ECLI:NL:RBNNE:2021:5331

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
18/820063-16 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor het telen van hennepplanten

Op 28 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 18/820063-16. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na de veroordeling van de verdachte voor het medeplegen van het telen van hennepplanten. De officier van justitie had op 22 november 2021 een vordering ingediend om het bedrag vast te stellen dat de verdachte had verkregen uit de hennepkwekerij, geschat op € 167.650,00. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op 14 december 2021 gehouden.

De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van verhoor van de verdachte en een rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank concludeert dat de verdachte voordeel heeft genoten van € 167.650,00, gebaseerd op drie oogsten van hennepplanten. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken moet worden, maar de rechtbank achtte dit onaannemelijk.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het tijdsverloop in de procedure en heeft besloten om het ontnemingsbedrag te matigen met 10% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 150.885,00, en de verdachte verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat. De rechtbank heeft tevens de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 301 dagen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/820063-16
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 28 december 2021 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 22 november 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 167.650,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/820063-16 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 14 december 2021.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 november
2015, opgenomen op pagina 57 map E e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015278835 d.d. 21 december 2016, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
[verdachte] zou de hele boel verder regelen. Hij heeft volgens mij drie keer geoogst. De eerste keer zou het gaan om 2500 planten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 december2015, opgenomen op pagina 22 map G e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
V: Hoe zag dat eruit?
A: Achter in een schuur was een wand gemaakt met isolatiepanelen. Daar hebben we stellages van
hout gemaakt en daar bakken met folie erin, en lampen opgehangen. V: Hoe groot was de ruimte achter de wand?
A: Achter die wand waren twee gedeeltes. Er zat eens scheidingswand tussen. V: Hoeveel lampen had jij daar opgehangen?
A: Honderd. Vijftig om vijftig.
V: Hoeveel Watt waren die lampen?
A: Zeshonderd.
V: Hoeveel planten stonden daar toen onder?
A: Ik had toen berekend voor 2500 planten.
V: Hoe was de watervoorziening toen?
A: Dat was een duizend litervat en groot wit vierkant basin met ene rooster erop. In elke ruimte stond er één. Die ruimtes waren zo goed als identiek.
3.
Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 7 april 2016, opgenomen op pagina 93 map K e.v. van voornoemd dossier.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 28 december 2021 in de zaak met parketnummer 18/820063-16 veroordeeld ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormeld strafbaar feit wordt geschat, € 167.650,00. De rechtbank gaat daarbij uit van in totaal 3 oogsten.
Dit levert de volgende berekening op:
Bruto-opbrengst: 28,75 kilo x 6 oogsten x 2 ruimtes x € 3.280 = € 1.131.600,00
Kosten hennepplantage: € 125.700,00
--------------------Wederrechtelijk verkregen voordeel bij 6 oogsten = € 1.005.900,00
/ 2
--------------------
Wederrechtelijk verkregen voordeel bij 3 oogsten = € 502.950,00

Ponds-pondsverdeling: € 502.950,00 / 3 = € 167.650,00

De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 167.650,00 voordeel heeft genoten.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken en derhalve geen voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft zoals hierboven vermeld verdachte veroordeeld en acht het dan ook onaannemelijk dat verdachte niets weet van de aflevering en opbrengst van de hennepplanten en ziet dan ook geen aanleiding om de vordering af te wijzen of te matigen. De rechtbank merkt daarbij in het bijzonder op dat enkel de algemene opmerking dat veroordeelde dit bedrag niet zou hebben verdiend te weinig concreet is om de vordering te matigen of af te wijzen.
Anders dan de officier van justitie bepaalt de rechtbank dat er bij de ontnemingsvordering rekening dient te worden gehouden met het forse tijdsverloop. De rechtbank wijst daarbij op de lijn van de Hoge Raad die ervan uitgaat dat overschrijding van de redelijke termijn in ontnemingszaken als regel wordt gecompenseerd door vermindering van het vastgestelde ontnemingsbedrag. De rechtbank volgt dat uitgangspunt. In beginsel bedraagt de vermindering niet meer dan € 5.000,-. Indien de redelijke termijn echter met meer dan twaalf maanden is overschreven dan handelt de rechtbank in ontnemingszaken naar bevind van zaken. Ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn met vier jaren zal de rechtbank een matiging toepassen van 10%.
Betalingsverplichting
Op de voet van het bepaalde in artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, komt de draagkracht in beginsel eerst in de executiefase aan de orde. Uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al vaststaat dat veroordeelde ook in de toekomst in het geheel niet zal kunnen betalen, kan de rechter gebruik maken van zijn matigingsbevoegdheid. Nu niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van veroordeelde sprake is van een dergelijke situatie, ziet de rechtbank ook in de financiële situatie van veroordeelde geen aanleiding voor matiging van de betalingsverplichting.
Toepassing van de wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 150.885,00.
Legt
[verdachte]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 150.885,00 (zegge: honderdvijftigduizend achthonderdvijfentachtig euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 301 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. H.J. Schuth, mr. M.S. van der Kuijl en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. H.A. Vonk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 december 2021.