ECLI:NL:RBNNE:2021:5313

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
18/133205-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het dealen van cocaïne met bewijsbeoordeling van getuigenverklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die gedurende een periode van ongeveer twintig maanden cocaïne heeft gedeald. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen, dat het getuigenbewijs onbetrouwbaar zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen van verschillende getuigen, waaronder medeverdachten, consistent en geloofwaardig waren. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact van drugsgebruik op de volksgezondheid. De verdachte is schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij cocaïne heeft verkocht en verstrekt in de periode van 1 juni 2017 tot en met 28 februari 2019. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet heeft toegepast.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden parketnummer 18/133205-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 24 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
Tekst

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteland] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 december 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.M.J.C. van Lee, advocaat te Donkerbroek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2017 tot en met 28 februari 2019 te De Westereen, gemeente Dantumadiel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is geen hard bewijs. Bij de doorzoeking in de woning van verdachte zijn geen harddrugs en geen gebruikerssporen aangetroffen. Er is geen afvangactie of een observatie bij de woning van verdachte gedaan. Daarnaast moet er kritisch worden gekeken naar de getuigenverklaringen. Alle getuigen zijn verslaafden die elkaar allemaal kennen. In de getuigenverklaring van getuige [getuige 1] wijst niets erop dat verdachte cocaïne heeft verkocht. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij in Buitenpost drugs heeft gekocht van [verdachte] . De plaats Buitenpost is niet ten laste gelegd en valt niet onder de gemeente Dantumadiel. Over de verklaring van de anonieme getuige op pagina 52 van het dossier merkt zij op dat het ongebruikelijk en ongeloofwaardig is dat een verslaafde wil dat zijn eigen leverancier wordt opgepakt. De getuigen noemen daarnaast geen telefoonnummer dat gelinkt kan worden aan het telefoonnummer van verdachte. Medeverdachte [medeverdachte] probeert zijn eigen straatje schoon te vegen. Hij past zijn verklaring steeds aan. Bovendien zegt medeverdachte [medeverdachte] dat hij de bij hem aangetroffen drugs heeft gekregen van [naam 1] en niet van verdachte. Het bewijs is onbetrouwbaar. Subsidiair betoogt de raadsvrouw dat kritisch moet worden gekeken naar de ten laste gelegde periode. De periode is afgeleid uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Daarin zegt hij dat hij vanaf de zomer 2017 drugs heeft gekocht van verdachte. De zomer begint op 21 juni en niet op 1 juni.
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
De verdediging stelt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is, omdat het getuigenbewijs onbetrouwbaar is.
De rechtbank constateert dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] allebei hebben verklaard dat
[verdachte] cocaïne verkoopt en beschrijven dat [verdachte] in de [woonplaats] woont. Getuige [getuige 1] heeft verder verklaard dat hij [verdachte] heeft leren kennen via [medeverdachte] , de bovenbuurman van [verdachte] , woonachtig aan de [adres] en getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de bovenbuurman de zaken van [verdachte] waarneemt als [verdachte] er niet is. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij van zijn onderbuurman, verdachte, cocaïne heeft gekocht vanaf de maanden juni/juli in 2017 en dat de klanten van verdachte bij hem aan de deur kwamen voor hun cocaïne als zijn onderbuurman weg was. De verklaringen van de getuigen en medeverdachte [medeverdachte] komen dus op essentiële onderdelen met elkaar overeen. De rechtbank acht deze verklaringen dan ook geloofwaardig en betrouwbaar. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw. Zij zal de getuigenverklaringen gebruiken voor het bewijs.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 maart 2021,opgenomen op pagina 36 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019062776 van 11 april 2019, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik heb [verdachte] leren kennen via [medeverdachte] . Hij is de benedenbuurman van
[medeverdachte] . Ik hoorde via via dat ik cocaïne bij [verdachte] kon kopen cq krijgen. Ik ben voor het eerst in december 2018 bij [verdachte] geweest. De laatste keer was in februari 2019 dat ik cocaïne kocht bij [verdachte] . Ik ken [medeverdachte] . Hij woont aan de [adres] in de [plaats] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 februari 2019,opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Ik heb informatie over een man die zichzelf [verdachte] noemt en in de [woonplaats] woont. Deze man komt van [geboorteland] . Deze [verdachte] dealt in cocaïne. Deze man dealt al zeker vanaf mei 2018 in cocaïne. Dit weet ik omdat ik zelf gedurende deze periode cocaïne van hem kocht. De directe bovenbuurman van [verdachte] neemt als [verdachte] er niets is de zaken voor hem waar. Dan was [verdachte] niet thuis en kreeg ik van de directe bovenbuurman de cocaïne.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 15 maart 2019,opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2] :
A: Wie is [verdachte] ?
A: Mijn ex partner [verdachte]
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor medeverdachte van 14 maart2019, opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
Mijn buurman noem ik [verdachte] . [verdachte] is zijn achternaam. Hij is mijn onderbuurman. Hij is een Antilliaanse jongen. Het was in de zomer van 2017, dus in de maanden juni / juli 2017, dat ik voor het eerst cocaïne van [verdachte] kocht. Ik heb ook wel voor [verdachte] verkocht. [verdachte] was dan bijvoorbeeld het weekend weg en dan kwamen de klanten bij mij aan de deur voor hun cocaïne.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 4 tot 5 gram cocaïne per week gebruikte. Verdachte heeft echter geen aannemelijke verklaring gegeven over de bekostiging van dit gebruik terwijl hij enkel een bijstandsuitkering genoot. Op grond hiervan en de opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 juni 2017 tot en met 28 februari 2019 tezamen en in vereniging vanuit zijn woning in de [woonplaats] cocaïne heeft verkocht en verstrekt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 juni 2017 tot en met 28 februari 2019 te De Westereen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en verstrekt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar, omdat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar, omdat niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat bij een eventuele strafoplegging rekening moet worden gehouden met de persoon van verdachte. Verdachte draagt zorg voor zijn zoon en twee bij hem inwonende neven. Als verdachte veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf is aannemelijk dat hij zijn woning verliest. Daarnaast is een gevangenisstraf niet passend, omdat de redelijke termijn is overschreden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van Reclassering Nederland van 21 juni 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer twintig maanden schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Door zo te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van drugsgebruik en drugshandel. Drugsgebruik levert een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat regelmatig drugsgebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen mee kan brengen. Daarnaast ontstaat door het bezit van drugs, en de daarmee samenhangende handel daarin, schade en overlast voor de samenleving vanwege de andere vormen van criminaliteit die gepaard gaan met drugsgebruik. Voor dergelijke feiten dient een gevangenisstraf het uitgangspunt te zijn. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte met grote regelmaat en op grote schaal cocaïne heeft verkocht. Verdachte is bovendien niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit. Tot slot houdt de rechtbank in strafverminderende zin er rekening mee dat sprake is van enige overschrijding van de redelijke termijn.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf (
groot zes maanden), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Joha, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Lenting, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 december 2021.
Tekst