Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat naast een voorwaardelijke gevangenisstraf een aanzienlijk lagere taakstraf dan gevorderd passend is. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte slechts zes of zeven keren voor medeverdachte [medeverdachte] cocaïne heeft verkocht. Niet de tenlastegelegde periode, maar het aantal keren dient als uitgangspunt te worden genomen bij de strafoplegging.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van
Verslavingszorg Noord Nederland van 20 mei 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer twintig maanden schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Daarnaast heeft hij op 14 maart 2019 cocaïne aanwezig gehad. Door zo te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van drugsgebruik en drugshandel. Drugsgebruik levert een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat regelmatig drugsgebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen mee kan brengen. Daarnaast ontstaat door het bezit van drugs, en de daarmee samenhangende handel daarin, schade en overlast voor de samenleving vanwege de andere vormen van criminaliteit die gepaard gaan met drugsgebruik. Voor dergelijke feiten dient een gevangenisstraf het uitgangspunt te zijn.
In strafverminderende zin heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de rol van verdachte in de verkoop van verdovende middelen ten opzichte van zijn mededader klein was. Verdachte heeft drugs verkocht om zijn eigen cocaïnegebruik te faciliteren. Eveneens valt niet uit het dossier te leiden dat verdachte met grote regelmaat cocaïne heeft verkocht. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat uit het reclasseringsrapport blijkt dat na het plegen van het delict een positieve gedragsverandering is gesignaleerd bij verdachte en het risico op herhaling ingeschat wordt als laag. Tot slot houdt de rechtbank in strafverminderende zin er rekening mee dat sprake is van een groot tijdsverloop sinds verdachte is aangehouden.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.