ECLI:NL:RBNNE:2021:5306

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
18/133206-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van cocaïne met bewijsuitsluiting en strafoplegging

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende een periode van ongeveer twintig maanden schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen dat de bewijsmiddelen, verkregen uit de binnentreding en doorzoeking van de woning van de verdachte, uitgesloten moesten worden van het bewijs. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De verdachte was bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.R. Logemann, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk telen, verkopen en aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 1 juni 2017 tot en met 28 februari 2019. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, ondanks het verweer van de verdediging dat de binnentreding onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de machtiging tot binnentreden was afgegeven op basis van een getuigenverklaring die voldoende redengevend was voor een redelijk vermoeden van het bezit van een vuurwapen. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte in de drugshandel en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, en kwam tot de conclusie dat een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend waren.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden parketnummer 18/133206-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 24 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 december 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2017 tot en met 28 februari 2019 te De Westereen, gemeente Dantumadiel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 14 maart 2019 te De Westereen, gemeente Dantumadiel opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,94 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Naar aanleiding van een MMA-melding is een machtiging tot binnentreden en doorzoeking, op grond van artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie, afgegeven. Uit het dossier valt niet af te leiden wat de inhoud van deze MMA-melding was. De verdediging kan daarom niet vaststellen en toetsen of deze melding voldoende concrete en specifieke gegevens bevatte op grond waarvan een redelijk vermoeden van bezit van een vuurwapen kon ontstaan. Verdachte is in zijn belangen geschaad, zijn huisvrede is namelijk door de binnentreding geschonden. Gelet hierop moet het bewijs dat door de binnentreding en doorzoeking is verkregen worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte heeft weliswaar ingestemd met de binnentreding, maar dat is onder zodanige omstandigheden gebeurd dat niet gesproken kan worden van een rechtmatige binnentreding.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman betoogd dat een gedeeltelijke bewezenverklaring kan volgen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De tenlastegelegde periode kan niet goed uit het dossier worden afgeleid en is vaag. Verdachte heeft verklaard dat hij zes of zeven keren voor medeverdachte [medeverdachte] cocaïne heeft verkocht. Dit dient als uitgangspunt te worden genomen.
Oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1
1. De door verdachte ter zitting van 10 december 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb in de ten laste gelegde periode cocaïne verkocht. Ik kocht en kreeg de cocaïne van medeverdachte [medeverdachte] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 maart 2019,opgenomen op pagina 33 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019062776 d.d. 18 april 2019, inhoudend als verklaring van [getuige] :
[medeverdachte] is de benedenbuurman van [verdachte] . Ik hoorde via via dat ik cocaïne bij
[medeverdachte] kon kopen cq krijgen. Ik ben voor het eerst in december 2018 bij [medeverdachte] geweest. De laatste keer was in februari 2019 dat ik cocaïne kocht bij [medeverdachte] . Ik heb een drie keer een gram cocaïne gehad van [verdachte] . Ik heb de drugs tussen december 2018 en februari 2019 van [verdachte] gekregen. U vraagt mij of ik wist of de cocaïne van [verdachte] van hemzelf was. Nee natuurlijk niet. [verdachte] had geen cent. Ik wist dat het van [medeverdachte] was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 februari 2019,opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik heb informatie over een man die zichzelf [medeverdachte] noemt en in de [plaats] woont. Deze man komt van [geboorteland] . Deze [medeverdachte] dealt in cocaïne. Deze man dealt al zeker vanaf mei 2018 in cocaïne. De laatste keer dat ik cocaïne van hem kocht was in de tweede week van januari 2019 ongeveer. De directe bovenbuurman van [medeverdachte] neemt als [medeverdachte] er niet is de zaken voor hem waar. Dit is zeker wel negen keer zo gegaan. Dan was [medeverdachte] niet thuis en kreeg ik van de directe bovenbuurman de cocaïne.
Bewijsoverweging feit 1
Verdachte heeft verklaard dat hij enkel aan zijn vrienden cocaïne heeft verstrekt. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Getuige [getuige] heeft namelijk verklaard dat verdachte de zaken voor zijn onderbuurman [medeverdachte] waarnam als deze niet thuis was. Daarnaast heeft verdachte bij de politie verklaard dat als medeverdachte [medeverdachte] weg was [medeverdachte] cocaïne bij verdachte in de brievenbus legde en de klanten van [medeverdachte] aan de deur bij verdachte kwamen voor hun cocaïne. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet enkel aan zijn vrienden cocaïne heeft verstrekt.
Op basis van de verklaring van verdachte en de getuigenverklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend dat verdachte in de periode van 1 juni 2017 tot en met 28 februari 2019 tezamen en in vereniging cocaïne heeft verstrekt en verkocht.
Verweer bewijsuitsluiting feit 2
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de bewijsmiddelen die zijn voortgekomen uit de binnentreding en doorzoeking in de woning van verdachte moeten worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank stelt vast dat de machtiging tot binnentreden niet, zoals de raadsman heeft betoogd, op basis van een MMA-melding is afgegeven, maar op basis van een in het dossier van verdachte bevindende getuigenverklaring van [getuige] . Getuige [getuige] heeft verklaard dat [medeverdachte] , wonende in de [plaats] , een vuurwapen heeft dat hij bewaard in de woning van de bovenbuurman (verdachte). Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te komen tot een redelijk vermoeden dat verdachte een vuurwapen aanwezig had in zijn woning. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Bewijsmiddelen feit 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 10 december 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik had cocaïne aanwezig in de woning.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 maart 2019,opgenomen op pagina 20 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019062776 van 18 april 2019, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op donderdag 14 maart 2019, omstreeks 07:39 uur kwamen wij ter plaatse op [straatnaam] te [woonplaats] in verband met het doorzoeken op grond van de WWM. In de woning troffen wij een substantie aan wat op cocaïne leek.
Goed(eren)
- PL0100-2019062776-1116355, medicamenten/hulpmiddelen, verdovende mid, 6 stuks (zak plastic), totaal 3 g, Nederland, bijzonderheden 6 zakjes cocaïne met een inhoud van 0,5 gram per zakje.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen d.d. 17 april 2021, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Goednummer: PL0100-2019062776-1116355
Omschrijving: 6 dicht geknoopte stukjes kleurloos plastic met zeer lichtgele brokjes en poeder
Netto gewicht: 2,94 gram
Het bovenstaande monster testte positief op cocaïne.
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank overweegt dat het dossier weliswaar geen NFI rapport bevat waaruit volgt dat de bij verdachte aangetroffen stoffen zijn getest en dat het om cocaïne ging, maar dat het dossier wel een proces-verbaal van bevindingen bevat waaruit blijkt dat een door de politie uitgevoerde indicatieve test positief was voor cocaïne. Verdachte heeft daarnaast zelf verklaard dat het om cocaïne ging. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de bij verdachte aangetroffen en inbeslaggenomen zakjes cocaïne bevatten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 juni 2017 tot en met 28 februari 2019 te De Westereen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en verstrekt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. hij op 14 maart 2019 te De Westereen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,94 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwetgegeven verbod, meermalen gepleegd.
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar, omdat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar, omdat niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat naast een voorwaardelijke gevangenisstraf een aanzienlijk lagere taakstraf dan gevorderd passend is. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte slechts zes of zeven keren voor medeverdachte [medeverdachte] cocaïne heeft verkocht. Niet de tenlastegelegde periode, maar het aantal keren dient als uitgangspunt te worden genomen bij de strafoplegging.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van
Verslavingszorg Noord Nederland van 20 mei 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer twintig maanden schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Daarnaast heeft hij op 14 maart 2019 cocaïne aanwezig gehad. Door zo te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van drugsgebruik en drugshandel. Drugsgebruik levert een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat regelmatig drugsgebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen mee kan brengen. Daarnaast ontstaat door het bezit van drugs, en de daarmee samenhangende handel daarin, schade en overlast voor de samenleving vanwege de andere vormen van criminaliteit die gepaard gaan met drugsgebruik. Voor dergelijke feiten dient een gevangenisstraf het uitgangspunt te zijn.
In strafverminderende zin heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de rol van verdachte in de verkoop van verdovende middelen ten opzichte van zijn mededader klein was. Verdachte heeft drugs verkocht om zijn eigen cocaïnegebruik te faciliteren. Eveneens valt niet uit het dossier te leiden dat verdachte met grote regelmaat cocaïne heeft verkocht. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat uit het reclasseringsrapport blijkt dat na het plegen van het delict een positieve gedragsverandering is gesignaleerd bij verdachte en het risico op herhaling ingeschat wordt als laag. Tot slot houdt de rechtbank in strafverminderende zin er rekening mee dat sprake is van een groot tijdsverloop sinds verdachte is aangehouden.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen geld, een bedrag van € 200,00, verbeurd wordt verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat het geld onrechtmatig in beslag is genomen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de inbeslagneming van het geld is voortgekomen uit de onrechtmatige binnentreding. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het geld terug moet worden gegeven aan verdachte, omdat verdachte het geld niet uit de verkoop van drugs heeft ontvangen maar van zijn werkgever.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank was de binnentreding rechtmatig. Naast de aangetroffen drugs lagen vier biljetten van € 50,00. Uit het dossier volgt dat verdachte voor een gram cocaïne € 50,00 ontving. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat het geld door de strafbare feiten is verkregen. De rechtbank acht daarom het inbeslaggenomen geld, een bedrag van € 200,00, vatbaar voor verbeurdverklaring.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf (
groot zes maanden), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.

Inbeslaggenomen goederen

Verklaart verbeurdhet in beslag genomen geld, te weten een bedrag van € 200,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Joha, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Lenting, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 december 2021.