ECLI:NL:RBNNE:2021:5277

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
18.136073.21 18.285580.21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van wederrechtelijke vrijheidsberoving en veroordeling voor mishandeling en winkeldiefstal

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten tegen zijn partner en stiefzoon, alsook van winkeldiefstal. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn partner, omdat niet bewezen kon worden dat hij haar tegen haar wil in de woning heeft gehouden. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling, mishandeling en bedreiging van zijn partner, evenals mishandeling van zijn stiefzoon. De feiten vonden plaats tussen januari en mei 2021, waarbij de verdachte zijn partner meerdere keren heeft geslagen en bedreigd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 238 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor winkeldiefstal in oktober 2021, waarbij hij goederen uit een supermarkt had weggenomen zonder deze te betalen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare delicten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.136073.21 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18.285580.21
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 03.097255.19 en 03.113020.15

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 3 november 2021 en 3 december 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Albayrak, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18.136073.21 dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 30 januari 2021 tot en met 22 mei 2021, te Warten, gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd, [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voormeld oogmerk die [slachtoffer 1] , meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) tegen haar lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of in het gezicht heeft geslagen en/of bij de keel heeft gegrepen en deze heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 30 januari 2021 tot en met 22 mei 2021, te Warten, gemeente Leeuwarden zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door, meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) haar tegen het lichaam te slaan en/of te schoppen en/of haar in het gezicht te slaan en/of haar bij de keel te grijpen en deze dicht te knijpen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 30 januari 2021 tot en meet 22 mei 2021, te Warten, gemeente Leeuwarden, een persoon, genaamd, [slachtoffer 1] , meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] , dreigend de woorden toe te voegen "Je komt nooit meer van mij af. Ik ga nog eens zo door het lint dat het je dood wordt. Ik ga je doodmaken en krijg dan 10 jaar door jou toedoen" en/of "Ik bind je vast aan die stoel met tape" en/of daarbij tape in zijn handen had, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij in of omstreeks de periode van 30 januari 2021 tot en met 22 mei 2021, te Warten, gemeente Leeuwarden, een persoon, genaamd, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door hem op het achterhoofd te slaan;
4.
hij op of omstreeks 22 mei 2021 en/of 23 mei 2021, te Warten, gemeente Leeuwarden, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door de woning waarin zij zich bevonden af te sluiten en/of haar sleutels af te nemen en/of haar telefoon af te nemen en in de zaak met parketnummer 18.285580.21 dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2021, te Leeuwarden, althans in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een supermarkt aan het [adres 3] , tomatenketchup en/of borrelnoten en/of snoep en/of vlees/shoarmareepjes en/of frisdrank en/of chocolademelk en/of drinkyoghurt en/of bier en/of kauwgom en/of frikadellen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Jumbo, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 oktober 2021, te Leeuwarden, althans in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk in/uit een supermarkt aan het [adres 3] , tomatenketchup en/of borrelnoten en/of snoep en/of vlees/shoarmareepjes en/of frisdrank en/of chocolademelk en/of drinkyoghurt en/of bier en/of kauwgom en/of frikadellen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Jumbo, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welke goederen verdachte uit de winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende had genomen onder gehoudenheid om, alvorens die winkel te verlaten voornoemde goederen te betalen, in elk geval ter betaling aan te bieden, en aldus die goederen anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 1. ten laste gelegde bestaat uit een viertal feiten gepleegd op 30 januari 2021, 7/13 februari 2021, 21 mei 2021 en 22 mei 2021.
Voorts heeft zij aangevoerd dat het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 3. ten laste gelegde bestaat uit een tweetal feiten, te weten het voorval waarbij [slachtoffer 2] tegen zijn achterhoofd werd geslagen, omdat hij van de koelkast af moest springen en het voorval waarbij hij tegen zijn billen werd geslagen, omdat hij onjuist had verklaard over een ijsje laten vallen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 1. primair ten laste gelegde ten aanzien van 30 januari 2021, 21 mei 2021 en 22 mei 2021.
Zij heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 1. primair ten laste gelegde ten aanzien van 7/13 februari 2021, 1. subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van
30 januari 2021, 21 mei 2021, 22 mei 2021, 3. en 4. Eveneens heeft de officier van justitie
veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18.285580-21 primair ten laste gelegde. Zij heeft ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 3. ten laste gelegde feit aangevoerd dat kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] op zijn billen en op zijn achterhoofd heeft geslagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte (integraal) moet worden vrijgesproken.
Hij heeft daartoe in de zaak met parketnummer 18.136073.21 het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat hij op 30 januari 2021 aangeefster mogelijk heeft geslagen. De andere handelingen, zoals de keel dichtknijpen, worden door hem ontkend. Met betrekking tot 22 mei 2021 heeft verdachte verklaard dat hij tijdens een conflict met aangeefster de stofzuiger naar haar heeft gegooid. Hierbij werd aangeefster geraakt door de stofzuiger en de hand van verdachte. Hierdoor zou de blauwe plek die op 25 mei 2021 door de verbalisant is waargenomen, kunnen zijn veroorzaakt. Voor het overige heeft verdachte ontkend dat hij geweld tegen aangeefster heeft gebruikt, dat hij haar heeft bedreigd en dat hij haar wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. Nu het geweld geen poging tot zware mishandeling oplevert, moet verdachte hiervan worden vrijgesproken. Tevens moet de brief van aangeefster in aanmerking worden genomen, maar ook de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Zij zijn tijdens of vlak na de conflicten tussen verdachte en aangeefster bij hen aan de deur geweest, maar hebben geen geweld of iets waaruit kon worden afgeleid dat er geweld was gebruikt, waargenomen.
Verder bestaat het bewijs uit de verklaringen van de twee kinderen van aangeefster, te weten [naam 1] en [slachtoffer 2] . Onduidelijk is echter of hetgeen zij hebben verklaard, gebaseerd is op hun eigen waarneming of op wat zij aangeefster of anderen hebben horen zeggen. Mogelijk is er zelfs een instructie gegeven om een bepaalde omstandigheid expliciet te benoemen tijdens het verhoor. Van
[naam 1] is bekend dat zij de aangifte van haar moeder voorafgaand aan haar verhoor heeft gelezen. De verklaringen van de kinderen van aangeefster zijn daarom niet betrouwbaar.
Dit geldt ook voor de verklaring van getuige [getuige 3] . Volgens verdachte heeft zij niet de waarheid verklaard. Verdachte vermoedt dat zij mogelijk door deze verklaring heeft proberen te bewerkstellingen dat de kinderen van aangeefster uit huis zouden worden geplaatst en dat de dochter van aangeefster dan bij haar zou worden geplaatst. Deze wens zou zij eerder kenbaar hebben gemaakt.
Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen. Hij heeft hem enkel een keer een klap voor zijn billen gegeven, maar dit was een opvoedkundige klap. Deze klap heeft geen pijn of letsel veroorzaakt. Hij heeft hem niet geslagen, zodat hij van de koelkast zou springen. De raadsman heeft in de zaak met parketnummer 18.285580.21 het volgende aangevoerd.
Verdachte ontkent dat hij de diefstal of verduistering heeft gepleegd en uit het proces-verbaal en met name uit de uitgewerkte beelden blijkt niet dat verdachte de goederen heeft weggenomen. Daarnaast blijkt onvoldoende dat verdachte [naam 1] opdracht heeft gegeven om achter hem langs te lopen en de winkel met de boodschappen te verlaten. Het kan daarom niet worden uitgesloten dat [naam 1] zelf heeft besloten om met de winkelwagen de winkel uit te lopen. Bovendien lag de tas open in de winkelwagen en was duidelijk zichtbaar dat hierin boodschappen lagen. Dit duidt niet op een gedraging van iemand die van plan is om een winkeldiefstal te plegen. Verdachte moet daarom van zowel de diefstal als de verduistering worden vrijgesproken, omdat dit niet kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 18.136073.21
De rechtbank overweegt dat uit de tekst van de tenlastelegging van het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 1. primair ten laste gelegde in samenhang met de inhoud van het dossier blijkt dat het gaat om vier momenten waarop verdachte aangeefster zou hebben mishandeld. De rechtbank zal bij de mishandelingen telkens afzonderlijk beoordelen of deze een strafbaar feit opleveren zoals primair of subsidiair is ten laste gelegd. De rechtbank leest deze tenlastelegging derhalve impliciet cumulatief.
In de tenlastelegging van het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 3. is ook een periode ten laste gelegd. Anders dan waarvan de officier van justitie is uitgegaan, overweegt de rechtbank dat uit de tekst van de tenlastelegging onder 3. niet blijkt dat het om twee momenten gaat waarop verdachte [slachtoffer 2] zou hebben mishandeld. Gelet op het opgenomen verwijt “op het achterhoofd te slaan” in samenhang gelezen met het dossier, is de rechtbank van oordeel dat dit feit enkel ziet op de mishandeling van [slachtoffer 2] toen hij op een koelkast zat en hiervan af moest springen.
Overwegingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van [naam 1] en [slachtoffer 2] en de verklaring van getuige [getuige 3] niet betrouwbaar zijn.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De kinderen van aangeefster, [naam 1] [leeftijd] jaar oud en [slachtoffer 2] [leeftijd] jaar oud, zijn allebei in een kindvriendelijke studio gehoord. Uit hun verklaringen blijkt dat ze direct dan wel indirect veel van hun moeder hebben gehoord over wat zou zijn voorgevallen. [naam 1] heeft zelfs de aangifte van haar moeder gelezen. Het kan niet anders dan dat de verklaringen hierdoor zijn gekleurd. De rechtbank is daarom van oordeel dat behoedzaam moet worden gekeken naar deze verklaringen, maar dat dit niet maakt dat de verklaringen in hun geheel onbetrouwbaar zijn. Niet blijkt dat de kinderen in strijd met de waarheid hebben willen verklaren. De politie heeft telkens grondig doorgevraagd over wat ze uit eigen waarneming hebben verklaard en wat ze van anderen hebben gehoord over wat zou zijn voorgevallen. De rechtbank zal de verklaringen van [naam 1] en [slachtoffer 2] enkel gebruiken voor het bewijs wanneer duidelijk blijkt dat ze hebben verklaard over wat ze zelf hebben waargenomen met betrekking tot het ten laste gelegde.
Door de verdediging is ook aangevoerd dat de verklaring van de getuige [getuige 3] niet betrouwbaar is, omdat bij een mogelijke uithuisplaatsing van de kinderen [naam 1] bij haar zou kunnen worden geplaatst en de verklaring mogelijk afgestemd is met aangeefster.
De rechtbank overweegt het volgende. Gelet op de inhoud van de verklaring van [getuige 3] blijkt niet dat deze is afgestemd met de verklaring van aangeefster. Voorts blijkt dat [getuige 3] op 25 mei 2021 een getuigenverklaring heeft afgelegd, waarin zij over een ruzie tussen aangeefster en verdachte heeft verklaard die in februari 2021 zou hebben plaatsgevonden. Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat op 5 april 2021 de politie bij de woning van [getuige 3] is geweest naar aanleiding van een melding dat verdachte bij haar woning zou zijn nadat aangeefster naar de woning van [getuige 3] was gevlucht. [getuige 3] heeft toen over diezelfde ruzie als in haar latere getuigenverklaring verklaard. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat [getuige 3] dit anderhalve maand eerder in scene heeft gezet. De rechtbank acht de verklaring van getuige [getuige 3] authentiek en zal deze voor het bewijs gebruiken.
Partiele vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 1. primair ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het in de zaak met parketnummer
18.136073.21 onder 1. primair ten laste gelegde met betrekking tot de mishandelingen op 30 januari 2021, 21 mei 2021 en 22 mei 2021 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat niet bewezen kan worden dat door het geweld dat verdachte op deze dagen heeft gepleegd de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijke letsel bij aangeefster aanwezig was, zodat het opzet hierop niet kan worden bewezen.
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 4 ten laste gelegde
Voorts acht de rechtbank het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 4. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Verdachte wordt verweten dat hij aangeefster opzettelijk wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden door de woning waarin zij zich bevonden af te sluiten en haar sleutels en telefoon af te nemen.
De rechtbank overweegt dat bij beroving van de vrijheid, dan wel het van de vrijheid beroofd houden het er om gaat dat de betrokkene niet vrijwillig kan vertrekken van de plaats waar zij was en/of de plaats waar zij heen wil, omdat zij is opgesloten of niet weg kan, zonder aan geweld bloot te staan.
Verdachte heeft dit ontkend. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2021 blijkt dat aangeefster de voordeur kon openen toen de politie op 23 mei 2021 om 09.21 uur bij de woning kwam. Uit het feit dat aangeefster om 08.45 uur met haar telefoon een bericht naar getuige [getuige 4] heeft gestuurd, kan worden afgeleid dat zij toen over haar telefoon kon beschikken. Aan de ter plaatste gearriveerde verbalisanten heeft aangeefster verteld dat zij door verdachte in de woning was vastgehouden en dat zij stiekem de sleutels en telefoon heeft gepakt die verdachte onder zijn kussen had verstopt. In haar aangifte heeft aangeefster echter verklaard dat zij ’s morgens haar telefoon en sleutels van verdachte heeft teruggekregen, zodat ze haar kinderen kon ophalen.
Omdat verdachte ontkent dat hij aangeefster tegen haar wil in de woning heeft gehouden, aangeefster tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over het terugkrijgen van haar telefoon en sleutels, door de politie is geconstateerd dat zij zelf de voordeur kon openen en over haar telefoon beschikte toen de politie arriveerde, heeft de rechtbank redenen om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster omtrent de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Omdat de verklaring van aangeefster ook overigens onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
Bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 18.136073.21.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de hierna gegeven bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 18.136073.21 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 3 december 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Vanaf 29 januari 2021 woon ik samen met [slachtoffer 1] en haar twee kinderen [naam 1] en [slachtoffer 2] in [plaats] . [slachtoffer 1] en ik hebben een relatie.
Op 30 januari 2021 had ik gedronken en kreeg ik ruzie met [slachtoffer 1] . We hebben een worsteling gehad en ik heb haar hierbij mogelijk geslagen. Ik weet dat niet meer zeker door de alcohol. Toen ik weer nuchter was heb ik gehoord dat ik [slachtoffer 1] had geslagen. Ik weet dat wanneer ik te veel drink ik agressief word.
Op 21 mei 2021 kwam ik thuis in een leeg huis en werd ik boos. [slachtoffer 1] is die avond kort thuis geweest en heeft daarna het huis verlaten en is in de avond van 22 mei 2021 weer thuisgekomen. We hadden toen nog steeds ruzie. Ik heb een stofzuiger naar haar toe gegooid en met mijn platte hand gaf ik haar een klap in het gezicht. Daarvan kan ze een blauwe plek hebben overgehouden. Ik heb tijdens een ruzie met [slachtoffer 1] wel eens gezegd dat ik door haar nog eens tien jaar en tbs krijg, omdat ik haar nog eens ‘iets’ ga aandoen. Ik bedoelde dat ik nog eens door het lint zal gaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 23 mei 2021 opgenomenop pagina 52 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021134359 van 26 juli 2021 inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik wil graag aangifte doen wegens huiselijk geweld. Ik ben geslagen, geschopt, bedreigd door [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] .
[verdachte] is op 29 januari 2021 bij mij thuisgekomen. Ik woon op het adres [adres 1] te [plaats] . Ik woon hier samen met mijn twee kinderen. Ik heb een dochter [naam 1] en mijn zoon heet [slachtoffer
.
Op 30 januari 2021 ben ik naar boven gelopen en [verdachte] kwam achter mij aan. Hij heeft mij toen meerdere malen geslagen. Hij sloeg mij in mijn gezicht. Dit deed hij met een vlakke hand. Hij greep mij ook bij mijn keel en kneep deze dicht. Ik voelde pijn in mijn gezicht en keel.
In februari 2021 waren wij thuis. Wij hadden visite van [getuige 3] en [naam 2] . We hadden die avond behoorlijk wat alcohol gedronken. Toen [getuige 3] en [naam 2] naar huis waren gegaan, kreeg ik ineens allemaal klappen van [verdachte] . Het ging zo snel en kwam zo onverwacht dat ik me niet kon verweren. Het volgende wat ik nog weet is dat [getuige 3] ineens weer in de woning was. Het bleek dat [naam 1] , mijn dochter, wakker geworden was en naar [getuige 3] gevlucht was. [getuige
3] is toen meteen naar onze woning gerend en trof mij zo in de woning aan. Tijdens dezemishandeling ben ik een tijd buiten bewustzijn geweest. Ik weet hier ook hele stukken niet meer van. Een dag later zat ik onder de blauwe plekken.
Vervolgens is het een paar weken redelijk rustig geweest. Wel deed hij heel naar tegen mijn kinderen. Hij zette mijn zoon op de koelkast en hij moest daar dan van afspringen. Pas nadat mijn zoon meerdere malen op zijn achterhoofd geslagen was door [verdachte] sprong hij van de koelkast.
Op 21 februari
(de rechtbank leest dit als een kennelijke verschrijving, de datum moet zijn vrijdag 21 mei 2021)wilde ik [verdachte] verrassen en had ik een oppas voor de kinderen geregeld. Dit is een buurman en heet [naam 3] . Toen ik bij [naam 3] was, belde [verdachte] mij. Hij zei tegen mij dat het erg leuk was om in een leeg huis thuis te komen. Dit bedoelde hij sarcastisch. Ik heb mijn zoon weer mee naar huis genomen. Ik kwam binnen in de woning en [verdachte] sloeg mij in mijn gezicht met de vlakke hand.
Zaterdag 22 mei werd ik de hele dag gebeld door [verdachte] . We hadden afgesproken dat ik om 20:30 uur naar huis zou komen. Toen ik daar was sloeg [verdachte] mij twee keer in het gezicht. Ik voelde meteen pijn in mijn hoofd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 25 mei 2021 opgenomenop pagina 58 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 1] :
Opmerking verbalisant: Ik zag dat de aangeefster een blauwe plek had op haar gezicht. Deze zat aan de linkerkant en net onder het haar boven haar slaap.
[verdachte] heeft mij meerdere malen met de dood bedreigd of dingen tegen mij gezegd waardoor ik echt vreesde voor mijn leven. Hij heeft tegen mij gezegd dat ik nooit meer van hem af zou komen. Hij heeft een keer tegen mij gezegd dat dit mijn dood nog eens zou worden. Hij bedoeld dan dat hij een keer zo door het lint gaat dat ik dit dan niet zal overleven. Ik geloof hem ook nog hierin. [verdachte] is gewelddadig. [verdachte] dreigde mij heel vaak dood te maken. Hij zei dat hij tien jaar zou krijgen door mijn toedoen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 mei 2021,opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[getuige 3] :
Op 7 februari 2021 was er een akkefietje tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] . [naam 1] kwam toen bij mij aan de deur. Dat zal rond de 23:00 a 24:00 uur zijn geweest. Ze was in paniek en ik hoorde haar zeggen dat [verdachte] bezig was met het vermoorden van haar moeder. Ik ging direct naar [slachtoffer 1] haar huis. Toen ik in de woonkamer aankwam zag ik dat [slachtoffer 1] plat op de grond op haar rug en zij liggen. Ik zag dat [slachtoffer 1] buiten westen was. Ik zag aan haar ogen dat deze wit waren en naar achter waren gedraaid. Ik zag dat [verdachte] op [slachtoffer 1] zat. Hij zat op haar met één knie op het middenrif van [slachtoffer 1] en de andere knie had hij op de grond naast haar staan. Ik zag dat [verdachte] met beide handen met gebalde vuist meerdere malen tegen het gezicht van [slachtoffer 1] sloeg. Ik zag dat [verdachte] minstens zes keer sloeg. Hij was echt aan het sparren en sloeg met kracht tegen het gezicht van [slachtoffer 1] aan. [slachtoffer 1] was out en reageerde niet op de klappen. Ik schreeuwde naar [verdachte] : “Kappen, kappen, kappen, kappen!” Vervolgens zag ik dat [slachtoffer 1] weer bij kennis kwam. Ik zag dat [slachtoffer 1] haar hoofd namelijk wat omhoog kwam. Op dat moment pakte [verdachte] haar op met een arm onder haar lichaam, een soort schep beweging, en gooide [slachtoffer 1] richting de lamp die tussen de bank en de eettafel stond. Ik zag dat ze echt in de hoek werd gesmeten. Ik zag dat [slachtoffer 1] op wilde staan en toen ze nog niet eens rechtop stond, zag ik dat [verdachte] haar bij haar beide armen vastpakte. Vervolgens zag ik dat [verdachte] [slachtoffer 1] tegen de stoelen aan gooide met een soort draaiworp. Ik zag dat [slachtoffer 1] hierop op één van de stoelen kwam te liggen op haar rug. Vervolgens zag ik dat [verdachte] met zijn rechterhand de keel dicht kneep van [slachtoffer 1] . Ik weet niet hoe lang [verdachte] haar bij de keel had, korter dan een minuut wel. Op een gegeven moment zag ik dat [slachtoffer 1] naar adem snakte. Ik zag dat [slachtoffer 1] blauw werd in haar gezicht. Hierop gaf ik een hard knietje in de edele delen van [verdachte] . Op dat moment zag ik dat
[verdachte] schrok en [slachtoffer 1] los liet. Ik hoorde dat [verdachte] naar [slachtoffer 1] schreeuwde dat zij zijn spullen moest pakken en dat hij weg wilde. Op dat moment ging [slachtoffer 1] via de deur van de gang naar de trap, de trap ligt in de hal. Ik zag dat [verdachte] achter [slachtoffer 1] aan kwam. Net voordat [slachtoffer 1] de trap op liep, ze deed net haar been omhoog om de eerste trede te pakken, zag ik dat [verdachte] met de vlakke tegen het achterhoofd van [slachtoffer 1] sloeg. Ik zag dat dit met een brede zwaai met kracht gebeurde. Ik zag dat [slachtoffer 1] hierdoor naar voren klapte en zichzelf opving tegen de trap. Vervolgens liep [slachtoffer 1] naar boven. Ongeveer vijf a zes minuten later kwam [slachtoffer 1] beneden in de hal. Ik opende de voordeur. Hierop rende [verdachte] met een noodgang naar de voordeur en hij gooide de voordeur dicht. Volgens zag ik dat [verdachte] [slachtoffer 1] vastpakte en in de hoek naast de voordeur gooide tegen de deur en muur aan. Dit ging wederom erg hard. [slachtoffer 1] lag vervolgens tegen de deur en de muur en kwam overeind waardoor ze in een zittende positie zat. Ik riep ondertussen: “kappen, kappen!” Ik deed de voordeur open en hierop renden [slachtoffer 1] en ik met [slachtoffer 2] de deur uit naar mijn huis.
Waarschijnlijk kwam [naam 1] rond 24:00 uur aan de deur. Op 00:55 uur stuurde ik een bericht naar mijn vriend. Ik stuurde dit bericht naar mijn vriend toen ik in de gang stond. Ik dacht namelijk als [slachtoffer 1] nu naar beneden komt dan gooi ik die deur open en dan zijn we weg. [slachtoffer 1] had nadien twee blauwe ogen. De rechter was meer toegetakeld dan de linker. Op rechts liep het ook door naar haar kaak. Het was dik, blauw en had bloeduitstortingen. Verder had ze de handafdruk van [verdachte] aan haar linkerkant van haar hals. haar ribben, armen en bovenbeen waren blauw. Haar ribbenkast en middenrif deed pijn. Ze liep hierdoor krom.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 juli 2021, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
A: De tweede ruzie was ze echt helemaal bont en blauw, hè?
V1: Oké, heb je dat gezien?
A: Ja. Hierzo bont en blauw.
O: De getuige doet beide handen op zijn gezicht, ter hoogte van zijn wenkbrauwen.
V1: En de laatste ruzie. Ik was bij [naam 3] . We gingen naar huis.
V1: Is er toen ook geslagen of geschopt?
A: Ja, geslagen.
V1: Wat is er geslagen?
A: Mama.
V1: Mama. En wie sloeg mama?
A: [verdachte] .
V1: En waar was dat?
A: Ehm... in de woonkamer.
V1: In de woonkamer. En wat heb jij gezien, [slachtoffer 2] ?
A: Alles.
V1: Maar wat zag jij, want hoe vaak heeft [verdachte] mama geslagen?
A: Eén (1) keer.
V1: Eén (1) keer.
A: Plat op het gezicht.
V1: Hé, jij had verteld dat [verdachte] jou ook een keer geslagen had. Waar was dat?
A: Eh... thuis.
V1: Thuis.
A: Toen moest ik op de koelkast springen.
V1: En hoe sloeg hij jou dan?
A: Met de platte hand keihard tegen m’n gezicht, hierzo.
V1: Je doet zo, maar je zegt tegen je gezicht.
O: Verbalisant [verbalisant 1] doet haar rechterhand achter haar hoofd.
A: Ja.
V1: Maar het is tegen je achterhoofd?
A: Ja
V1: Oké, dat was de keer dat hij jou sloeg, hoe voelde dat tegen jouw hoofd?
A: Pijnlijk.
V1: Oké, hij heeft jou dus tegen je achterhoofd geslagen?
A: Ja.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 juli 2021, opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
A: Het begon januari 2021 toen kwam hij bij ons wonen.
V: Het gaat over [verdachte] . En jij zegt: “In januari 2021 kwam die bij ons wonen. En toen heeft hij, ik begrijp dat [verdachte] toen haar keel dichtgeknepen heeft.
A: Ja.
V: En met haar hoofd tegen de muur.
A: Ja, heel hard.
V: Want je hoorde: “Pof, pof, pof.” A: Ja.
V: Ja. Want hoe weet jij dan dat hij mama bij de keel heeft gepakt?
A: Uh, nou, ik heb afgeluisterd.
V: En hoe heb je dat afgeluisterd? Want weet je wat even belangrijk is? Het gaat nu even over wat je zelf met je eigen ogen gezien hebt en met je eigen oren gehoord hebt.
A: Ik hoorde “doef, doef, doef”. Ik heb het wel gehoord.
V: Ja. Ja, oké.
A: En ik was stiekem naar boven gesluipt.
V: Ja. En jij zegt eerst tegen mij: “Ik was beneden.” A: Ja.
V: Maar nou hoor ik jou ook zeggen: “Ik ben naar boven...” A: Geslopen.
V: Vertel me daar eens over, wat deed jij?
A: Nou, ik was een beetje in paniek, en toen ben ik heel zachtjes naar boven geslopen. Toen heb ik gekeken.
V: Oké. En wat zie je dan? Wat is het eerste wat je ziet, het allereerste?
A: Um, dat [verdachte] mama bij de keel greep.
V: En hoe doet-ie, wat doet-ie?
A: Zo, en dan zo met de, deed-ie mama zo de hele tijd naar achter.
O: De getuige pakt met haar rechterhand haar keel vast en buigt vervolgens haar hoofd omlaag terwijl ze bovenstaande zegt.
V: Oké, en met hoeveel - jij zei: Zo. Met hoeveel handen had hij mama bij de keel beet?
A: Volgens mij één (1) hand. Ik zag heel, heel klein stukje. Ik zag niet helemaal, want de deur stond zeg maar een beetje op een kiertje.
V: Oké. Maar vertel maar gewoon wat je wel zag, ja?
A: Dat mama’s hoofd de hele tijd naar achter ging, en dat er een hand bij mama’s keel zat.
V: En ze stonden tegenover elkaar. En dan zie jij, niet heel goed, maar je ziet één (1) hand zo.
O: Verbalisant [verbalisant 2] grijpt met haar rechterhand naar haar keel terwijl ze bovenstaande zegt.
V: En dat gaat steeds “bof”.
A: Ja.
V: En wat zie jij, wat gebeurt er met haar hoofd?
A: Gaat de hele tijd naar achter.
O: De getuige beweegt haar hoofd twee keer naar achteren terwijl ze bovenstaande zegt.
V: Heb jij dat ook gezien, of heb je dat alleen gehoord?
A: Een heel klein beetje gezien, en heel hard wel gehoord.
A: Ja.
En toen de tweede ruzie, toen hadden ze een feestje gehad. [getuige 3] (fon) en [naam 2] (fon) waren bij ons.
V: Nou had jij het ook nog over blauwe plekken, bij mama. Wat heb jij daar zelf van gezien?
A: De blauwe plekken.
V: Ja. En waar heb jij precies blauwe plekken gezien?
A: Hier, hier, op haar arm, hierzo, en onder het oog.
O: De getuige wijst met haar rechterhand achter haar rechteroor, vervolgens boven haar rechteroog, vervolgens met haar linkerhand naar haar rechterarm, en vervolgens met haar rechterhand onder haar rechteroog terwijl ze bovenstaande zegt.
V: En hoe kwam het dat jij dat zag? Wanneer zag jij dat voor het eerst?
A: Um, februari.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 25 mei 2021, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 5 april 2021 omstreeks 20.40 uur kregen wij de opdracht te gaan naar de [adres 2] te [plaats] . Aldaar zou een man op de ramen kloppen, aanbellen en mogelijk de buurvrouw willen vermoorden. Aangekomen in de woning zag ik [slachtoffer 1] met haar twee kinderen, [naam 1] en [slachtoffer 2] , en de hoofdbewoonster [getuige 3] met haar zoontje in de woning ziten. Ik zag dat [slachtoffer 1] huilde. [slachtoffer 1] gaf aan wat er was gebeurd. Zij was haar woning met haar twee kinderen, aan de [adres 1] te [plaats] ontvlucht na een ruzie met haar partner [verdachte] en durfde niet terug met haar kinderen omdat het in het verleden al meerdere malen geklapt was. Hiermee bedoelde [slachtoffer 1] dat er al meerdere malen ruzie was geweest. Ongeveer een maand geleden was er weer een behoorlijke ruzie tussen [slachtoffer 1] en [verdachte] waarna [getuige 3] ertussen was gesprongen en [verdachte] in zijn edele delen heeft geraakt waarna hij ophield.
Nog even met de dochter van [slachtoffer 1] gesproken, genaamd [naam 1] . Zij gaf aan dat dit al de vierde keer was dat ze het huis uit gevlucht zijn.
Bewijsoverweging ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 1. primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op of omstreeks 7 februari 2021 aangeefster bewusteloos heeft geslagen en dat hij -terwijl ze bewusteloos op de grond lag- meerdere malen met kracht tegen haar hoofd heeft geslagen.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het met kracht tegen het hoofd slaan kan letsel aan het hoofd en gezicht veroorzaken, maar wanneer het hoofd onbeschermd op de grond ligt en er op dat moment met kracht hard tegenaan wordt geslagen, is de kans aanmerkelijk dat hierdoor ernstig hersenletsel zou ontstaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op en/of omstreeks 7 februari 2021 heeft gepoogd aan aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 18.285580-21
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de hierna gegeven bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 18.285580-21 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven
1. De door verdachte ter zitting van 3 december 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 18 oktober 2021 was ik in de supermarkt Jumbo aan het [adres 3] in Leeuwarden. Ik heb in de winkel een deel van de boodschappen in een bigshopper gelegd en het andere deel van de boodschappen heb ik in de winkelwagen gelegd. De bigshopper stond in de winkelwagen. Ik heb de goederen die in de winkelwagen lagen op de lopende band bij de kassa gelegd en afgerekend. Ik heb, terwijl ik daar mee bezig was, op enig moment achterom gekeken. Ik heb de winkel verlaten zonder de goederen die zich in de bigshopper bevonden af te rekenen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 oktober 2021 opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021285461 van 21 oktober 2021 inhoudend als verklaring van [naam 4] :
Aangifte namens Jumbo [bedrijfsnaam] , [adres 3] in Leeuwarden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van
19 oktober 2021 opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [naam 4] :
Op 18 oktober 2021 was ik aan het werk bij de Jumbo. Ik zag dat er in de supermarkt een man aanwezig was met een vrouw en twee kinderen. Ik herkende de man omdat ik hem op 3 oktober 2021 had aangesproken bij de kassa. Hij was toen met een jongetje die met een winkelwagentje achter de man liep. In de winkelwagen stond een bigshopper. De man legde de goederen uit de bigshopper niet op de lopende band. Ik besloot hem toen aan te spreken. De man maakte een hoop stampij en verliet de winkel.
Op 18 oktober zag ik dat de man het op een soortgelijke manier deed. Hij was echter nu met een vrouw en twee kinderen. Deze stonden achter hem bij de kassa. Ik zag dat het meisje achter de winkelwagen stond en dat er een bigshopper in stond. Doordat deze bigshopper open stond zag ik dat er goederen in zaten. Ik zag dat de man slechts de losse producten in de winkelwagen op de lopende band legde. Ik zag vervolgens dat de kassavrouw de kassalade opende om de mensen voor de man in de rij geld terug te geven. Precies op dat moment zie ik dat de man naar zijn dochter draait. Daarna zie dat het meisje in een rechte lijn met de winkelwagen met daarin de bigshopper met producten naar de uitgang loopt. Buiten blijft zij wachten op de rest. De man rekent vervolgens een paar producten af en doet deze in een winkeltasje. Daarna lopen ze naar buiten.
Op de kassabon met de weggenomen artikelen staan de volgende artikelen:
- tomatenketchup, borrelnoten, Haribo snoepjes, 2 stuks shoarma reepjes, Taksi, chocolademelk, yoghidrink, 6 stuks Pitt bier, Taksi tropical, kauwgom, marshmallows en frikandellen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 19 oktober 2021 opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van verbalisant [verbalisant 4] :
Ik nam contact op met aangever [naam 4] en vroeg hem naar de beschikbare camerabeelden. Ik hoorde dat hij zei dat het hem niet was gelukt om deze op een USB-stick aan te leveren. Wel had aangever [naam 4] met zijn mobiele telefoon een filmpje van de camerabeelden gemaakt en stuurde mij deze toe. Ik opende de videobestanden die mij door aangever [naam 4] werden toegestuurd en zie daarop het volgende:
Ik zie dat de kassa van een Jumbo supermarkt gefilmd wordt. Ik zie dat er een kassière achter de kassa zit. Ik zie dat verdachte [verdachte] producten vanuit een winkelwagen op de lopende band van de kassa legt. Ik zie dat er in de winkelwagen een Jumbo bigshopper staat en zie dat deze open staat. Verder zie ik een jongen bij verdachte staan. Ik zie een meisje achter de winkelwagen staan. Ik zie achter het meisje een vrouw staan. Ik zie dat verdachte gestopt is met producten op de lopende band te leggen. Ik zie dat verdachte afwachtend naar de kassière kijkt. Op het moment dat de kassière de kassalade opent zie ik dat verdachte [verdachte] zich ineens richting zijn stiefdochter omdraait. Ik zie dat verdachte [verdachte] zijn hoofd licht beweegt en direct weer terugdraait. Ik zie vervolgens dat de stiefdochter van verdachte hierop de winkelwagen voor zich uit duwt en voorbij de kassa's loopt. Ik zie dat de Jumbo bigshopper gevuld is met producten. Ik zie dat de stiefdochter de supermarkt met de winkelwagen is uitgelopen. Ik zie dat zij na de ingang blijft staan en richting de ingang kijkt.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat hij niet in de gaten heeft gehad dat zijn stiefdochter [naam 1] met de winkelwagen met de met boodschappen gevulde bigshopper de winkel heeft verlaten. Zij heeft dit in ieder geval niet op zijn aanwijzing gedaan.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte bij de kassa een aantal goederen die los in de winkelwagen lagen op de lopende band heeft gelegd. In de winkelwagen stond een bigshopper met daarin nog meer producten. Verdachte heeft verklaard dat hij zelf die producten in de bigshopper heeft gedaan. Die producten heeft verdachte niet ter betaling bij de kassa aangeboden. De [leeftijd] dochter van verdachte is, toen verdachte de producten afrekende die wel op de lopende band lagen, met de winkelwagen met daarin de bigshopper naar de uitgang gelopen zonder dat de producten ter betaling zijn aangeboden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte heeft gemerkt dat een deel van de goederen ontbraken tijdens het op de lopende band leggen van de boodschappen, het vervolgens afrekenen en het inpakken van de boodschappen. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat hij zelf de goederen in de bigshopper heeft gedaan en dat hij altijd een bigshopper bij zich heeft als hij boodschappen doet, omdat hij deze met de fiets haalt en een bigshopper in dat geval onmisbaar is. Verdachte heeft eveneens verklaard dat hij de boodschappen die hij 18 oktober 2021 had betaald in een plastic winkeltasje heeft gestopt om mee te nemen. Bovendien is verdachte op 3 oktober 2021 door een medewerker van de Jumbo aangesproken, toen er ook sprake was van het niet ter betaling aanbieden van goederen die in de bigshopper zaten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte doelbewust de boodschappen uit de bigshopper niet heeft afgerekend en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal. Op grond van de stukken blijkt niet dat verdachte hierbij nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen, zodat hij van het medeplegen zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 1. primair, 1. subsidiair, 2. en 3. en het in de zaak met parketnummer 18.285580-21 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat: in de zaak met parketnummer 18.136073.21 dat:
1. primair hij op en/of omstreeks 7 februari 2021, te Warten, gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd, [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voormeld oogmerk die [slachtoffer 1] , meerdere malen tegen haar lichaam heeft geslagen en in het gezicht heeft geslagen en bij de keel heeft gegrepen en deze heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op 30 januari 2021, te Warten, gemeente Leeuwarden zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door, meerdere malen haar in het gezicht te slaan en haar bij de keel te grijpen en deze dicht te knijpen en hij op 21 mei 2021, te Warten, gemeente Leeuwarden zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan en
hij op 22 mei 2021, te Warten, gemeente Leeuwarden zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door, meerdere malen haar in het gezicht te slaan en/of haar bij de keel te grijpen en deze dicht te knijpen;
2.
hij in de periode van 30 januari 2021 tot en met 22 mei 2021, te Warten, gemeente Leeuwarden, een persoon, genaamd, [slachtoffer 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] , dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga nog eens zo door het lint dat het je dood wordt. Ik ga je doodmaken en krijg dan 10 jaar door jou toedoen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij in de periode van 30 januari 2021 tot en met 22 mei 2021, te Warten, gemeente Leeuwarden, een persoon, genaamd, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door hem op het achterhoofd te slaan
en in de zaak met parketnummer 18.285580.21 dat:
primair hij op 18 oktober 2021, te Leeuwarden, in een supermarkt aan het [adres 3] , tomatenketchup, borrelnoten, snoep, vlees/shoarmareepjes, frisdrank, chocolademelk, drinkyoghurt, bier, kauwgom en frikadellen, toebehorende aan Jumbo, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

in de zaak met parketnummer 18.136073.21:
1. primair poging tot zware mishandeling;
subsidiair mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;3. mishandeling;
en in de zaak met parketnummer 18.285580.21:
primair diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 1. primair ten aanzien van 7/13 februari 2021, 1. subsidiair ten aanzien van 30 januari 2021, 21 mei 2021, 22 mei 2021, 3. en 4. en het in de zaak met parketnummer 18.285580-21 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 418 dagen waarvan 360 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van drie jaren en met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de afdeling reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (hierna VNN); - een verplichte ambulante behandeling door de forensische polikliniek van VNN, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
  • de verplichting op aanwijzing van de reclassering mee te werken aan controles op alcohol en drugs om dit gebruik te beheersen.
De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd van de voorwaarden en het reclasseringstoezicht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit -in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt- voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het verdachte tot nu toe is gelukt om zijn baan te behouden, maar dat wanneer hij opnieuw naar gevangenis moet de kans erg groot is dat hij zijn baan verliest, waardoor verdachte geen inkomen meer heeft maar ook zijn woning verliest omdat deze door zijn werkgever is geregeld.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies opgemaakt door VNN op 27 september 2021, het advies indicatieoverleg Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 14 juni 2021, het psychologisch rapport opgemaakt door drs. J. Yntema, GZ-psycholoog op 17 september 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling, mishandelingen en bedreiging van zijn partner en mishandeling van zijn stiefzoon. In een periode van vier maanden heeft verdachte zijn partner vier maal mishandeld. Eenmaal heeft hij haar zo hard geslagen dat zij bewusteloos raakte. Ook daarna ging verdachte door met het slaan van zijn partner. Verdachte heeft zijn partner in deze periode ook bedreigd door tegen haar te zeggen dat hij nog eens zo door het lint zou gaan en dat zij daardoor het leven zou laten. Tevens heeft hij zijn stiefzoon tegen het achterhoofd geslagen.
Door op deze manier te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn partner en haar zoon. Dit heeft hij bovendien gedaan in de woning, bij uitstek een plek waar aangeefster en haar kinderen zich veilig en geborgen moeten kunnen voelen.
De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij geweld tegen zijn stiefzoon heeft gebruikt. Ook tilt de rechtbank zwaar aan het feit dat de kinderen van zijn partner regelmatig getuige zijn geweest van de ruzies en het geweld tussen verdachte en zijn partner en dat zij meerdere malen hulp hebben moeten zoeken bij buren.
Verder heeft verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal.
Voor dergelijke feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel gerechtvaardigd.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij in het verleden meerdere malen voor huiselijk geweld en vermogensdelicten is veroordeeld. In 2018 is verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd. Deze eerdere veroordelingen hebben niet ertoe geleid dat verdachte zijn leven heeft gebeterd. Vlak nadat hij is vrijgekomen na de opgelegde maatregel is het geweld tegen zijn partner begonnen. De voorlopige hechtenis van verdachte is onder voorwaarden op 16 juli 2021 geschorst.
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat de werkgever van verdachte na zijn schorsing huisvesting voor hem heeft geregeld en dat hij een full time baan heeft. De baan en het contact met de werkgever beschouwt de reclassering als beschermend.
Verder houdt verdachte zich binnen het schorsingstoezicht aan de afspraken met de reclassering en stelt hij zich meewerkend op.
De reclassering beschouwt het contact tussen verdachte en het slachtoffer als risicoverhogend, omdat er opnieuw conflicten kunnen ontstaan. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een ambulante behandeling, de verplichting mee te werken aan controle op alcohol en drugs, een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor haar woonplaats.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij nog steeds contact heeft met het slachtoffer en haar kinderen. Zij zou er erg op aandringen om de relatie met hem voort te zetten. Dit blijkt ook uit een brief die zij naar de rechtbank heeft gezonden.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 238 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van drie jaren passend en geboden en zal deze straf opleggen. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat het onvoorwaardelijk deel van de straf gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zodat verdachte niet opnieuw naar gevangenis hoeft. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, maar de rechtbank heeft dan ook minder feiten bewezen verklaard.
Mede met het oog op een eventuele gezamenlijke toekomst van verdachte en het slachtoffer, zal de rechtbank de gevorderde voorwaarden opleggen. Met het oog op een mogelijk relatie tussen verdachte en het slachtoffer acht de rechtbank een contact- en locatieverbod niet passend.
Gelet op het strafblad van verdachte en de mogelijke voortzetting van de relatie tussen verdachte en het slachtoffer is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen wanneer hij geen toezicht van de reclassering heeft en geen behandeling volgt. De rechtbank zal daarom bevelen dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk vonnis van 22 november 2019 van de politierechter in de Rechtbank Limburg, locatie Roermond, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht weken, met een proeftijd van drie jaren.
De proeftijd is ingegaan op 7 december 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 25 oktober 2021, die op 28 oktober 2021 ter griffie is ingediend, de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd in plaats van de acht weken gevangenisstraf een taakstraf voor de duur van 160 uren te gelasten.
De raadsman heeft bepleit primair de vordering af te wijzen, subsidiair de proeftijd met één jaar te verlengen en meer subsidiair een taakstraf te gelasten in plaats van gevangenisstraf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het taakstrafverbod genoemd in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht het volgende. Gekeken moet worden of op het moment dat de straf is opgelegd, te weten op 22 november 2019, het verbod aan de orde was. Door de politierechter in de Rechtbank Limburg is verdachte op 17 augustus 2015 onder meer een taakstraf opgelegd. Het is echter onduidelijk of deze taakstraf is verricht. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dit niet en verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nog bezig is met het uitvoeren van een taakstraf. De rechtbank is van oordeel dat doordat niet is vastgesteld dat de opgelegde taakstraf is verricht of dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen het taakstrafverbod niet van toepassing is.
Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld en om aan te sluiten bij de op te leggen straf, ziet de rechtbank aanleiding om in plaats van de gevangenisstraf van acht weken een taakstraf van 160 uren te gelasten.
Bij onherroepelijk vonnis van 17 augustus 2015 van de politierechter in de Rechtbank Limburg, locatie Roermond, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 31 augustus 2015. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 22 oktober 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd de vordering af te wijzen, omdat uit de stukken blijkt dat het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 26 maart 2018 de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf heeft gelast.
Omdat uit de stukken blijkt dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf reeds is gelast zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 45, 57, 285, 300, 302, 304 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 4. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 1. primair, 1. subsidiair, 2. en 3. en het in de zaak met parketnummer 18.285580-21 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 238 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde:
zich uiterlijk binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van deze uitspraak meldt bij de afdeling reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (hierna VNN), Oostergoweg 6 in Leeuwarden en dat hij zich zal blijven melden, zo vaak en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk vindt;
zich onder ambulante behandeling zal stellen van de forensische polikliniek van VNN of een soortgelijke zorgverlener, zulks op aanwijzing van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, voor zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig vindt;
zich verplicht ten behoeve van de beheersing van zijn alcohol- en drugsgebruik mee te werken aan urine- en ademonderzoek, zo vaak als de reclassering dit nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

3.097255.19:

Gelast het verrichten van een taakstraf voor de duur van 160 uren, in plaats van de last tot tenuitvoerlegging van gevangenisstraf voor de duur van acht weken, oorspronkelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Limburg, locatie Roermond van 22 november 2019.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van acht weken zal worden toegepast.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

3.113020.15:

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2021.