ECLI:NL:RBNNE:2021:5340

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
18.217666.20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan gewelddadige woninginbraak met gebruik van een taser

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een gewelddadige woninginbraak in Grou op 4 januari 2020. De verdachte had de inbrekers naar de woning gebracht, gewacht tot zij hun daad hadden gepleegd en hen daarna weer weggebracht. Tijdens de inbraak werd de bewoner, de heer [slachtoffer], met geweld bedreigd en werd hij met een taser geschokt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had deelgenomen aan de inbraak zelf, maar wel medeplichtig was aan het misdrijf door als chauffeur op te treden. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde medeplegen, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplichtigheid. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 70 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die na zijn aanhouding in een afkickkliniek had verbleven en nu in een beschermde woonvorm van verslavingszorg verbleef. De rechtbank benadrukte de ernst van de inbraak en het geweld dat tegen de bewoner was gebruikt, wat de gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergrootte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.217666.20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juli 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.A.C. Frijns, advocaat te Arnhem.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 januari 2020 te Grou, gemeente Leeuwarden, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning ( [straatnaam] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee telefoons, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door de voordeur van die woning te forceren en/of die woning binnen te gaan en/of die [slachtoffer] vast te pakken en/of naar de grond te brengen en/of die [slachtoffer] schokken toe te dienen met een taser en/of die [slachtoffer] een hand op de mond te drukken en/of die [slachtoffer] woorden toe te voegen als: "Geld, geld", althans woorden van soortgelijke aard of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , op of omstreeks 04 januari 2020, te Grou, gemeente Leeuwarden, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in/uit de woning [straatnaam] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee telefoons, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die
[medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere
deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door de voordeur van die woning te forceren en/of die woning binnen te gaan en/of die [slachtoffer] vast te pakken en/of naar de grond te brengen en/of die [slachtoffer] schokken toe te dienen met een taser en/of die [slachtoffer] een hand op de mond te drukken en/of die [slachtoffer] woorden toe te voegen als: "Geld, geld", althsns woorden van soortgelijke aard of strekking, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 04 januari 2020, te Grou, gemeente Leeuwarden opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door als chauffeur voor hem/hen op te treden en hem/hen naar en van die woning te vervoeren.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit nu zij op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen tot het oordeel komt dat er van de zijde van verdachte sprake is van medeplichtigheid en niet van medeplegen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de eerste plaats diverse vraagtekens gezet bij de verschillende verklaringen die de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben afgelegd. Hij wijst daarbij ook op verschillende tapgesprekken waaruit bepaalde conclusies kunnen worden getrokken. De raadsman stelt dat de verklaringen van de gebroeders [medeverdachten 1 en 2] niet verankerd kunnen worden, niet geloofwaardig zijn en dat er sprake is geweest van afstemming. De verklaringen kunnen daarom niet voor het bewijs gebezigd worden. De raadsman heeft daarnaast betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen nu de handelingen van verdachte bij uitstek passen bij medeplichtigheid en niet bij medeplegen. De raadsman heeft voorts betoogd dat verdachte ook van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van opzet op het gronddelict.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen gronden om de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voor zover betrekking hebbend op de rol van verdachte als onbetrouwbaar terzijde te schuiven. De verschillen tussen de verklaringen van de beide broers, de verklaring van medeverdachte
[medeverdachte 3] en de verklaring van verdachte zelf zien met name op de identiteit van de persoon die - samen met [medeverdachte 2] - in de woning is geweest en geweld heeft toegepast op de bewoner. Verdachte staat hier buiten. De rechtbank heeft de verklaringen met betrekking tot de rol van verdachte zorgvuldig tegen elkaar afgewogen en zij acht onderstaande verklaringen op dit punt betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs.
De bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
De bewoner van de woning aan [straatnaam] in Grou, de heer [slachtoffer] , doet in de nacht van 3 op 4 januari 2020 aan de politie de melding van een inbraak in zijn woning. Die nacht werd hij wakker en hoorde beneden veel lawaai. Hij is de trap afgegaan naar beneden en zag beneden twee mannen in de gang staan. Een van de mannen pakte hem direct vast en hij is op de grond beland. Een van de mannen hield hem vast en ging met zijn knie op zijn borst zitten. Hij had een taser in zijn hand, een rechthoekig ding. Hij deed hem aan en aangever hoorde het knetteren. De man heeft de taser ook tegen hem aangehouden en hij heeft meerdere schokken gekregen. De man zat op hem en drukte een hand op zijn mond. De man zei enkele keren: "Geld, geld" tegen hem. Hij droeg tevens een bivakmuts. Aangever zag de andere man de trap op gaan naar boven. Hij zag dat deze man een schroevendraaier in zijn hand had. Al worstelend wist aangever overeind te komen en kon hij, al duwend en trekkend met die man, de uitgang van zijn woning bereiken en wist zo te ontkomen. Buiten zag aangever dat beide mannen de deur van zijn woning uitkwamen en wegrenden via een steeg. Aangever zag dat het hele slot uit de voordeur was en hij zag dat in de woning bij de voordeur een breekijzer lag. Aangever zag boven dat zijn mobiele telefoon van het nachtkastje was weggenomen. Hij lokaliseerde via zijn computer de telefoon en hij vond vervolgens de telefoon terug in zijn voortuin en belde de politie. Aangever heeft een dikke lip en zijn rechteroog is rood.
De politie kreeg op 4 januari 2020 omstreeks 02:44 uur de melding om te gaan naar [straatnaam] in Grou. Daar zou de melder ongeveer 15 minuten geleden twee inbrekers hebben overlopen. De politie is naar de woning gegaan. Verbalisant zag een mobiele telefoon in het gras liggen en op aangeven van aangever [slachtoffer] werd de telefoon ontgrendeld en het bleek de oude telefoon van aangever te zijn.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 3 op 4 januari 2020 met een aantal personen in zijn auto een ritje heeft gemaakt naar een bepaald adres in Grou. De anderen zijn bij dat adres uit zijn auto gestapt. Na ongeveer een half uur kwamen de anderen weer bij zijn auto, zij zijn ingestapt en hij is weggereden. Een van de personen was [medeverdachte 2] , een ander was [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij, samen met anderen, op 4 januari 2020 is gaan inbreken bij een woning aan De [straatnaam] in Grou. [verdachte] had zijn auto daar in de buurt geparkeerd. Hij, [medeverdachte 2] , is samen met een ander, via de voorzijde de woning binnengegaan na het forceren van het slot van de voordeur met een breekijzer. In de woning zag hij dat de bewoner de trap af kwam. Hij trok hem van de trap af en bracht hem naar de grond. Hij is met zijn knie boven op de man gaan zitten en heeft zijn hand voor de mond van de man gehouden. Ze hebben op de bovenverdieping gezocht naar geld. De bewoner heeft zich losgerukt en rende naar buiten. Ze hadden een taser meegenomen
8en hij, [medeverdachte 2] , heeft de taser twee keer horen knetteren. [verdachte] was hun chauffeur.
[medeverdachte 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte] er zelf voor heeft gekozen om mee te gaan en dat hij een reden had om mee te doen.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3] een tip hadden gekregen dat de man 50.000 euro had liggen en dat dit de reden was dat zij naar binnen wilden. Het plan is toen ontstaan om het geld daar weg te nemen. [verdachte] was er ook bij. Ook hij wilde dat het plan uitgevoerd zou worden.
De bewijsoverweging
De rechtbank acht - met de officier van justitie en de verdediging - het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen nu niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan het gronddelict, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat uit onder meer de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] volgt dat verdachtes opzet wel degelijk gericht was op het opzettelijk gelegenheid verschaffen tot het plegen van de woninginbraak in de nachtelijke uren door als chauffeur van de auto op te treden. De vraag is of verdachtes opzet tevens gericht was op het in de woning gepleegde geweld.
Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Er moet echter wel voldoende verband zijn tussen het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht en het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Ingeval van een bewezenverklaring kan vervolgens bij de bepaling van de strafmaat rekening worden gehouden met de wetenschap en de verwachtingen van de medeplichtige omtrent de door de dader verrichte handelingen.
In de onderhavige zaak hebben de feitelijke uitvoerders van dit misdrijf - naast de inbraak in de woning - tevens geweld gepleegd tegen de bewoner. De rechtbank ziet voldoende verband tussen het misdrijf waarop de opzet van verdachte gericht was en het misdrijf zoals dit uiteindelijk door de daadwerkelijke uitvoerders van het feit is gepleegd. De subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan het feitelijk uitgevoerde misdrijf kan daarom bewezen worden verklaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
[medeverdachte 2] op of omstreeks 4 januari 2020, te Grou, gemeente Leeuwarden, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in/uit de woning [straatnaam] , tezamen en in vereniging met een ander, twee telefoons, die geheel of ten dele aan een ander dan aan die [medeverdachte 2] en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door de voordeur van die woning te forceren en die woning binnen te gaan en die [slachtoffer] vast te pakken en naar de
grond te brengen en die [slachtoffer] schokken toe te dienen met een taser en die [slachtoffer] een hand op de mond te drukken en die [slachtoffer] woorden toe te voegen als: "Geld, geld", tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 4 januari 2020, te Grou, gemeente Leeuwarden opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door als chauffeur voor hen op te treden en hen naar en van die woning te vervoeren.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

subsidiair: Medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft hierbij aangegeven dat zij ervan uitgaat dat de (voorwaardelijke) opzet van verdachte gericht was op het volledige gronddelict, inclusief het tegen het slachtoffer gepleegde geweld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een taakstraf voor de maximale duur in combinatie met een lange voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Verslavingszorg Noord Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een gewelddadige woninginbraak, waarbij de aangever de daders heeft overlopen en waarbij vervolgens op aangever geweld is toegepast. Deze inbraak werd ingegeven door geruchten dat de betreffende bewoner een groot geldbedrag aan contanten in zijn huis had liggen. Verdachte heeft zichzelf en zijn auto beschikbaar gesteld aan de feitelijke uitvoerders van de inbraak door hen naar de plaats van het misdrijf te rijden, daar te wachten en hen vervolgens ook weer weg te brengen. Een dergelijke gewelddadige woninginbraak, midden in de nacht, verhoogt in het algemeen de gevoelens van onveiligheid in de samenleving en in het bijzonder ook bij de betreffende bewoner die ernstig in zijn privacy wordt aangetast. Verdachte heeft zich daar niets van aangetrokken en heeft zich laten leiden door wat hij zelf wilde. De rechtbank houdt echter gelet op het bepaalde in artikel 49, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht bij de straftoemeting wel rekening met de omstandigheid dat verdachte - bij gebrek aan aanwijzingen die op het tegendeel wijzen - niet wist dat er (mogelijk) geweld zou worden toegepast.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een vermogensmisdrijf of geweldsmisdrijf. Uit het rapport van Verslavingszorg Noord Nederland en uit het door de raadsman overgelegde verslag van het verloop van de opname van verdachte in het Intramuraal Motivatie Centrum (IMC), de aanvulling daarop en het rapport van het uitgevoerde psychologisch onderzoek, komt naar voren dat verdachte zijn leven een andere wending heeft gegeven na zijn aanhouding. Verdachte heeft de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden nageleefd, hij heeft vijf maanden in het IMC verbleven en verblijft sinds 30 april 2021 in een beschermde woonvorm van verslavingszorg in Groningen. Hij gebruikt geen drugs en alcohol meer, volgt een behandeling bij de forensische poli bij de Verslavingszorg, werkt parttime en heeft beschermingsbewind en budgetbeheer.
Alles afwegend acht de rechtbank het niet nodig dat verdachte nog terug gaat naar de gevangenis. Hij heeft 56 dagen in voorarrest doorgebracht en de rechtbank acht het passend om deze dagen onvoorwaardelijk op te leggen, in combinatie met een voorwaardelijk deel van 14 dagen gevangenisstraf. Dit laatste omdat de rechtbank oplegging van een aantal bijzondere voorwaarden nodig acht zodat verdachte nog gedurende de proeftijd hulp en steun kan krijgen bij zijn voornemen om zijn leven weer op orde te krijgen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 48 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zeventig dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot veertien dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na aanvang van de proeftijd bij de reclassering vanVerslavingszorg Noord Nederland op het adres [straatnaam] te Leeuwarden meldt en dat hij zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen door de Forensische Polikliniek van
Verslavingszorg Noord Nederland, of een soortgelijke zorgverlener, waarbij de veroordeelde zich moet houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft in het kader van de ambulante behandeling;
3. dat de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen van VerslavingszorgNoord Nederland, of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde moet zich daarbij houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling, in overleg met de reclassering, voor hem heeft opgesteld;
4. dat de veroordeelde geen drugs zal gebruiken en zal meewerken aan controle daarop door middelvan urineonderzoek, zo vaak als de reclassering dat nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juli 2021.
1. De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met BVH-nummer 2020004552, gesloten op 11 november 2020. 2 Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , pagina 43
3. pagina 42
4. pagina 43
5. Het proces-verbaal van bevindingen door verbalisanten, pagina 54
6. pagina 55
7. De door verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 13 juli 2021 afgelegde verklaring.
8. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] op 28 september 2020, pagina 404 9 pagina 405
10. Een afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte door de rechter-commissaris op 9 april 2021, pagina 1.
11. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] op 25 augustus 2020, pagina 301.