ECLI:NL:RBNNE:2021:5303

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
18/158549-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en vernieling in nachtopvang met gevaar voor goederen

Op 24 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting en vernieling. De verdachte heeft op 16 juni 2021 in een kamer van de nachtopvang in Leeuwarden opzettelijk brand gesticht door een shirt in brand te steken, wat gevaar voor goederen met zich meebracht. Daarnaast heeft hij twee glazen vernield. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 135 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de feiten 1 en 3 wettig en overtuigend bewezen zijn, terwijl de verdachte van feit 2 is vrijgesproken. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die bekend staat om zijn gedragsproblematiek en verslaving aan harddrugs. De rechtbank heeft ook het advies van de reclassering in overweging genomen, die een straf zonder bijzondere voorwaarden adviseerde. Het in beslag genomen shirt is verbeurd verklaard, omdat dit feitelijk verband houdt met de brandstichting.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden parketnummer 18/158549-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 24 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] , nu verblijvende bij [instantie] , [adres 1] , [plaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 december 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.I. Veenstra, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 16 juni 2021 te Leeuwarden, opzettelijk brand heeft gesticht in (een) kamer (17) van de nachtopvang van [naam 1] (voorheen [naam 2] ), gevestigd aan de [adres 2] alhier, door
- open vuur in aanraking te brengen met een overhemd/shirt, althans een kledingstuk, althans met een brandbare stof,
ten gevolge waarvan dat overhemd/shirt geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een stapelbed, matras en beddengoed, althans het interieur van genoemde kamer, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 16 juni 2021 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , op dat moment in functie als portier/beveiliger bij
[naam 1] (voorheen [naam 2] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers hebbende verdachte (met kracht en op geringe afstand) een glas in de richting van de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer] gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 16 juni 2021 te Leeuwarden, opzettelijk en wederrechtelijk twee glazen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] (voorheen [naam 2] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 3. Met betrekking tot feit 1 heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Verdachte was als enige aanwezig in de kamer waar het brandende shirt is aangetroffen en hij heeft verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren wat er precies is gebeurd. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat verdachte het shirt in brand heeft gestoken. Daarbij was sprake van gevaar voor goederen. Er lag op geringe afstand van het brandende shirt een matras. Er was daarom een reëel risico dat het vuur van het brandende shirt kon overslaan op het matras.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor feit 2.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot feit 1 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2.
De raadsvrouw aangevoerd dat verdachte veroordeeld kan worden voor hetgeen hem ten laste is gelegd onder 3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2
Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De rechtbank stelt voorop dat voor bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling is vereist dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte heeft verklaard dat hij een glas heeft gegooid in de richting van de deur waar aangever achter stond. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan niet worden afgeleid dat verdachte het glas in de richting van kwetsbare delen van het lichaam van aangever heeft gegooid. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van feit 2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht de feiten 1 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Bewijsmiddelen feit 1
1. De door verdachte ter zitting van 10 december 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Toen ik bij [naam 2] kwam ben ik in slaap gevallen. Vervolgens werd ik wakker en zag ik dat een blouse van mij in brand stond.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 16 juni 2021, opgenomenop pagina 1 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021159763 van 17 juni 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 16 juni 2021 was ik aan het werken op de nachtopvang gelegen aan de [adres 2] te Leeuwarden. Ik hoorde dat het brandalarm afging. Ik zag dat boven kamer 17 het signaallampje brandde. Ik wist dat [verdachte] op de kamer verbleef. Ik opende de deur. Ik zag dat er een T-shirt op de grond lag dat aan het branden was. Ik zag dat [verdachte] boven het T-shirt voorover gebogen stond. Ik zag dat alleen [verdachte] in de kamer aanwezig was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 17 juni 2021,opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Het shirt dat vlam vatte, lag op de vloer ongeveer 20 cm van een stapelbed.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van 16 juni 2021,opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op woensdag 16 juni 2021 kregen wij de opdracht om naar de [adres 2] te gaan waar de nachtopvang is gevestigd. Ter plaatse werden wij door begeleiders naar de kamer van de persoon in kwestie begeleidt. Wij zagen en roken in de gang rook en een brandlucht. Wij, verbalisanten, trokken de deur open en traden zijn kamer binnen. Wij zagen dat op zijn kamer een overhemd lag met hierin meerdere schroeiplekken.
Bewijsoverweging feit 1
Verdachte heeft verklaard dat hij op 16 juni 2021 bij [naam 1] (voorheen: [naam 2] ) aankwam. Hij had daarvoor vijf nachten niet geslapen, waardoor hij oververmoeid was. Verdachte was in slaap gevallen en toen hij wakker werd, zag verdachte dat zijn blouse in brand stond. Hij was als enige in de kamer aanwezig. Verdachte herinnert zich niet hoe de brand is ontstaan. Gelet op het voorgaande kan het niet anders dan dat verdachte zijn blouse in brand heeft gestoken. Op geringe afstand van het brandende shirt stond een stapelbed. Er was een reëel risico dat het vuur van het brandende shirt kon overslaan op het beddengoed en het matras. Gelet hierop was sprake van gevaar voor goederen.
Feit 3
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 16 juni 2021, opgenomenop pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021159763 van 17 juni 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 16 juni 2021 te Leeuwarden, opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van de nachtopvang van [naam 1] (voorheen [naam 2] ), gevestigd aan de [adres 2] , door
- open vuur in aanraking te brengen met een shirt
ten gevolge waarvan dat shirt gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor een stapelbed, matras en beddengoed te duchten was;
3. hij op 16 juni 2021 te Leeuwarden, opzettelijk en wederrechtelijk twee glazen, die geheel aan [naam 1] (voorheen [naam 2] ) toebehoorden, heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
3. Opzettelijk en wederrechtelijk goederen die geheel aan een ander toebehoren, vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar, omdat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar, omdat niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het aantal dagen dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 135 dagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft oplegging van een gevangenisstraf van drie maanden bepleit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van Reclassering Nederland van 3 december 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 16 juni 2021 schuldig gemaakt aan brandstichting, waarbij gevaar voor goederen was. Daarnaast heeft hij twee glazen vernield. Verdachte heeft in een kamer van de nachtopvang waarin hij verbleef zijn shirt in brand gestoken. De brand had ernstige gevolgen kunnen hebben als de brand was overgeslagen naar het beddengoed op de kamer. Toen de bewakers van de nachtopvang het brandalarm hoorden en naar de kamer waarin verdachte verbleef gingen, heeft verdachte twee glazen kapot gegooid. Deze situatie heeft tot veel onrust en overlast in de nachtopvang geleid. De rechtbank rekent verdachte het voorgaande aan. Als reactie op deze strafbare feiten dient een gevangenisstraf het uitgangspunt te zijn.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vernieling van goederen.
De reclassering heeft geconstateerd dat verdachte weigert in gesprek te gaan met de rapporteur. Zij adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Verdachte heeft extreme gedragsproblematiek, is verslaafd aan harddrugs en staat bekend als een zorgmijder. Hij woont momenteel in een beschermde woonvorm, waar hij het naar omstandigheden goed doet. Om dit zorgtraject niet te doorkruisen, acht de reclassering forensische interventies niet aangewezen.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 135 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen shirt verbeurd wordt verklaard.
Standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw heeft aangevoerd dat het inbeslaggenomen shirt verbeurd kan worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in beslag genomen shirt, vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat feit 1 hiermee is begaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 135 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Inbeslaggenomen goederen

Verklaart verbeurd de in beslag genomen blouse.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Joha, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Lenting, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 december 2021.