Op 28 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 18/820063-16. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na de veroordeling van de verdachte voor het medeplegen van het telen van hennepplanten. De officier van justitie had op 22 november 2021 een vordering ingediend om het bedrag vast te stellen dat de verdachte had verkregen uit de hennepkwekerij, geschat op € 167.650,00. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op 14 december 2021 gehouden.
De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van verhoor van de verdachte en een rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank concludeert dat de verdachte voordeel heeft genoten van € 167.650,00, gebaseerd op drie oogsten van hennepplanten. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken moet worden, maar de rechtbank achtte dit onaannemelijk.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het tijdsverloop in de procedure en heeft besloten om het ontnemingsbedrag te matigen met 10% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 150.885,00, en de verdachte verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat. De rechtbank heeft tevens de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 301 dagen.