ECLI:NL:RBNNE:2021:5332

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
820263-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor het telen van hennepplanten

Op 28 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor het medeplegen van het telen van hennepplanten. De officier van justitie had op 22 november 2021 een vordering ingediend tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 133.215,68 werd gevorderd. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op 14 december 2021 gehouden.

De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van verhoor en bevindingen van verbalisanten. De rechtbank concludeert dat de verdachte voordeel heeft genoten van € 133.215,68, gebaseerd op de opbrengsten van twee oogsten hennepplanten. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken en dat er rekening gehouden moet worden met de kosten van de hennepkwekerij.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om te verklaren over de opbrengsten en kosten, maar hier geen concrete informatie over heeft gegeven. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het tijdsverloop in de procedure en heeft besloten om het ontnemingsbedrag te matigen met 10% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 119.894,11 en de verdachte verplicht tot betaling aan de staat van dit bedrag. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op 239 dagen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/820263-18
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 28 december 2021 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 22 november 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 133.215,68 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/820263-18 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 14 december 2021.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 december
2015, opgenomen op pagina 73 map D e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer
2015278835 d.d. 21 december 2016, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 1] :
V: Als wij het goed begrijpen zijn er vier oogsten geweest in de fase van [medeverdachte 2] en met [verdachte] drie?
A: Dat zal wel kunnen kloppen. Als ik naar de bankstortingen van mij kijk dan kom ik op 7 à 8 uit.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 december2015, opgenomen op pagina 97 map G e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
V: Wanneer heb jij geholpen met het opbouwen en aansluiten van elektra?
A: In het begin van dit jaar, in februari of maart.
V: Hoe vaak zijn er hennepplanten geoogst?
A: Wat ik begreep twee keer. [verdachte] had dat tegen mij gezegd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 oktober 2015,opgenomen op pagina 21 map H e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 23 september 2015 kreeg ik, verbalisant, een e-mail van een medewerker van Enexis, afdeling Beheersen Netverlies, dat er op [adres 2] te Hellum het verbruik aan energie erg fluctueerde. Op 5 oktober 2015 kreeg ik, verbalisant een e-mail van Enexis, afdeling Beheersen Netverlies, dat er een positieve net meting was geconstateerd. In deze meting bevond zich een henneppatroon. Op 8 oktober 2015 zijn verbalisanten ter plaatse gegaan aan [adres 2] te Hellum. Ik, verbalisant, zag aan het einde binnen de loods een witte bouwkeet staan. Aan de achterwand van deze bouwkeet zag ik een deur zitten. Bij het openen van de deur zag ik diverse aluminium tafels staan met daarin zogenaamde ‘slabs’ met daarin afgeknipte planten. Deze "slabs" worden gebruikt om hennepplanten in te kweken. Deze ruimte werd ruimte nummer 1 genoemd. Ik zag diverse assimilatie lampen hangen en ventilatoren staan en koolstoffilters hangen. Aan de achterzijde van deze ruimte zag ik dat er een houten deur aan de linkerzijde zat. Bij het openen van deze deur zag ik een gang met daarin aan de wand met een aantal schakelkasten die daar aan hingen. Aan het einde van deze gang zag ik nog een houten deur. Bij het openen van deze deur zag ik nog een ruimte met diverse aluminium tafels met slabs staan. Deze ruimte werd ruimte 2 genoemd. In deze slabs zag ik resten staan van afgeknipte planten.
Uit eigen waarneming herkende ik, verbalisant, deze aangetroffen en in beslag genomen planten en/of plantendelen qua vorm, kleur en geur, als zijnde een hennepplant(en) en/of delen van een hennepplant(en).
4. Een schriftelijk bescheid, te weten de ruimlijst hennep d.d. 8 oktober (de rechtbank begrijpt: 2015),opgenomen op pagina 24 map H van voornoemd dossier: Omschrijving goederen: ingericht voor 3280 planten.
Aantal m² kweekoppervlakte (ingericht met materiaal zonder planten): ruimte A 160 m² en ruimte B 160 m².
5. Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeelhennepkwekerij d.d. 7 april 2016, opgenomen op pagina 130 map K e.v. van voornoemd dossier.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 28 december 2021 in de zaak met parketnummer 18/820263-18 veroordeeld ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormeld strafbaar feit wordt geschat, € 133.215,68. De rechtbank gaat daarbij uit van in totaal 2 oogsten.
Dit levert de volgende berekening op:
Bruto-opbrengst: 34,93 kilo x 2 oogsten x 2 ruimtes x € 3.280 = € 458.307,84
Kosten hennepplantage: € 54.660,80
-------------------
Wederrechtelijk verkregen voordeel bij 2 oogsten = € 403.647,04
€ 403.647,04 – € 4.000 (vergoeding [naam] ) = € 399.647,04

Ponds-pondsverdeling: € 399.647,04 / 3 = € 133.215,68

De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 133.215,68 voordeel heeft genoten.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken en derhalve geen voordeel heeft genoten. Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen dan merkt de raadsman op dat er maximaal 3 oogsten zijn geweest en daar rekening mee moet worden gehouden in het wederrechtelijk verkregen voordeel. Bovendien is er geen rekening gehouden met de kosten voor het opbouwen van de hennepkwekerij in de loods met nieuwe materialen.
De rechtbank overweegt dat veroordeelde in het voorbereidend onderzoek en ter terechtzitting alle ruimte heeft gekregen om te verklaren over de hoeveelheid oogsten, de verkoop, de kosten en de opbrengst ten aanzien van de hennepkwekerij. Hij heeft er echter voor gekozen om hierover niets te verklaren. De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte niets weet van de aflevering en opbrengst van de hennepplanten en ziet dan ook geen aanleiding om de vordering af te wijzen of te matigen. De rechtbank merkt daarbij in het bijzonder op dat enkel de algemene opmerking dat veroordeelde dit bedrag niet zou hebben verdiend en dat er kosten zijn gemaakt voor nieuw materiaal te weinig concreet is om de vordering te matigen of afwijzen.
Anders dan de officier van justitie bepaalt de rechtbank dat er bij de ontnemingsvordering rekening dient te worden gehouden met het forse tijdsverloop. De rechtbank wijst daarbij op de lijn van de Hoge Raad die ervan uitgaat dat overschrijding van de redelijke termijn in ontnemingszaken als regel wordt gecompenseerd door vermindering van het vastgestelde ontnemingsbedrag. De rechtbank volgt dat uitgangspunt. In beginsel bedraagt de vermindering niet meer dan € 5.000,-. Indien de redelijke termijn echter met meer dan twaalf maanden is overschreven dan handelt de rechtbank in ontnemingszaken naar bevind van zaken. Ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn met vier jaren zal de rechtbank een matiging toepassen van 10%.
Betalingsverplichting
Op de voet van het bepaalde in artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, komt de draagkracht in beginsel eerst in de executiefase aan de orde. Uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al vaststaat dat veroordeelde ook in de toekomst in het geheel niet zal kunnen betalen, kan de rechter gebruik maken van zijn matigingsbevoegdheid. Nu niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van veroordeelde sprake is van een dergelijke situatie, ziet de rechtbank ook in de financiële situatie van veroordeelde geen aanleiding voor matiging van de betalingsverplichting. De enkele opmerking van de raadsman dat verdachte in de schulden zit is onvoldoende concreet en maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de vordering om die reden moet worden gematigd.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 119.894,11
Legt
[verdachte]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 119.894,11 (zegge: honderdnegentienduizend achthonderdvierennegentig euro en elf cent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 239 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. H.J. Schuth, mr. M.S. van der Kuijl en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. H.A. Vonk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 december 2021.