ECLI:NL:RBNNE:2021:5328

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
18/012857-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 28 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die gedurende een langere periode ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juni 2018 tot en met 3 mei 2019 in Finsterwolde, in de gemeente Oldambt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een slachtoffer dat op het moment van de feiten de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De verdachte heeft deze handelingen grotendeels bekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat niet alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van één jaar, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.033,62, inclusief schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die als licht verstandelijk beperkt is aangemerkt. De rechtbank heeft ook het tijdsverloop en het feit dat de verdachte gedurende deze periode niet opnieuw in aanraking is gekomen met justitie in overweging genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig is en dat de wet jeugdigen tussen de 12 en 16 jaar beschermt tegen seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om mee te werken aan reclasseringstoezicht en heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met uitzondering van de toegewezen schadevergoeding.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/012857-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 december 2021. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.S. Özsaran, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 3 mei 2019 te Finsterwolde, in de gemeente(n) Oldambt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het betasten van en/of likken aan de borsten van die [slachtoffer] , en/of het likken aan/in de vagina van die [slachtoffer] , en/of het vingeren.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit grotendeels bekend. De verklaring van verdachte komt op belangrijke punten overeen met de verklaring van aangeefster.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de ten laste gelegde periode te ruim is voor verdachte. Kijkend naar de verklaringen ten aanzien van verdachte dan wordt er gerefereerd aan een feest dat plaatsvond in de zomer van 2018. Verdachte heeft het betasten aan de borsten en het vingeren bekend en deze handelingen kunnen dan ook bewezen worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit op zijn manier duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 december 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2019,opgenomen op pagina 71 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-
2019030784 d.d. 10 januari 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verachte d.d. 24 december 2019, opgenomen op pagina 174 e.v. van voornoemd dossier.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is het met de verdediging eens dat de pleegperiode moet beginnen in de zomer van 2018 gelet op de verklaringen van het slachtoffer en verdachte. De rechtbank gaat derhalve uit van een pleegperiode die begint op 1 juni 2018.
Eveneens als de verdediging acht de rechtbank het gedeelte ‘en/of likken aan de borsten van die [slachtoffer] , en/of het likken aan/in de vagina van die [slachtoffer] ’ in de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen. Uit het dossier is onvoldoende duidelijk geworden dat verdachte het likken aan de borsten dan wel het likken aan of in de vagina van het slachtoffer heeft gedaan. Verdachte zal derhalve van dit onderdeel van het ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juni 2018 tot en met 3 mei 2019 te Finsterwolde, in de gemeente Oldambt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het betasten van de borsten van die [slachtoffer] , en het vingeren.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 5 jaren en een contactverbod met aangeefster als bijzondere voorwaarde. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en daarnaast het tijdsverloop.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een rechterlijk pardon in de zin van artikel 9a Sr gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan. Bovendien speelt tijdsverloop een rol in de zaak en is verdachte first offender. Subsidiair heeft de raadsvrouw gepleit voor een voorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal 6 maanden en een proeftijd van 1 jaar. Er is geen reden om een lange proeftijd op te leggen gelet op de omstandigheid dat verdachte gedurende het tijdsverloop niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 20 september 2021 en de psychologische rapportage d.d. 24 januari 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder begrepen seksueel binnendringen. De wet beschermt jeugdigen tussen de 12 en 16 jaar tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Zij moeten zich veilig kunnen ontwikkelen op seksueel gebied. De inbreuk die verdachte heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer kan een normale en gezonde seksuele ontwikkeling doorkruisen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft gelet op de psychologische rapportage van 24 januari 2020, opgemaakt door L. Elenbaas (GZ-psycholoog). De conclusie van deze rapportage luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van beperkte zelfredzaamheid. Naar schatting is er sprake van een algeheel functioneren op matig-licht verstandelijk beperkt niveau. De totaal score komt op IQ score 53. Er is met name sprake van een zeer concreet en weinig flexibel denkniveau en zeer gering vermogen tot reflecteren/redeneren. De kwaliteit van sociale relaties is beperkt. Het sociale netwerk is onvoldoende, er is wel contact met familie maar dit is ook een zwak netwerk.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen, gelet op de onderbouwing daarvan, en neemt deze over. Daarnaast heeft de rechtbank tijdens de behandeling ter terechtzitting waargenomen dat het moeilijk is om met verdachte in gesprek te gaan. De rechtbank constateert dat verdachte wel enigszins besef heeft ten aanzien van zijn handelen, doordat hij aangeeft dat het niet goed is wat er is gebeurd en ook dat hij het slachtoffer cadeaus gaf en het delict op heimelijke plekken heeft plaatsgevonden. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat sprake is van een zeer laag niveau bij verdachte. De rechtbank gaat derhalve uit van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het bewezen verklaarde kan aan verdachte in verminderde mate worden toegerekend en de rechtbank zal daar in strafmatigende zin rekening me houden.
De rechtbank heeft bijzonder gewicht toegekend aan het tijdsverloop en dat verdachte gedurende het tijdsverloop niet opnieuw in aanraking is gekomen met justitie. De rechtbank ziet daarin aanleiding om een proeftijd op te leggen van 1 jaar. De rechtbank merkt verder nog op dat het bewezen verklaarde feit is begaan in de familiaire sfeer waarin alle betrokken partijen erg op elkaar gericht zijn en allen functioneren op een beperkt niveau, waardoor de zaak een enorme impact heeft gehad op de gehele familie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Deze straf doet voldoende recht aan de ernst van dit feit. De rechtbank zal een proeftijd van 1 jaar verbinden aan de straf en de bijzondere voorwaarde dat verdachte op geen enkele wijze contact mag opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer.

Benadeelde partij

Mr. B.A.E.J. Koster heeft zich namens het slachtoffer als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 33,62 ter vergoeding van materiële schade en € 10.000 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen. Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat de immateriële schade dient te worden gematigd tot
€ 4.000,- ten aanzien van verdachte. De gematigde vordering kan dan worden toegewezen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering ten aanzien van het materiële deel kan worden toegewezen. Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat de hoogte van het immateriële deel niet passend is en dient te worden gematigd tot maximaal € 2.000,-.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de materiële schade ter hoogte van € 33,62 toewijzen en de rechtbank zal de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 2.000,- en de benadeelde partij voor het overige immateriële deel in de vordering niet ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zalopnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] .
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juni 2018 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.033,62 (zegge: tweeduizend drieëndertig euro en tweeënzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2018 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 33,62 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 30 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. M.S. van der Kuijl, rechters, bijgestaan door mr. H.A. Vonk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 december 2021.