ECLI:NL:RBNNE:2021:5348

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
18-220257.20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor gewelddadige inbraak in een woning met gebruik van een taser

Op 27 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een 30-jarige man veroordeeld voor een gewelddadige inbraak in een woning in Grou, waarbij het slachtoffer, de bewoner, werd aangevallen. De inbraak vond plaats op 4 januari 2020, toen de verdachte samen met een mededader de woning binnendrong. Het slachtoffer werd verrast toen hij de trap afkwam en werd onmiddellijk vastgepakt door de verdachte, die hem op de grond werkte en met een taser enkele schokken toediende. De mededader doorzocht ondertussen de woning naar geld. Het slachtoffer wist zich uiteindelijk los te worstelen en te ontsnappen, maar de mannen namen twee telefoons mee. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met geweld, gepleegd in vereniging en tijdens de nachtrust. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor verslavingsproblematiek. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de gevolgen voor het slachtoffer. De verdachte had eerder geen veroordelingen voor vermogens- of geweldsmisdrijven, maar de rechtbank vond de gepleegde inbraak ernstig, vooral gezien het gebruik van geweld en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.220257.20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te [plaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juli 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.A. Pots, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 januari 2020 te Grou, gemeente Leeuwarden, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning ([straatnaam]), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee telefoons, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door de voordeur van die woning te forceren en/of die woning binnen te gaan en/of die [slachtoffer] vast te pakken en/of naar de grond te brengen en/of die [slachtoffer] schokken toe te dienen met een taser en/of die [slachtoffer] een hand op de mond te drukken en/of die [slachtoffer] woorden toe te voegen als: "Geld, geld”, althans woorden van soortgelijke aard of strekking;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen het ten laste gelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
De bewoner van de woning aan [straatnaam] in Grou, de heer [slachtoffer], doet in de nacht van 3 op 4 januari 2020 aan de politie de melding van een inbraak in zijn woning. Die nacht werd hij wakker en hoorde beneden veel lawaai. Hij is de trap afgegaan naar beneden en zag beneden twee mannen in de gang staan. Een van de mannen pakte hem direct vast en hij is op de grond beland. Een van de mannen hield hem vast en ging met zijn knie op zijn borst zitten. Hij had een taser in zijn hand, een rechthoekig ding. Hij deed hem aan en aangever hoorde het knetteren. De man heeft de taser ook tegen hem aangehouden en hij heeft meerdere schokken gekregen. De man zat op hem en drukte een hand op zijn mond. De man zei enkele keren: "Geld, geld" tegen hem. Hij droeg tevens een bivakmuts. Aangever zag de andere man de trap op gaan naar boven. Hij zag dat deze man een schroevendraaier in zijn hand had. Al worstelend wist aangever overeind te komen en kon hij, al duwend en trekkend met die man, de uitgang van zijn woning bereiken en wist zo te ontkomen. Buiten zag aangever dat beide mannen de deur van zijn woning uitkwamen en wegrenden via een steeg richting De Vlet.
Aangever zag daarna dat het hele slot uit de voordeur was en hij zag dat in de woning bij de voordeur een breekijzer lag. Aangever zag boven dat zijn mobiele telefoon van het nachtkastje was weggenomen. Hij lokaliseerde via zijn computer de telefoon en hij vond vervolgens de telefoon terug in zijn voortuin en belde de politie. Aangever heeft een dikke lip en zijn rechteroog is rood.
De politie kreeg op 4 januari 2020 omstreeks 02:44 uur de melding om te gaan naar [straatnaam] in Grou. Daar zou de melder ongeveer 15 minuten geleden twee inbrekers hebben overlopen. De politie is naar de woning gegaan. Verbalisant zag een mobiele telefoon in het gras liggen en op aangeven van aangever [slachtoffer] werd de telefoon ontgrendeld en het bleek een andere telefoon van aangever te zijn.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 3 op 4 januari 2020, in een door [medeverdachte 1] bestuurde auto, naar Grou is gereden naar een woning waar hij een inbraak wilde plegen. Verdachte is, met een ander, naar de betreffende woning gelopen en zij zijn de woning binnen gegaan. Binnen troffen zij de bewoner die de trap af kwam lopen. Verdachte heeft de man naar de grond gewerkt en hem vastgehouden, terwijl de andere man naar boven is gelopen om geld te zoeken dat zij weg wilden nemen.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat het slot van de voordeur met een breekijzer werd geforceerd. Verdachte heeft twee keer het knetteren van een taser gehoord. Verdachte heeft verklaard dat hij, met [medeverdachte 1] en anderen, de avond van 3 januari 2020 in de woning van [naam] was en dat [naam] daar een taser had. Later zijn zij in de auto van [medeverdachte 1] vertrokken naar de woning in Grou met medeneming van de taser, een breekijzer en handschoenen.
De bewijsoverweging
De verklaring van verdachte dat hij slechts een woninginbraak wilde plegen, hij geen rekening hield met het uiteindelijk door de ander (met een taser) gepleegde geweld en hem dus het gepleegde geweld niet kan worden aangerekend, schuift de rechtbank ter zijde. Verdachte heeft immers verklaard dat hij het slachtoffer van de trap heeft getrokken en met een knie op zijn borst onder controle heeft gehouden, zodat in die zin al sprake is van geweld tegenover het slachtoffer. Verdachte en medeverdachten zijn voorts eerder bij de woning van aangever geweest. Toen hebben zij hun plannen niet doorgezet, omdat aangever thuis bleek te zijn. In de nacht van 3 op 4 januari 2020 hebben verdachte en medeverdachten bivakmutsen en een taser meegenomen naar de woning van aangever. Dergelijke goederen worden juist meegebracht om in het geval van ontdekking herkenning te voorkomen en om ingezet te worden indien weerstand wordt geboden. Dit alles duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte en medeverdachten wel degelijk rekening hielden met de eventuele aanwezigheid van aangever en het mogelijk (door de ander) te plegen geweld (al dan niet met een taser) indien zij zouden worden overlopen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 4 januari 2020 te Grou, gemeente Leeuwarden, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, [straatnaam], tezamen en in vereniging met een ander, twee telefoons, die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door de voordeur van die woning te forceren en die woning binnen te gaan en die [slachtoffer] vast te pakken en naar de grond te brengen en die [slachtoffer] schokken toe te dienen met een taser en die [slachtoffer] een hand op de mond te drukken en die [slachtoffer] woorden toe te voegen als: "Geld, geld".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot zesendertig maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden van een ambulante behandeling en een meldplicht bij de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf in de orde van grootte van achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met de door de officier van justitie genoemde bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Verslavingszorg Noord-Nederland van 18 januari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak in een woning waarbij geweld is gepleegd tegen de bewoner die onverwachts de trap af kwam lopen. Verdachte was samen met een andere man in de woning en het slachtoffer is op de grond gewerkt en in bedwang gehouden waarbij hem met een taser enkele stroomstoten zijn toegediend. Ondertussen zocht de andere man naar geld in de woning. Het slachtoffer wist zich los te worstelen en kon wegvluchten. De mannen hebben uiteindelijk alleen twee telefoons uit de woning weggenomen. Het ging hierbij niet om een willekeurige inbraak. Verdachte had gehoord dat de man veel geld in zijn woning had liggen en hij ging gericht op pad om daar in te breken. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij, puur voor eigen gewin, midden in de nacht de inbraak heeft gepleegd en dat hij, toen de bewoner naar beneden kwam, de beslissing nam om geweld toe te passen op de bewoner om zo toch de inbraak en de beoogde diefstal van een groot geldbedrag, door te zetten. Verdachte heeft hierbij op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevoelens van de bewoner en de zeer nadelige psychische gevolgen voor een slachtoffer die een dergelijke overval in de eigen woning over het algemeen heeft. Een en ander rechtvaardigt oplegging van een gevangenisstraf van langere duur.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een vermogensmisdrijf of geweldsmisdrijf. Uit het rapport van de reclassering komt naar voren dat verdachte in de loop der jaren steeds meer alcohol en drugs is gaan gebruiken en niet in staat was om op een adequate wijze met problemen en (geld)zorgen om te gaan. Er was sprake van een glijdende schaal en uiteindelijk is verdachte afgegleden met als triest dieptepunt de onderhavige gewelddadige woninginbraak. In het geval de rechtbank van oordeel is dat bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd dan adviseert de reclassering een ambulante behandeling, middelencontrole en het meewerken aan schuldhulpverlening. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij open staat voor toezicht door de reclassering en wel mee wil werken aan eventuele bijzondere voorwaarden die de rechtbank op zou leggen.
Voor de duur van de op te leggen gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het uitgangspunt voor de strafoplegging voor een overval in een woning met toepassing van licht geweld (een enkele ruk of duw zonder noemenswaardig letsel) is drie jaren gevangenisstraf. Voor een woningoverval met andersoortig geweld geldt als uitgangspunt vijf jaren gevangenisstraf. Hoewel strikt genomen geen sprake is van een woningoverval maar van een woninginbraak waarbij de bewoner de daders overliep en vervolgens geweld is toegepast, geven deze oriëntatiepunten duidelijk richting aan de te kiezen strafmaat. De raadsman heeft gesteld dat dit uitgangspunt buiten proportie is en dat achttien maanden gevangenisstraf het uitgangspunt zou moeten zijn. De rechtbank kan de raadsman hierin niet volgen nu zij geen strafverlagende omstandigheden ziet die maken dat er een veel lagere straf dan het hiervoor als eerste genoemde oriëntatiepunt zou moeten worden opgelegd. Daar komt bij dat het feit in vereniging is gepleegd en in de nachtelijke uren.
De rechtbank zal de officier van justitie dan ook volgen in haar eis van zesendertig maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht c.q. een meldplicht, een ambulante behandeling, middelencontrole en het meewerken aan schuldhulpverlening of bewindvoering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich binnen 14 dagen na het einde van zijn detentie meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij1 te Leeuwarden en dat hij zich blijft melden bij de reclassering zolang en zo vaak de reclassering dat nodig vindt;
zich laat behandelen door Verslavingszorg Noord-Nederland of een soortgelijke zorgverlener, tebepalen door de reclassering, waarbij hij zich moet houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
zal meewerken aan urineonderzoek of ademonderzoek (blaastest) voor de controle op het gebruikvan alcohol en drugs, zo vaak als de reclassering dat nodig vindt;
zal meewerken aan schuldhulpverlening op de door de reclassering te bepalen wijze, ook als datinhoudt dat hij meewerkt aan zijn onderbewindstelling en/of dat hij een WSNP- traject zal moeten volgen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juli 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met BVH-nummer 2020004552, gesloten op 11 november 2020.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], pagina 423
pagina 42
pagina 43
Het proces-verbaal van bevindingen door verbalisanten, pagina 54
pagina 55
De door verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 13 juli 2021 afgelegde verklaring.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte op 28 september 2020, pagina 404
pagina 405