ECLI:NL:RBNNE:2021:5263

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
21/1567
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over schadevergoeding voor herstel van rijksmonument door mijnbouwschade

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een rijksmonument, een aanvraag tot schadevergoeding ingediend wegens schade die mogelijk is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, dat hem een schadevergoeding van € 75.906,04 heeft toegekend, maar het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 25 oktober 2021 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren, evenals een deskundige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade voornamelijk betrekking heeft op de wijze van herstel van de geconstateerde schades aan de boerderij van eiser, en dat er discussie is over de hoogte van de schadevergoeding.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in detail onderzocht, waaronder de adviezen van verschillende deskundigen. Eiser heeft betoogd dat de schade niet adequaat is beoordeeld en dat de voorgestelde herstelmethoden niet voldoende zijn om de schade duurzaam te herstellen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de deskundigen op objectieve wijze hebben gerapporteerd en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van hun conclusies. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zijn besluit op de rapporten van de deskundigen heeft mogen baseren en dat de schadevergoeding voldoende is om de schade te herstellen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de deskundigen deugdelijk hebben gemotiveerd waarom de toegekende schadevergoeding passend is. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, en is openbaar uitgesproken op 22 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1567

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

het Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. S.C. Goldbohm en mr. K. Winterink).

Procesverloop

In het besluit van 20 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser een schadevergoeding toegekend van € 75.906,04.
In het besluit van 2 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 16 oktober 2021 op het verweerschrift gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen de deskundige N. Handgraaf, senior schade-expert bij 10BE.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Op 3 november 2018 heeft eiser een aanvraag tot schadevergoeding door mijnbouw ingediend met betrekking tot zijn boerderij op het perceel [adres] te [plaats] . De boerderij van eiser is een rijksmonument.
1.2.
Op 18 juni 2020 heeft deskundige S. Haverkort (Haverkort) van expertisebureau 10BE in opdracht van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (hierna ook: verweerder) een adviesrapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op een opname van de schade op 11 mei 2020. In het rapport zijn 157 schades beschreven. Deskundige Haverkort heeft geadviseerd om eiser een schadevergoeding toe te kennen van € 71.815,31.
1.3.
In het primaire besluit heeft verweerder eiser een schadevergoeding toegekend van € 75.906,04.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard en heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich mede gebaseerd op het rapport van G. Dorman (Dorman) van expertisebureau 10BE van 26 januari 2021 (Addendum bezwaar).
3. De rechtbank overweegt als volgt.
Algemeen
3.1.
De rechtbank stelt vast dat deze zaak zich met name richt op de wijze van herstel van de geconstateerde schades en, daaraan gekoppeld, de hoogte van de schadevergoeding. Alleen ten aanzien van schades 8, 11 en 12 is in geschil of deze het gevolg zijn van mijnbouwactiviteiten.
3.2.
Verweerder heeft verschillende deskundigen ingeschakeld bij de beoordeling van de schade aan eisers boerderij. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht.
Schade 2 tot en met 7, 19 tot en met 23 (stucwerk goten) en 26 (schade in zandsteen)
4. Eiser is van mening dat ten aanzien van deze schades niet kan worden volstaan met het herstellen van de scheuren in het stucwerk. Vanwege het opslingereffect verwacht hij namelijk scheurvorming in het onderliggende metselwerk van het stucwerk.
Op zitting heeft eiser een brief overgelegd van 21 oktober 2021 van ir. L.W. Barneveld (Barneveld) die betrokken is bij de restauratie van zijn boerderij. In die brief zegt Barneveld dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de scheuren alleen in het stucwerk zitten. Verder wijst eiser erop dat bij schade 27 de scheur wel doorloopt in het stucwerk.
4.1.
Verweerder verwijst naar wat de deskundige Dorman op de hoorzitting heeft aangegeven, namelijk dat er geen aanwijzingen zijn dat de scheurvorming doorloopt in het metselwerk. Hierbij is van belang dat de schade niet naar beneden doorloopt in het metselwerk. Deskundige Handgraaf heeft het standpunt van Dorman bevestigd. In zijn advies zegt hij daarover het volgende:
“De zichtbare schade in het stucwerk, onder de goten, betreft oppervlakkige verticale schade in het stucwerk. Bij bestudering van de foto’s bij de diverse schadenummers is duidelijk te zien dat de coating laag van de gestucte plint craquelé sporen heeft. Duidt onder andere op veroudering van beschermlaag. Daarnaast is de coating op diverse plekken aan het afbladeren. Het afbladeren is een gevolg van weersinvloeden in combinatie met veroudering. Onder de gestucte plint loopt de scheurvorming niet door in het zichtbare metselwerk. Dit in acht nemende is het zeer onwaarschijnlijk dat de scheurvorming van de gestucte plint doorloopt in het metselwerk wat eronder zit. (…) Reactie op opmerking dat “opzwaai of opslingereffect” heeft bijgedragen aan de oorzaak van de schade. Dit effect kan optreden bij hogere gebouwen (vanaf bv de 3e verdieping) met een hoofddraagconstructie van b.v. staal waarbij de trilling vanaf maaiveld mogelijk versterkt wordt naarmate het gebouw hoger is. Bij gebouwen waarbij de hoofddraagconstructie van metselwerk is en relatief laag is (onder de 3 verdiepingen) treedt dit effect niet op.”
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport van Haverkort niet dat er sprake is van zichtbare schade aan het metselwerk onder het stucwerk. Dorman heeft tijdens de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie aangegeven dat alleen zichtbare schade wordt opgenomen en dat het onwaarschijnlijk is dat de scheurvorming doorloopt onder het metselwerk. Handgraaf heeft het standpunt van Dorman bevestigd. Over schade 27 heeft Handgraaf ter zitting nog opgemerkt dat het hier schade aan de muur betreft die doorloopt in het lijstwerk. Dat is een andere soort schade dan de schades die het hier betreft. Op basis van schade 27 kan volgens Handgraaf niet worden afgeleid dat er achter het overige stucwerk ook schade in het metselwerk zal bestaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn besluit op het rapport van Haverkort en de nadere uitleg van Dorman heeft mogen baseren. Eiser heeft onvoldoende twijfel doen ontstaan over het standpunt van deze deskundigen, welk standpunt door de deskundige Handgraaf is bevestigd. Voor het toekennen van een hogere schadevergoeding voor deze schades bestaat dan ook geen aanleiding. Deze beroepsgrond faalt dan ook.

Schade 40, 42 tot en met 45 en 46 tot en met 56 (voegwerk)

5. Eiser is van mening dat voor de schades 40 en 42 tot en met 45 ten onrechte geen toeslag voor kalkmortel is toegekend. Verder is hij van mening dat voor alle voegen een toeslag knipvoeg/snijvoeg/schaduwvoeg moet worden toegekend. Hij verwijst naar de brief van Barneveld die over het voegwerk heeft gezegd dat niet alleen de voorgevel, maar ook de noordgevel met snijwerk, wellicht knipwerk, is uitgevoerd. Platvol voegwerk werd in het gebouw doorgestreken met een dagge waarbij de stootvoeg werd gesneden. Dit werk is volgens Barneveld nu nog goed te onderscheiden. Het is volgens hem denkbaar dat in de noord- en voorgevel het voegwerk als gesneden voegwerk wordt hersteld, omdat dit werk het meest past bij het door de tijd aangetaste werk.
5.1.
Over de toeslag kalkmortel voor de schades 40 en 42 tot en met 45 heeft verweerder opgemerkt dat het hier cementgebonden voegen betreft, zodat het niet nodig is een toeslag voor kalkmortel toe te kennen. Voor wat betreft het ontbreken van een toeslag voor een knip-/snijvoeg, verwijst verweerder naar wat Dorman hierover in zijn rapport heeft opgemerkt, namelijk dat het er niet naar uitziet dat deze voegen ooit knipvoegen zijn geweest. Handgraaf heeft hierover opgemerkt:
“(…) de gevels van de woning en schuren [zijn] dermate verweerd (als gevolg van weersinvloeden) en door veroudering aangetast dat de originele uitvoering niet meer te herkennen is. Bij schade 40 en 42 tot en met 56 is bewust geen toeslag voor een knip/snijvoeg opgenomen. Op de foto’s en op locatie zijn er geen kenmerken van deze voegen meer zichtbaar. Het is niet gebruikelijk dat er bij schuren en bijgebouwen een knip- of snijvoeg werd toegepast. Daarnaast is het bekend dat een voeg een maximale levensduur heeft van ca. 40 tot 50 jaar (…). De voeg aan het pand is volgens de aanvragen nog “origineel”. Dit betekent dat de voeg ruim 140 jaar oud is. (…) Door langdurig uitgesteld onderhoud zijn de voegen nauwelijks aanwezig of zelfs slecht te achterhalen welk type voeg is gebruikt. De voegen hadden in een veel eerder stadium vervangen moeten worden.”
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom voor wat betreft de schades 40 en 42 tot en met 45 geen toeslag kalkmortel is toegekend. Daarnaast hebben de deskundigen Haverkort en Dorman deugdelijk gemotiveerd waarom in dit geval geen toeslag voor een knip-/snijvoeg is toegekend. Deze adviezen zijn door Handgraaf bevestigd. Ter zitting heeft Handgraaf nog toegelicht dat het calculatiemodel in dit geval ruim is opgezet. Met de toegekende vergoeding kan eiser een daggestreep in het voegwerk laten aanbrengen op de plekken waar vroeger wellicht, hoewel niet waarneembaar, een daggestreep heeft gezeten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn besluit op het standpunt van de deskundigen heeft mogen baseren. Zij merkt daarbij nog op dat verweerder slechts als taak heeft de schade te herstellen en de boerderij in de toestand te brengen zoals die was voordat de schade optrad.

Schade aan de versiering op de plafonds (84, 86 tot en met 88 en 94)

6. Eiser heeft aangevoerd dat als het gaat om het herstel van dit soort plafonds het gebruikelijk is om het plafond in zijn geheel vast te zetten door het verwijderen van de afwerklaag van de (midden-)velden, het aanbrengen van tenminste zes schroeven/rozetten per m2 waarna de velden worden hersteld middels diepgrond en voorstrijk om deze vervolgens glad af te werken. Hiermee blijft de originele krachtswerking van het plafond intact en ontstaan geen spanningspieken die wel optreden als alleen de scheuren worden hersteld. Hij verwijst naar een offerte van Oudman stukadoor & restauratiewerken waaruit blijkt dat het herstel van het plafond in de voorkamer circa € 10.000,- gaat kosten. Verder wijst hij nog op een brief van de minister van economische zaken van 21 februari 2021, waaruit naar zijn mening blijkt dat de schade duurzaam hersteld moet worden. De door de deskundigen voorgestelde herstelmethode, leidt naar zijn mening niet tot een duurzaam herstel.
6.1.
Verweerder verwijst naar het rapport van Handgraaf. Handgraaf gaat in op de wijze waarop Haverkort de schades heeft beoordeeld:

Er is sprake van een scheur in het plafond. Het plafond en het ornament hangen aan een laag gebundeld riet dat met ijzerdraad is omwonden en aan het rachel hout (tengels) is vastgemaakt met spijkertjes. Het ontstaan van de schades moet worden toegeschreven aan de geleidelijke degradatie (corroderen) van de materialen waarmee het riet is bevestigd aan de houten constructie daarboven. Bij dit soort plafonds zijn het de metaaldraadjes en spijkertjes die roesten en bezwijken, waarna het plafond plaatselijk gaat doorhangen met uiteindelijk scheurvorming als gevolg. In het adviesrapport van 18 juni 2020 heeft de deskundige geoordeeld dat hij niet kan uitsluiten dat trillingen ontstaan door mijnbouwactiviteiten mogelijk van invloed kunnen zijn geweest op deverergeringvan de schade, in die zin dat de al aanwezige scheurvorming, waarvan de oorzaak ligt in het doorroesten van het metaal, kan zijn verergerd als gevolg van de trillingen door mijnbouwactiviteiten. De deskundige Haverkort heeft het Instituut daarom geadviseerd voor deze schade een vergoeding toe te kennen van € 9.254,15.
Bij bestudering van de schades en bijbehorende herstelkosten is de conclusie dat hetherstelaan het plafond op een correcte manier is gecalculeerd door de deskundige. Aan de hand van de toegekende vergoeding kan de eventuele verergering ruimhartig worden hersteld. Bij de herstelmethode worden naast de scheur (links en rechts) gaten geboord met een vlinderboor en worden er met behulp van rvs-carrosserie vulringen het riet weer vastgemaakt waarna de scheur wordt opengekapt en hersteld.
De ingediende offerte van Oudman stukadoor gaat uit van een algehele restauratie(herstel) van de plafonds. (…) De offerte van Oudman ziet daarom niet op enkel schadeherstel van de scheur maar op het gehele plafond en is een (restauratie) optredende verbetering ten opzicht van de huidige situatie.”
Op de zitting heeft verweerder verklaard dat het op dit moment nog niet bevoegd is om een uitkering toe te kennen die gebaseerd is op een duurzaam herstel. Er zijn grenzen aan wat verweerder kan vergoeden. Het gaat niet zo ver dat een vergoeding moet worden gegeven voor het herstel van alle onderliggende gebreken.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundige Haverkort deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in dit geval de toegekende vergoeding voldoende is om de schade te herstellen. Verweerder heeft zijn besluit op het standpunt van deze deskundige, welk standpunt Handgraaf heeft onderschreven, mogen baseren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het de opdracht van verweerder is om de schade te herstellen en eiser terug te brengen in de situatie zoals die was voordat de schade ontstond. Indien de schade wordt vergoed op de manier waarop eiser dat wenst, komt hij in een betere toestand dan waarin hij verkeerde voordat de schade was ontstaan. Van een bevoegdheid om de schade duurzaam te herstellen, waarover is geschreven in de brief van de minister, is (nog) geen sprake. Deze beroepsgrond faalt derhalve.

Schade aan de stuc-op-riet plafonds (100 tot en met 102 en 113)

7. Eiser is van mening dat het niet mogelijk is om de stuc-op-riet plafonds van de gangen van het zijhuis op de door de deskundigen aangegeven wijze te herstellen. Hij is van mening dat het hele plafond dient te worden gefixeerd.
7.1.
Handgraaf heeft in zijn rapport van 21 oktober 2021 ter toelichting op het rapport van Haverkort hierover opgemerkt:

De reden van de deskundige om deze schade op deze manier te herstellen is om het feit dat de scheurvorming niet ernstig is. Om die reden is dus niet het fixeren met rsv-binddraad opgenomen. Het wordt teruggebracht in de toestand voor de schadeveroorzakende gebeurtenis.”
7.2.
De rechtbank verwijst voor wat betreft deze schades naar wat zij onder 6.2. van deze uitspraak heeft overwogen. Het betoog slaagt niet.

Schade 91

8. Eiser heeft ten aanzien van schade 91 aangevoerd dat een deel van het ornament ontbreekt en dat er dus niet alleen sprake is van een scheur in de wand. Hij heeft foto’s overgelegd waarop naar zijn mening is te zien dat het ornament beschadigd is. Bij de voorgestelde herstelmethode is geen rekening gehouden met het herstel van het ornament, zodat die methode niet afdoende is.
8.1.
Haverkort heeft in zijn rapport deze schade als volgt beschreven: “Er is een getrapte scheur aan de linker bovenkant van de wand.” Op zitting heeft Handgraaf het standpunt van Haverkort onderschreven. Ook hij heeft geen scheur in het ornament waar kunnen nemen.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de adviezen van Haverkort en Handgraaf en de overgelegde foto’s door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat het ornament is beschadigd. De rechtbank verwijst voorts naar hetgeen zij onder punt 6.2 van deze uitspraak heeft overwogen.

Schade 109 en 117 (scheur in stuc-op-riet wanden)

9. Eiser heeft aangevoerd dat de schade is veroorzaakt door een gebroken achterliggende latei en dat de schade niet hersteld kan worden enkel door het opnieuw sauzen van de wand.
9.1.
Handgraaf heeft op zitting over deze schade opgemerkt dat uit de schade aan de sierlijst niet kan worden afgeleid dat er sprake is van een achterliggende gebroken latei. Als er sprake zou zijn van een gebroken latei, dan zou dat veel duidelijker zichtbaar moeten zijn. Er is ook niet geconstateerd dat er sprake is van doorhangen van de latei.
9.2.
Uit het rapport van Haverkort blijkt niet dat hij een breuk in de achterliggende latei heeft geconstateerd. De rechtbank is van oordeel dat Handgraaf op zitting aannemelijk heeft gemaakt dat op basis van de foto’s niet kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een gebroken latei. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond faalt. Zij verwijst verder naar wat zij onder 6.2 van deze uitspraak heeft overwogen.

Schade 76 en 83 (schilderwerk van de lambrisering)

10. Eiser is van mening dat de geschilderde marmerimitatie dient te worden hersteld. Hij wijst in dit verband op het Charter van Venetië. Ter zitting heeft eiser nog betoogd dat hij strafrechtelijk zal worden vervolgd als hij de marmerimitatie op de muur aantast.
10.1.
Verweerder verwijst naar wat deskundige Handgraaf in zijn toelichting op het rapport van Haverkort hierover heeft opgemerkt:

Tijdens de schadeopname is er een gestucte lambrisering aangetroffen welke is afgewerkt met stuc en muurverf/latex. (…) Wat de aanvrager nu vraagt is om de ooit oorspronkelijke staat weer terug te brengen en is een optredende verbetering.”
Verweerder heeft hier op zitting nog over gezegd dat er bij de inspectie geen marmerimitatie is aangetroffen en dat daar bij het herstel van de wand dan ook geen rekening mee gehouden hoeft te worden.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de adviezen van Haverkort en Handgraaf en de overgelegde foto’s door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat er op deze wand een marmerimitatie is aangebracht. Bij het terugbrengen naar de situatie voordat de schade ontstond, hoeft verweerder hier dus geen rekening mee te houden. Ten aanzien van het Charter van Venetië overweegt de rechtbank dat deze niet voor toepassing door de rechter vatbaar is (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU3118). De rechtbank verwijst verder naar hetgeen zij onder 6.2. van deze uitspraak heeft overwogen.

Schade 154 tot en met 156 (leemstucwerk wanden schuur)

11. Eiser heeft aangevoerd dat de herstelmethode die Haverkort heeft voorgesteld (partieel leemstuc) tot kleurverschil op de wand zal leiden. Volgens eiser dient niet alleen de scheur, maar de hele muur hersteld te worden.
11.1.
Verweerder is van mening dat eiser dit punt niet nader heeft onderbouwd. Volgens deskundige Handgraaf is leemstucwerk geschikt voor plaatselijk herstel waarmee de scheurvorming goed kan worden hersteld. Op zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat het nieuwe leemstucwerk een gemêleerd oppervlak tot gevolg heeft wat aansluit bij de toestand zoals die op de foto’s is te zien.
11.2.
De rechtbank verwijst naar wat zij onder 6.2. van deze uitspraak heeft overwogen. Het betoog slaagt niet.

Overige schades (8, 11, 12, 39, 75, 89 en 93)

12. Eiser is ten aanzien van schades 8, 11 en 12 van mening dat sprake is van gescheurde stenen en dus van meer dan louter uitgevallen voegwerk. Dat verweerder van mening is dat hier sprake is van uitgesteld onderhoud, zit hem erg hoog.
Over schade 39 heeft eiser aangevoerd dat de toegepaste metselstenen afkomstig zijn van een in 1882 afgebroken borg. Het is daarom onmogelijk om nog een gelijksoortige steen te vinden.
Over schade 75 en 89 heeft eiser aangevoerd dat de scheuren te fors zijn om zonder herstel van het metselwerk adequaat hersteld te kunnen worden.
Ten aanzien van schade 93 heeft eiser aangevoerd dat er sprake is van een knik in de muur en dat hij zich hier zorgen over maakt.
12.1.
Verweerder verwijst naar hetgeen de deskundigen hebben geconcludeerd. Handgraaf heeft over deze schades op zitting een aanvullende toelichting gegeven op hetgeen Haverkort in zijn rapport heeft geconcludeerd. Over de schades 8, 11 en 12 heeft hij opgemerkt dat het hier gaat om poreuze stenen. De porositeit neemt in de loop der jaren toe en verergert wanneer de gevel niet wordt onderhouden. Water komt in de lintvoegen en stenen. Bij vorst bevriest het water in de steen en door het uitzetten van het ijs knappen delen van de steen af. Hierdoor is de steen kapot gedrukt. Over schade 39 heeft Handgraaf opgemerkt dat het geen probleem moet zijn om bij een tweedehands steenhandel nog een soortgelijke steen te vinden. Dat er eventueel sprake zal zijn van kleurverschil kan geen punt van geschil zijn, omdat op de muur nu al een diversiteit van verschillende kleuren gevelstenen is te zien. Voor wat betreft schades 75 en 89 heeft Handgraaf aangegeven dat hij niet inziet dat de voorgestelde herstelmethode niet afdoende zou zijn.
Over schade 93 heeft Handgraaf gezegd dat hij geen knik in de muur heeft waargenomen. Hij heeft het nagevraagd bij deskundige Haverkort en ook hij heeft geen knik in de muur kunnen waarnemen.
12.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich ten aanzien van de schades 8, 11 en 12 op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is schade die is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Verweerder baseert zich op het rapport van Haverkort. De deskundige heeft een concrete schadeoorzaak aangewezen en daarmee – anders dan eiser – voldoende gemotiveerd waarom er in dit geval geen sprake is van mijnbouwschade. Het advies van Haverkort is bovendien bevestigd door Handgraaf. De enkele stelling van eiser dat ook sprake is van gescheurde stenen leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover eiser stelt dat sprake is van toegenomen dan wel nieuwe schades, valt dat buiten de beoordeling van dit geding.
12.3.
Ten aanzien van herstelmethode van schade 39, 75 en 89 heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom de voorgestelde herstelmethode adequaat is. De niet onderbouwde stellingen van eiser leiden niet tot een ander oordeel. Voor het overige verwijst zij naar wat onder 6.2. van deze uitspraak is overwogen.
12.4.
Ten aanzien van schade 93 overweegt de rechtbank dat eiser, gezien de foto’s en gelet op de toelichtingen van de deskundigen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een knik in de muur zit. Het betoog faalt.

Overlastvergoeding

13. Eiser is van mening dat hem nog een extra overlastvergoeding moet worden toegekend in verband met overschrijding van de beslistermijn. Daarnaast heeft hij erop gewezen dat, omdat de schades aangetoond moesten kunnen worden, een deel van het geplande onderhoud is uitgesteld. Uit onderzoek van de rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed blijkt dat het uitstel van onderhoud tot een jaarlijks cumulatieve toename van de kosten met 15% per jaar leidt.
13.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat, overeenkomstig artikel 2.7, derde lid, van de Procedure en werkwijze van het instituut (de Werkwijze), aan eiser reeds de maximale overlastvergoeding is toegekend. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder van zijn werkwijze had moeten afwijken. Uit de werkwijze volgt dat de overlastvergoeding is bedoeld ter vergoeding van de immateriële schade en het nadeel dat een gevolg is van de procedure tot afhandeling van de fysieke schade. Wat betreft het uitgestelde onderhoud heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat dit niet iets is van de afgelopen drie jaar – en dus een gevolg van de procedure tot afhandeling van de schade - maar dat er al veel langer sprake is van uitgesteld onderhoud. Een deel van de schade aan de boerderij van eiser komt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, om die reden ook niet voor vergoeding in aanmerking. Deze beroepsgrond van eiser faalt derhalve.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier, op 22 december 2021. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.