18-136601-21

Feit 1 – De aanval op [slachtoffer 1]

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie heeft hierbij aangevoerd dat er meerdere verklaringen tegenover elkaar staan en dat het dus aankomt op de betrouwbaarheid van die verklaringen. De officier van justitie acht de verklaringen van aangever en zijn familieleden, onafhankelijk van elkaar afgelegd, consistent, authentiek, concreet en specifiek. Op basis van deze verklaringen gaat de officier van justitie ervan uit dat verdachte de aanvaller met de blauw-gele hamer was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen uit de kring van personen rondom aangever als komend uit één bron moeten worden beschouwd, gelet op de gelijkenissen tussen de verklaringen en de gelegenheid die er heeft bestaan om de verklaringen op elkaar af te stemmen. Tegenover die enige bron staan drie, van elkaar onafhankelijke, bronnen namelijk de ontkenning door verdachte, de verklaring van getuige [getuige 2] en de mastgegevens van de telefoon van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Op 29 maart 2021 is het slachtoffer, [slachtoffer 1], in zijn auto aangevallen door drie mannen. De auto stond geparkeerd tegenover de woonwagen van het slachtoffer en zijn familie. In de auto zat ook zijn achterneef [getuige 2]. De mannen hebben zeer plotseling en onverwachts het autoportier opengetrokken, het slachtoffer met een oranje veiligheidshamer op zijn achterhoofd geslagen en hem uit zijn auto gesleurd. Terwijl hij buiten de auto op de grond lag, is het slachtoffer geslagen en geschopt.
De broer van het slachtoffer heeft het begin van de aanval via een beveiligingscamera op een beeldscherm in de keuken gezien waarna hij zijn ouders in de woonkamer is gaan waarschuwen. Toen de vader van het slachtoffer naar buiten kwam, renden de drie mannen er vandoor. De moeder en zus waren in de woonkamer van de woonwagen toen het slachtoffer werd aangevallen.
In deze zaak draait het om de vraag of verdachte de persoon is geweest die door de verschillende getuigen wordt omschreven als een van de aanvallers en meer specifiek als de tweede aanvaller, als de man met de blauw-gele hamer.
Het slachtoffer heeft verklaard dat hij het gezicht en met name de groenachtige ogen van verdachte heeft herkend toen deze de deur van de auto opentrok. Volgens het slachtoffer had verdachte een blauw gele hamer vast en zijn capuchon tot op zijn voorhoofd getrokken. Het slachtoffer heeft bij de rechter-commissaris verder verklaard dat hij twee keer bewusteloos is geweest. De vader van het slachtoffer zegt dat hij een van de wegrennende mannen heeft herkend als de man die zijn zoon in de Lidl had bedreigd. De moeder en de zus van het slachtoffer zeggen dat zij vanuit het raam van de woonkamer van de woonwagen zicht hadden op de auto en de drie aanvallers. Moeder zegt dat zij verdachte van achteren herkende aan zijn postuur en lengte. Bij de rechter-commissaris heeft zij nog verklaard dat de man bij het weglopen even bleef staan en haar recht in de ogen heeft gekeken. Zij herkende hem, zo heeft ze verklaard, aan zijn groenachtige ogen, die zij in het verleden ook eens bij hem heeft gezien. Zij heeft zijn lengte geschat op 1.60 m aangezien hij even groot is als zij. Zus [getuige 1] heeft verklaard dat een van de mannen in haar richting keek toen hij wegrende en dat zij hem herkende als de man die zij eerder al eens in de stad heeft gezien en die al vijf jaar een conflict met [slachtoffer 1] heeft. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat ze de man herkende toen zij hem in het gezicht keek toen hij voor de woonwagen stond, waarbij zij hem omschrijft als een kleine man (ongeveer 1.55-1.60 m) met groenachtige ogen en een dikke platte neus. Geen van de getuigen heeft verklaard een baard of snor of een volle bos haar te hebben gezien.
Uit de waarneming door de rechtbank ter terechtzitting van de kenmerken van het lichaam en het gezicht van verdachte, volgt dat de ogen van verdachte eerder goudbruin van kleur zijn dan groenachtig. De vorm van de neus van verdachte wordt door de rechtbank omschreven als normaal, niet als dik en plat en zijn lengte niet als klein maar normaal. De rechtbank heeft ook gezien dat verdachte een cap droeg met daaronder een grote hoeveelheid haar. Ook op de foto van verdachte die na zijn aanhouding op 9 juni 2020 is gemaakt, is te zien dat verdachte een dikke bos haar heeft, gevormd in zogenoemde dreadlocks.
De kleur van de ogen, de vorm van de neus en de lengte van de dader, zoals omschreven door de getuigen, lijken derhalve niet te passen bij deze verdachte. Ook de stelling van verdachte dat hij zoveel haar heeft dat een capuchon daar niet overheen past, lijkt juist te zijn. Dit kan erop wijzen dat verdachte niet de man is die het slachtoffer heeft overvallen.
Verder leidt de rechtbank uit de door haar waargenomen beelden, die door een anonieme getuige van de aanval zijn gemaakt, af dat het zicht vanuit de woonwagen van het slachtoffer en zijn familie beperkt moet zijn geweest nu er een busje tussen de woonwagen en de aan de overkant van de weg geparkeerde auto van het slachtoffer stond ten tijde van de aanval. Op de beelden is ook te zien dat de vader van het slachtoffer om de achterkant van het busje moest lopen om bij het slachtoffer te komen, en dat de daders op dat moment al weg vluchtten.
[getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij samen met verdachte gedetineerd heeft gezeten, dat hij de drie overvallers heeft gezien en in de ogen heeft gekeken en dat hij verdachte zou hebben herkend als hij erbij geweest was, maar dat verdachte niet één van de overvallers is geweest.
De politie heeft de verkeersgegevens van de telefoon van verdachte opgevraagd. Uit de verkregen gegevens blijkt dat de telefoon van verdachte op 29 maart 2020 tussen 12:35 en 20:44 uur een mast aan De Dulf in Leeuwarden aanstraalt. De aanval op het slachtoffer vond die dag kort na 19:00 uur plaats op de [straatnaam]. In principe valt de [straatnaam] niet onder het bereik van de mast op De Dulf ook al geven de aangestraalde verkeersmasten geen betrouwbare indicatie over de locatie waar de telefoon zich ten tijde van de datasessie bevindt.
De rechtbank kan en mag verdachte alleen veroordelen wanneer op basis van wettige bewijsmiddelen buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte een van de daders van de gewelddadige aanval op het slachtoffer was. De rechtbank weegt daartoe de verschillende verklaringen tegen elkaar af en voegt daarbij haar eigen waarneming van het uiterlijk van verdachte en de beelden zoals hierboven omschreven. De rechtbank betrekt hierbij dat het een volkomen onverwachte gewelddadige aanval is geweest door drie mannen, dat het niet alleen een hectische situatie was maar dat het voor het slachtoffer en zijn familieleden ook zeer beangstigend moet zijn geweest. De reële mogelijkheid bestaat dat door het slachtoffer en zijn familie in die omstandigheden ten onrechte de conclusie is getrokken dat het wel een van de mensen die het slachtoffer al jaren lastig valt moet zijn geweest die heeft deelgenomen aan dit geweld. Daar komt bij dat getuige [getuige 2], die bij het slachtoffer in de auto zat ten tijde van de aanval, heeft verklaard dat verdachte niet een van de overvallers was en de telefoongegevens van verdachte eerder een contra indicatie dan een aanwijzing voor het daderschap van verdachte vormen.
De rechtbank acht, alles tegen elkaar afwegend, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een van de aanvallers is geweest. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.

Feit 2 – De bedreiging van [slachtoffer 2]

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor dit feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot dit feit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 12 april 2021,opgenomen op pagina 44 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021080250/2021093523 van 25 mei 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2021,opgenomen op pagina 105 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant.

Beoordeling van het bewijs in de zaak met parketnummer 18-322822-20

Feiten 2, 3 en 4 - Het voorhanden/aanwezig hebben van een vuurwapen, munitie en drugs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor deze feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot deze feiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal binnentreden woning van 8 december2020, inhoudend de verklaring van verbalisanten;
een proces-verbaal onderzoek wapen van 22 juni 2020, opgenomen op pagina 83 e.v. van hetdossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020054572/202054591 van 5 oktober 2020, inhoudend de verklaring van verbalisant;
een proces-verbaal verdovende middelen van 6 augustus 2020, opgenomen op pagina 72 e.v. vanvoornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisanten;
twee rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut van 28 juli 2020, opgenomen op depagina's 77 en 78 van voornoemd dossier, telkens inhoudend de verklaring van de deskundige;
een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 29 juli 2020, opgenomen op pagina 79 vanvoornoemd dossier, inhoudend de verklaring van de deskundige;
drie rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut van 4 augustus 2020, opgenomen op depagina's 80, 81 en 82 van voornoemd dossier, telkens inhoudend de verklaring van de deskundige.

Feit 1 – De bedreiging van [slachtoffer 1]

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor dit feit. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de herkenning van verdachte, het aantreffen van de verschoten huls op straat, het in de woning van verdachte aantreffen van een pistool met munitie en het met het gevonden pistool door het NFI uitgevoerde vergelijkend onderzoek.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat, als er al is geschoten met het in de woning van verdachte aangetroffen wapen, het niet valt uit te sluiten dat iemand anders dan verdachte dat heeft gedaan. Ook valt niet uit te sluiten dat aangever met [verdachte] iemand anders bedoeld heeft. Daarnaast kan uit de aangifte onvoldoende worden opgemaakt wie van de twee inzittenden van de auto daadwerkelijk heeft geschoten. De raadsman bepleit vrijspraak voor dit feit.
Oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
[slachtoffer 1] heeft bij de politie een verklaring afgelegd over 1 maart 2020. Hij was die dag omstreeks 19:00 uur in de [straatnaam] in Leeuwarden toen er een donkere auto door de straat reed. [slachtoffer 1] herkende de bestuurder als de Antilliaanse man genaamd [verdachte], verdachte, en hij zag dat verdachte in zijn richting keek. [slachtoffer 1] zag daarop dat er vanaf de plaats van verdachte een vuurflits en een harde knal kwam en daarbij dacht hij aan een pistoolschot. De auto reed daarna heel rustig door. [slachtoffer 1] voelde zich ernstig bedreigd, mede door het feit dat verdachte hem eerder had bedreigd door te zeggen dat hij hem zou schieten. De politie trof bij onderzoek op de plaats delict een huls van een kogel aan. Op 9 juni 2020 heeft de politie in de woning van [getuige 1] (de vriendin van verdachte) waar verdachte wel verbleef een vuurwapen en munitie aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij het door de politie gevonden vuurwapen in bezit had. Hij had toen ook een auto, een zwarte Seat Leon. Bij het Nederlands Forensisch Instituut zijn met het vuurwapen proefschoten gelost. Er traden geen storingen op. Er is vervolgens een vergelijkend onderzoek uitgevoerd tussen de afvuursporen op de op de plaats delict aangetroffen huls en de sporen op de proefhulzen uit het vuurwapen. De resultaten zijn getoetst aan de volgende hypothesen: Hypothese 1: De huls is verschoten met het vuurwapen. Hypothese 2: De huls is verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het vuurwapen. Het vergelijkend onderzoek heeft opgeleverd dat het extreem veel waarschijnlijker is wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
De bewijsoverweging
De rechtbank komt op basis van het hiervoor genoemde bewijs tot het oordeel dat er met het aangetroffen vuurwapen een schot is gelost in de buurt van het slachtoffer [slachtoffer 1]. Het slachtoffer herkende verdachte als de bestuurder van de donkere auto die het schot loste. Verdachte heeft een zwarte auto.
Er zit ruim drie maanden tussen het lossen van het schot en het aantreffen van het vuurwapen. Verdachte heeft, nadat hij zich eerst op zijn zwijgrecht heeft beroepen, in tweede instantie bij de politie verklaard dat de politie een paar weken voor 9 juni 2020 een inval heeft gedaan bij een bovenbuurman van zijn vriendin, dat hij een harde knal hoorde en dat hij direct daarna op het balkon van zijn woning een pistool vond, verpakt in een doekje. Hij heeft het wapen vervolgens in een plastic tas gedaan en ergens verstopt in de woning. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het pistool die dag niet op het balkon maar in de bosjes bij de flat heeft gevonden. De politie heeft in de politiesystemen nagezocht of er in die periode een inval in het flatgebouw waar verdachte verbleef, is gedaan. Tussen 1 april 2020 en 9 juni 2020 stond er geen actie of inval van de politie geregistreerd.
De rechtbank acht de verklaringen van verdachte over hoe en wanneer hij aan het vuurwapen is gekomen inconsistent en derhalve niet geloofwaardig. Dit wordt nog versterkt door de constatering van de politie dat er in die periode geen politieactie of inval is geweest in het bewuste flatgebouw. Omdat wel vastgesteld is dat het bewuste wapen is gebruikt bij het lossen van het schot op 1 maart 2020, verdachte is herkend als de persoon die het schot heeft gelost, het wapen is aangetroffen in de woning waar verdachte verbleef en verdachte geen verklaring heeft afgelegd die de redengevendheid van deze omstandigheden ontzenuwd, gaat de rechtbank ervan uit dat het wapen die dag al in het bezit van verdachte was.
Op basis van het geheel van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de persoon is geweest die het bewuste schot heeft gelost. Het lossen van een schot in de buurt van een persoon levert zonder meer een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven op. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18-136601-21 onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2 hij op 24 maart 2021 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, door die [slachtoffer 2] via de telefoon dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je dood" en "ik maak je helemaal kapot" en "je gaat dood [slachtoffer 2]" en "je moeder zelf herkent joe niet vriend" en "je huis ten eerste" en "ik kan gewoon in de fik gooien snap je" en "ik schiet je dood vriend".
De rechtbank acht de in de zaak met parketnummer 18-322822-20 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 maart 2020 te Leeuwarden, op de [straatnaam] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door opzettelijk dreigend in de directe omgeving van die [slachtoffer 1] vanuit een rijdende personenauto met een vuurwapen (pistool) een patroon/kogel af te vuren;
hij op 9 juni 2020 te Leeuwarden, in een woning gelegen aan of bij de [straatnaam], , een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zastava (type M57), kaliber 7,62x25 TT, voorhanden heeft gehad;
hij op 9 juni 2020 te Leeuwarden, in een woning gelegen aan de [straatnaam], opzettelijk aanwezig heeft gehad 122,52 gram van een materiaal bevattende MDMA, te weten in totaal 213 zogenoemde XTC-pillen en een hoeveelheid korrelige kristalachtige poeder in een plasticzakje, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op 9 juni 2020 te Leeuwarden, in een woning gelegen aan de [straatnaam], munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten acht (8) stuks scherpe kogelpatronen, van het merk Sellier & Bellot, kaliber 7,62x25 TT, type full metal Jacket (fmj), voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op

in de zaak met parketnummer 18-136601-21:

2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met brandstichting, beschouwd als eendaadse samenloop.

en in de zaak met parketnummer 18-322822-20:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekkingtot een vuurwapen van categorie III.
Handelen in strijd met artikel 2, onder C, van de Opiumwet.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De feiten 2. en 4. worden door de rechtbank beschouwd als gepleegd in eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van alle ten laste gelegde feiten tezamen wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een jaar onvoorwaardelijk, in combinatie met oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging alsmede de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf die op de dag van de uitspraak gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. De raadsman heeft nadrukkelijk verzocht om niet over te gaan tot oplegging van een terbeschikkingstelling, al dan niet met voorwaarden. De raadsman heeft daarbij verwezen naar het rapport van de reclassering waarin wordt aangegeven dat verdachte op dit moment nog een kans zou moeten worden geboden in de vorm van oplegging van een voorwaardelijke veroordeling met oplegging van bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de reclasseringsadviezen van het Leger des Heils van 4 juni 2021 en 28 oktober 2021, het rapport na forensisch psychologisch en psychiatrisch onderzoek, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het met woorden bedreigen van zijn ex-vriendin, het bedreigen van [slachtoffer 1] door in zijn nabijheid met een vuurwapen een schot te lossen, het aanwezig hebben van een behoorlijk grote hoeveelheid XTC-pillen en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Alleen al het bezitten van een vuurwapen, het tonen van een vuurwapen op straat en het bezit van een behoorlijke hoeveelheid XTC-pillen rechtvaardigen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeker een jaar. Daar komen de bedreigingen nog bij waarbij de bedreiging door het schieten met een vuurwapen als zeer ernstig moet worden beschouwd. Niet alleen heeft verdachte hiermee het slachtoffer en eventuele toevallige omstanders c.q. omwonenden angst aangejaagd, ook heeft hij daarmee een zeker risico genomen dat iemand zou kunnen worden geraakt. Alles bij elkaar genomen komt de rechtbank tot anderhalf jaar gevangenis als uitgangspunt voor de strafoplegging.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor onder andere mishandeling en voor het aanwezig hebben van harddrugs. Verdachte heeft meegewerkt aan reclasseringsrapportage en aan een onderzoek door een psycholoog en een psychiater. De gedragsdeskundigen komen op basis van de door hen uitgevoerde onderzoeken tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een verstandelijke handicap in de zin van een zwakbegaafd niveau van intellectueel functioneren en een beperkte zelfredzaamheid. Daarnaast wordt een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een verslaving aan cannabis geconstateerd. De gedragskeuzes en gedragingen van verdachte worden door deze stoornissen beïnvloed. De deskundigen komen tot het advies om verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank zal dit advies overnemen en verdachte verminderd toerekeningsvatbaar achten. De rechtbank realiseert zich dat de deskundigen alleen over de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 18-136601-21 beschikten maar de rechtbank ziet - gezien de aard van de verstandelijke handicap en de persoonlijkheidsstoornis - voldoende grond om verdachte ook ten aanzien van de feiten in de zaak met parketnummer 18-322822-20 verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De gedragsdeskundigen schatten de kans op het opnieuw plegen van bedreigingen en van geweldsescalaties in zijn algemeenheid in als hoog. Zij adviseren oplegging van een terbeschikkingstelling onder voorwaarden alsmede de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Daar staat tegenover dat de reclassering, met enige terughoudendheid, nog wel mogelijkheden ziet om het gevaar voor recidive terug te dringen door het opleggen van een aantal bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal, ook omdat verdachte wordt vrijgesproken van de gewelddadige aanval op
[slachtoffer 1], de reclassering volgen in haar advies af te zien van oplegging van
terbeschikkingstelling onder voorwaarden. De rechtbank zal de reclassering ook volgen in haar advies verdachte een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen om het gevaar voor recidive in te dammen. Al het voorgaande afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met de hierna te noemen bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. De rechtbank zal afzien van het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel. Wel zal de rechtbank twee contactverboden en een locatieverbod opnemen als bijzondere voorwaarden.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich in de zaak met parketnummer 18-136601-21 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 255,36 ter vergoeding van materiële schade en € 1.600,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 19 april 2018 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank NoordNederland, locatie Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf van 183 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 4 mei 2018. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering gedateerd 9 juli 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel.
Nu veroordeelde het in de zaak met parketnummer 18-322822-20 onder 1 bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18-136601-21 onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-136601-21 onder 2 en het in de zaak met parketnummer 18-322822-20 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot negen maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen 8 dagen na zijn detentie meldt bij de reclassering van het Legerdes Heils op het adres [straatnaam] te Leeuwarden, telefoonnummer [telefoonnummer], en dat hij zich daarna blijft melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen door de Poli Forensische Psychiatrie en/ofTrajectum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde moet zich tijdens de behandeling houden aan de huisregels en de aanwijzingen die hem door de zorgverlener worden gegeven voor de behandeling;
dat de veroordeelde bij begeleid wonen van [instelling] in Leeuwarden zal verblijven of bij eenandere instelling van beschermd of begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde moet zich daarbij houden aan de huisregels en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
dat de veroordeelde mee zal werken aan het hebben en houden van een dagbesteding of werk, zonodig via een dagbestedingsplek;
dat de veroordeelde mee zal werken aan urineonderzoek en ademonderzoek voor de controle ophet gebruik van alcohol en drugs, zo vaak de reclassering dat bepaalt;
dat de veroordeelde inzicht zal geven in zijn sociaal netwerk en toestemming geven aan dereclassering om contact te leggen met voor de reclassering relevante personen en/of instanties;
dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal zoeken of hebben met[slachtoffer 2] of met [slachtoffer 1];
dat de veroordeelde niet in de [straatnaam] in Leeuwarden en niet in de Koeriersterespel inLeeuwarden mag komen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 18-136601-21:
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering is.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.730454-16:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken bij de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 april 2018, te weten:
180 dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. K.A. de Groot en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2021.
Mr. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met nummer 2020054572/2020054591, gesloten op 5 oktober 2020.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], pagina 35.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 40.
Een afzonderlijk in het dossier opgenomen proces-verbaal van binnentreden woning en het procesverbaal van verhoor van verdachte, pagina 106.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 november 2021.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina 91.
Pagina 92.
Pagina 93.