Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit nu zij op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen tot het oordeel komt dat er van de zijde van verdachte sprake is van medeplichtigheid en niet van medeplegen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de eerste plaats diverse vraagtekens gezet bij de verschillende verklaringen die de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben afgelegd. Hij wijst daarbij ook op verschillende tapgesprekken waaruit bepaalde conclusies kunnen worden getrokken. De raadsman stelt dat de verklaringen van de gebroeders [medeverdachten 1 en 2] niet verankerd kunnen worden, niet geloofwaardig zijn en dat er sprake is geweest van afstemming. De verklaringen kunnen daarom niet voor het bewijs gebezigd worden. De raadsman heeft daarnaast betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen nu de handelingen van verdachte bij uitstek passen bij medeplichtigheid en niet bij medeplegen. De raadsman heeft voorts betoogd dat verdachte ook van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van opzet op het gronddelict.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen gronden om de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voor zover betrekking hebbend op de rol van verdachte als onbetrouwbaar terzijde te schuiven. De verschillen tussen de verklaringen van de beide broers, de verklaring van medeverdachte
[medeverdachte 3] en de verklaring van verdachte zelf zien met name op de identiteit van de persoon die - samen met [medeverdachte 2] - in de woning is geweest en geweld heeft toegepast op de bewoner. Verdachte staat hier buiten. De rechtbank heeft de verklaringen met betrekking tot de rol van verdachte zorgvuldig tegen elkaar afgewogen en zij acht onderstaande verklaringen op dit punt betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs.
De bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
De bewoner van de woning aan [straatnaam] in Grou, de heer [slachtoffer] , doet in de nacht van 3 op 4 januari 2020 aan de politie de melding van een inbraak in zijn woning. Die nacht werd hij wakker en hoorde beneden veel lawaai. Hij is de trap afgegaan naar beneden en zag beneden twee mannen in de gang staan. Een van de mannen pakte hem direct vast en hij is op de grond beland. Een van de mannen hield hem vast en ging met zijn knie op zijn borst zitten. Hij had een taser in zijn hand, een rechthoekig ding. Hij deed hem aan en aangever hoorde het knetteren. De man heeft de taser ook tegen hem aangehouden en hij heeft meerdere schokken gekregen. De man zat op hem en drukte een hand op zijn mond. De man zei enkele keren: "Geld, geld" tegen hem. Hij droeg tevens een bivakmuts. Aangever zag de andere man de trap op gaan naar boven. Hij zag dat deze man een schroevendraaier in zijn hand had. Al worstelend wist aangever overeind te komen en kon hij, al duwend en trekkend met die man, de uitgang van zijn woning bereiken en wist zo te ontkomen. Buiten zag aangever dat beide mannen de deur van zijn woning uitkwamen en wegrenden via een steeg. Aangever zag dat het hele slot uit de voordeur was en hij zag dat in de woning bij de voordeur een breekijzer lag. Aangever zag boven dat zijn mobiele telefoon van het nachtkastje was weggenomen. Hij lokaliseerde via zijn computer de telefoon en hij vond vervolgens de telefoon terug in zijn voortuin en belde de politie. Aangever heeft een dikke lip en zijn rechteroog is rood.
De politie kreeg op 4 januari 2020 omstreeks 02:44 uur de melding om te gaan naar [straatnaam] in Grou. Daar zou de melder ongeveer 15 minuten geleden twee inbrekers hebben overlopen. De politie is naar de woning gegaan. Verbalisant zag een mobiele telefoon in het gras liggen en op aangeven van aangever [slachtoffer] werd de telefoon ontgrendeld en het bleek de oude telefoon van aangever te zijn.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 3 op 4 januari 2020 met een aantal personen in zijn auto een ritje heeft gemaakt naar een bepaald adres in Grou. De anderen zijn bij dat adres uit zijn auto gestapt. Na ongeveer een half uur kwamen de anderen weer bij zijn auto, zij zijn ingestapt en hij is weggereden. Een van de personen was [medeverdachte 2] , een ander was [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij, samen met anderen, op 4 januari 2020 is gaan inbreken bij een woning aan De [straatnaam] in Grou. [verdachte] had zijn auto daar in de buurt geparkeerd. Hij, [medeverdachte 2] , is samen met een ander, via de voorzijde de woning binnengegaan na het forceren van het slot van de voordeur met een breekijzer. In de woning zag hij dat de bewoner de trap af kwam. Hij trok hem van de trap af en bracht hem naar de grond. Hij is met zijn knie boven op de man gaan zitten en heeft zijn hand voor de mond van de man gehouden. Ze hebben op de bovenverdieping gezocht naar geld. De bewoner heeft zich losgerukt en rende naar buiten. Ze hadden een taser meegenomen
8en hij, [medeverdachte 2] , heeft de taser twee keer horen knetteren. [verdachte] was hun chauffeur.
[medeverdachte 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte] er zelf voor heeft gekozen om mee te gaan en dat hij een reden had om mee te doen.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3] een tip hadden gekregen dat de man 50.000 euro had liggen en dat dit de reden was dat zij naar binnen wilden. Het plan is toen ontstaan om het geld daar weg te nemen. [verdachte] was er ook bij. Ook hij wilde dat het plan uitgevoerd zou worden.
De bewijsoverweging
De rechtbank acht - met de officier van justitie en de verdediging - het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen nu niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan het gronddelict, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat uit onder meer de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] volgt dat verdachtes opzet wel degelijk gericht was op het opzettelijk gelegenheid verschaffen tot het plegen van de woninginbraak in de nachtelijke uren door als chauffeur van de auto op te treden. De vraag is of verdachtes opzet tevens gericht was op het in de woning gepleegde geweld.
Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Er moet echter wel voldoende verband zijn tussen het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht en het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Ingeval van een bewezenverklaring kan vervolgens bij de bepaling van de strafmaat rekening worden gehouden met de wetenschap en de verwachtingen van de medeplichtige omtrent de door de dader verrichte handelingen.
In de onderhavige zaak hebben de feitelijke uitvoerders van dit misdrijf - naast de inbraak in de woning - tevens geweld gepleegd tegen de bewoner. De rechtbank ziet voldoende verband tussen het misdrijf waarop de opzet van verdachte gericht was en het misdrijf zoals dit uiteindelijk door de daadwerkelijke uitvoerders van het feit is gepleegd. De subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan het feitelijk uitgevoerde misdrijf kan daarom bewezen worden verklaard.