Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 1. ten laste gelegde bestaat uit een viertal feiten gepleegd op 30 januari 2021, 7/13 februari 2021, 21 mei 2021 en 22 mei 2021.
Voorts heeft zij aangevoerd dat het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 3. ten laste gelegde bestaat uit een tweetal feiten, te weten het voorval waarbij [slachtoffer 2] tegen zijn achterhoofd werd geslagen, omdat hij van de koelkast af moest springen en het voorval waarbij hij tegen zijn billen werd geslagen, omdat hij onjuist had verklaard over een ijsje laten vallen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 1. primair ten laste gelegde ten aanzien van 30 januari 2021, 21 mei 2021 en 22 mei 2021.
Zij heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 1. primair ten laste gelegde ten aanzien van 7/13 februari 2021, 1. subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van
30 januari 2021, 21 mei 2021, 22 mei 2021, 3. en 4. Eveneens heeft de officier van justitie
veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18.285580-21 primair ten laste gelegde. Zij heeft ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 3. ten laste gelegde feit aangevoerd dat kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] op zijn billen en op zijn achterhoofd heeft geslagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte (integraal) moet worden vrijgesproken.
Hij heeft daartoe in de zaak met parketnummer 18.136073.21 het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat hij op 30 januari 2021 aangeefster mogelijk heeft geslagen. De andere handelingen, zoals de keel dichtknijpen, worden door hem ontkend. Met betrekking tot 22 mei 2021 heeft verdachte verklaard dat hij tijdens een conflict met aangeefster de stofzuiger naar haar heeft gegooid. Hierbij werd aangeefster geraakt door de stofzuiger en de hand van verdachte. Hierdoor zou de blauwe plek die op 25 mei 2021 door de verbalisant is waargenomen, kunnen zijn veroorzaakt. Voor het overige heeft verdachte ontkend dat hij geweld tegen aangeefster heeft gebruikt, dat hij haar heeft bedreigd en dat hij haar wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. Nu het geweld geen poging tot zware mishandeling oplevert, moet verdachte hiervan worden vrijgesproken. Tevens moet de brief van aangeefster in aanmerking worden genomen, maar ook de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Zij zijn tijdens of vlak na de conflicten tussen verdachte en aangeefster bij hen aan de deur geweest, maar hebben geen geweld of iets waaruit kon worden afgeleid dat er geweld was gebruikt, waargenomen.
Verder bestaat het bewijs uit de verklaringen van de twee kinderen van aangeefster, te weten [naam 1] en [slachtoffer 2] . Onduidelijk is echter of hetgeen zij hebben verklaard, gebaseerd is op hun eigen waarneming of op wat zij aangeefster of anderen hebben horen zeggen. Mogelijk is er zelfs een instructie gegeven om een bepaalde omstandigheid expliciet te benoemen tijdens het verhoor. Van
[naam 1] is bekend dat zij de aangifte van haar moeder voorafgaand aan haar verhoor heeft gelezen. De verklaringen van de kinderen van aangeefster zijn daarom niet betrouwbaar.
Dit geldt ook voor de verklaring van getuige [getuige 3] . Volgens verdachte heeft zij niet de waarheid verklaard. Verdachte vermoedt dat zij mogelijk door deze verklaring heeft proberen te bewerkstellingen dat de kinderen van aangeefster uit huis zouden worden geplaatst en dat de dochter van aangeefster dan bij haar zou worden geplaatst. Deze wens zou zij eerder kenbaar hebben gemaakt.
Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen. Hij heeft hem enkel een keer een klap voor zijn billen gegeven, maar dit was een opvoedkundige klap. Deze klap heeft geen pijn of letsel veroorzaakt. Hij heeft hem niet geslagen, zodat hij van de koelkast zou springen. De raadsman heeft in de zaak met parketnummer 18.285580.21 het volgende aangevoerd.
Verdachte ontkent dat hij de diefstal of verduistering heeft gepleegd en uit het proces-verbaal en met name uit de uitgewerkte beelden blijkt niet dat verdachte de goederen heeft weggenomen. Daarnaast blijkt onvoldoende dat verdachte [naam 1] opdracht heeft gegeven om achter hem langs te lopen en de winkel met de boodschappen te verlaten. Het kan daarom niet worden uitgesloten dat [naam 1] zelf heeft besloten om met de winkelwagen de winkel uit te lopen. Bovendien lag de tas open in de winkelwagen en was duidelijk zichtbaar dat hierin boodschappen lagen. Dit duidt niet op een gedraging van iemand die van plan is om een winkeldiefstal te plegen. Verdachte moet daarom van zowel de diefstal als de verduistering worden vrijgesproken, omdat dit niet kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 18.136073.21
De rechtbank overweegt dat uit de tekst van de tenlastelegging van het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 1. primair ten laste gelegde in samenhang met de inhoud van het dossier blijkt dat het gaat om vier momenten waarop verdachte aangeefster zou hebben mishandeld. De rechtbank zal bij de mishandelingen telkens afzonderlijk beoordelen of deze een strafbaar feit opleveren zoals primair of subsidiair is ten laste gelegd. De rechtbank leest deze tenlastelegging derhalve impliciet cumulatief.
In de tenlastelegging van het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 3. is ook een periode ten laste gelegd. Anders dan waarvan de officier van justitie is uitgegaan, overweegt de rechtbank dat uit de tekst van de tenlastelegging onder 3. niet blijkt dat het om twee momenten gaat waarop verdachte [slachtoffer 2] zou hebben mishandeld. Gelet op het opgenomen verwijt “op het achterhoofd te slaan” in samenhang gelezen met het dossier, is de rechtbank van oordeel dat dit feit enkel ziet op de mishandeling van [slachtoffer 2] toen hij op een koelkast zat en hiervan af moest springen.
Overwegingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van [naam 1] en [slachtoffer 2] en de verklaring van getuige [getuige 3] niet betrouwbaar zijn.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De kinderen van aangeefster, [naam 1] [leeftijd] jaar oud en [slachtoffer 2] [leeftijd] jaar oud, zijn allebei in een kindvriendelijke studio gehoord. Uit hun verklaringen blijkt dat ze direct dan wel indirect veel van hun moeder hebben gehoord over wat zou zijn voorgevallen. [naam 1] heeft zelfs de aangifte van haar moeder gelezen. Het kan niet anders dan dat de verklaringen hierdoor zijn gekleurd. De rechtbank is daarom van oordeel dat behoedzaam moet worden gekeken naar deze verklaringen, maar dat dit niet maakt dat de verklaringen in hun geheel onbetrouwbaar zijn. Niet blijkt dat de kinderen in strijd met de waarheid hebben willen verklaren. De politie heeft telkens grondig doorgevraagd over wat ze uit eigen waarneming hebben verklaard en wat ze van anderen hebben gehoord over wat zou zijn voorgevallen. De rechtbank zal de verklaringen van [naam 1] en [slachtoffer 2] enkel gebruiken voor het bewijs wanneer duidelijk blijkt dat ze hebben verklaard over wat ze zelf hebben waargenomen met betrekking tot het ten laste gelegde.
Door de verdediging is ook aangevoerd dat de verklaring van de getuige [getuige 3] niet betrouwbaar is, omdat bij een mogelijke uithuisplaatsing van de kinderen [naam 1] bij haar zou kunnen worden geplaatst en de verklaring mogelijk afgestemd is met aangeefster.
De rechtbank overweegt het volgende. Gelet op de inhoud van de verklaring van [getuige 3] blijkt niet dat deze is afgestemd met de verklaring van aangeefster. Voorts blijkt dat [getuige 3] op 25 mei 2021 een getuigenverklaring heeft afgelegd, waarin zij over een ruzie tussen aangeefster en verdachte heeft verklaard die in februari 2021 zou hebben plaatsgevonden. Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat op 5 april 2021 de politie bij de woning van [getuige 3] is geweest naar aanleiding van een melding dat verdachte bij haar woning zou zijn nadat aangeefster naar de woning van [getuige 3] was gevlucht. [getuige 3] heeft toen over diezelfde ruzie als in haar latere getuigenverklaring verklaard. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat [getuige 3] dit anderhalve maand eerder in scene heeft gezet. De rechtbank acht de verklaring van getuige [getuige 3] authentiek en zal deze voor het bewijs gebruiken.
Partiele vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 1. primair ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het in de zaak met parketnummer
18.136073.21 onder 1. primair ten laste gelegde met betrekking tot de mishandelingen op 30 januari 2021, 21 mei 2021 en 22 mei 2021 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat niet bewezen kan worden dat door het geweld dat verdachte op deze dagen heeft gepleegd de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijke letsel bij aangeefster aanwezig was, zodat het opzet hierop niet kan worden bewezen.
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 4 ten laste gelegde
Voorts acht de rechtbank het in de zaak met parketnummer 18.136073.21 onder 4. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Verdachte wordt verweten dat hij aangeefster opzettelijk wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden door de woning waarin zij zich bevonden af te sluiten en haar sleutels en telefoon af te nemen.
De rechtbank overweegt dat bij beroving van de vrijheid, dan wel het van de vrijheid beroofd houden het er om gaat dat de betrokkene niet vrijwillig kan vertrekken van de plaats waar zij was en/of de plaats waar zij heen wil, omdat zij is opgesloten of niet weg kan, zonder aan geweld bloot te staan.
Verdachte heeft dit ontkend. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2021 blijkt dat aangeefster de voordeur kon openen toen de politie op 23 mei 2021 om 09.21 uur bij de woning kwam. Uit het feit dat aangeefster om 08.45 uur met haar telefoon een bericht naar getuige [getuige 4] heeft gestuurd, kan worden afgeleid dat zij toen over haar telefoon kon beschikken. Aan de ter plaatste gearriveerde verbalisanten heeft aangeefster verteld dat zij door verdachte in de woning was vastgehouden en dat zij stiekem de sleutels en telefoon heeft gepakt die verdachte onder zijn kussen had verstopt. In haar aangifte heeft aangeefster echter verklaard dat zij ’s morgens haar telefoon en sleutels van verdachte heeft teruggekregen, zodat ze haar kinderen kon ophalen.
Omdat verdachte ontkent dat hij aangeefster tegen haar wil in de woning heeft gehouden, aangeefster tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over het terugkrijgen van haar telefoon en sleutels, door de politie is geconstateerd dat zij zelf de voordeur kon openen en over haar telefoon beschikte toen de politie arriveerde, heeft de rechtbank redenen om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster omtrent de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Omdat de verklaring van aangeefster ook overigens onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
Bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 18.136073.21.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de hierna gegeven bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 18.136073.21 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.