ECLI:NL:RBNNE:2021:5262

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2009
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor aardbevingsschade aan woning in Groningen

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning in Groningen, beroep ingesteld tegen een besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, dat zijn bezwaar tegen een schadevergoeding voor aardbevingsschade ongegrond heeft verklaard. Eiser ontving in 2013 een schadevergoeding van € 500,- voor eerdere schade, maar in 2020 werd hem een nieuwe schadevergoeding van € 14.610,62 toegekend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een hoorzitting op 25 oktober 2021. De rechtbank heeft de rapporten van deskundigen, waaronder A. Warnaar en E. van der Meulen, beoordeeld en geconcludeerd dat de schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten, maar door andere factoren zoals verwaarlozing en erosie. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding voor schade 1, en een aanvullende vergoeding van € 294,86 toegekend. De overige claims van eiser zijn afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen schending was van het fairplaybeginsel of het beginsel van equality of arms, en dat de procedure correct is verlopen. De uitspraak werd gedaan door rechter M.S. van den Berg op 22 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2009
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2021 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats] , eiser,
en
het Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder
(gemachtigden: mr. K. Winterink en mr. P. Zoeten).
Procesverloop
In het besluit van 9 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser in verband met schade door mijnbouwactiviteiten een schadevergoeding toegekend van € 14.610,62.
In het besluit van 21 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2021. Eiser is verschenen in persoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen de deskundige ing. C.G. Verdoorn (Verdoorn).
Overwegingen
1. Eiser heeft in 2013 een schadevergoeding ontvangen van € 500,- in verband met aardbevingsschade aan zijn woning op het perceel [adres] te [plaats] .
1.1. Op 24 juni 2019 heeft eiser opnieuw een aanvraag tot schadevergoeding door mijnbouwactiviteiten ingediend.
1.2. Op 6 september 2019 heeft deskundige A. Warnaar (Warnaar) in opdracht van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (hierna ook: verweerder) een adviesrapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op een opname van de schade op 20 augustus 2019. In het rapport zijn 29 schades beschreven. Warnaar heeft geadviseerd een schadevergoeding toe te kennen voor 14 gemelde schades.
1.3. In het primaire besluit heeft verweerder eiser een schadevergoeding toegekend van € 14.610,62. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op het aanvullende deskundigenrapport van de deskundige E. van der Meulen (Van der Meulen). In het rapport heeft Van der Meulen 37 schades beschreven. Hij heeft geadviseerd om voor 20 van deze schades een schadevergoeding toe te kennen.
1.4. Bij besluit van 13 januari 2021 is eiser een vergoeding voor bijkomende kosten toegekend van € 1.883,70.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser ter zitting zijn beroepsgronden voor zover gericht tegen schades 20 en 34 heeft ingetrokken.

Bewijsvermoeden

4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is omdat de schade naar haar aard redelijkerwijs veroorzaakt zou kunnen zijn door bodembeweging als gevolg van gaswinning in het Groningenveld. De vraag die nu ten aanzien van de schades 1, 2, 4 tot en met 10, 18, 21 en 36 beantwoord moet worden is of verweerder het bewijsvermoeden heeft weerlegd. Met betrekking tot deze vraag overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, wordt op grond van artikel 6:177a, eerste lid, van het BW vermoed, dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk. Het bewijsvermoeden wordt door verweerder met succes weerlegd als het aan de hand van een adviesrapport aantoont dat de schadeoorzaak evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. In dat geval wordt voldoende aannemelijk gemaakt dat de schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Zoals ook de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (AbRS) in haar uitspraak van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:374) heeft geoordeeld, heeft verweerder de uitleg van het bewijsvermoeden in het voordeel van degenen die schade lijden, verscherpt ten opzichte van de uitleg die door de Hoge Raad is gegeven in zijn arrest van 19 juli 2019. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de doelstelling van een ruimhartige en voortvarende afhandeling van de schade onder publiekrechtelijke regie (Kamerstukken II, 2017-2018, 33 529, nr. 423).
5. De rechtbank zal hierna ingaan op de in geschil zijnde schades.
Schade 2
5.1.
Schade 2 betreft een scheur in de buitenmuur. Verweerder is van mening dat het niet bevoegd is om deze schade te beoordelen, omdat de schade eerder is behandeld door de NAM en de schade nadien niet is verergerd. Eiser is van mening, onder verwijzing naar het rapport van Vergnes, dat de schade wel is verergerd en dat verweerder zich dus ten onrechte onbevoegd heeft verklaard. De scheur is volgens Vergnes vers en niet verontreinigd wat betekent dat de scheur recentelijk is ontstaan.
5.2.
Verweerder verwijst naar het rapport van Van der Meulen, waarin voor zover van belang het volgende is vermeld:

In tegenstelling tot de bewering van Vergnes is genoemd gebrek reeds verweerd, zijn de breukvlakken van de scheur afgerond en is de scheur tevens vervuild. Daarbij bevindt het gebrek zich op exact dezelfde locatie zoals gerapporteerd in het dossier NAM0000452. In dat kader is aangetoond dat het gebrek identiek is en niet verergerd. Verder heeft de aanvrager nadrukkelijk vermeld dat hij sinds jaren het woonhuis niet meer onderhoudt en herstel van gebreken, zoals deze, achterwege laat.”
In zijn rapport van 11 oktober 2021 heeft Verdoorn over deze schade nog opgemerkt:
“De scheur is qua lengte en qua wijdte niet toegenomen ten opzichte van het rapport NAM0000452. Er is sprake van vervuiling van de scheur en er ontbreekt een verschilverkleuring van de scheurwanden. Als een scheur langer of wijder wordt, leidt dit tot een verschilverkleuring bij de scheurwanden omdat de ‘vers’ gescheurde delen van de scheur minder lang aan de weersinvloeden zijn blootgesteld. Dit is echter bij de scheur in kwestie niet waargenomen. Conclusie: geen toename van de scheurvorming.“
5.3.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de rapporten van Warnaar en Van der Meulen. De rechtbank is van oordeel dat het door eiser ingebrachte rapport van Vergnes geen aanleiding geeft voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van hetgeen de deskundigen Warnaar en Van der Meulen hebben ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van der Meulen toereikend onderbouwd dat deze schade na de opname door de NAM niet is verergerd. Verdoorn heeft het standpunt van Van der Meulen onderschreven. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder, voor wat betreft zijn standpunt niet bevoegd te zijn om deze schade te beoordelen, zich op deze rapporten heeft kunnen baseren. Het betoog van eiser slaagt dus niet.
Schade 4
6. Het betreft schade aan de muur ter plaatse van een buitenlamp. Eiser is van mening dat verweerder voor wat betreft deze schade het bewijsvermoeden niet heeft weerlegd. Hij is van mening dat, anders dan verweerder beweert, de buitenlamp en de daktrim onmogelijk van invloed kunnen zijn geweest op het ontstaan van de scheurvorming. Verder voert hij aan dat als twee erkende gelijkwaardige deskundigen (de deskundige van verweerder en de deskundige Vergnes) een volledig tegengesteld inzicht hebben over het ontstaan van die schades, verweerder per definitie niet voldoende aannemelijk kan hebben gemaakt dat die schades niet zijn ontstaan door mijnbouw. Vergnes heeft immers feiten en omstandigheden aangedragen die schade door mijnbouw aannemelijk maken.
6.1.
Eiser verwijst daarbij naar wat Vergnes over schade 4 heeft geadviseerd:
“Een aardbeving kan extra trek- en drukspanningen veroorzaken op het gebouw. Dit kan zorgen voor scheurvorming op zwakkere plekken, die voorheen in staat waren de normale belasting op te nemen. Daarnaast bestaan er in de nabijheid van gevelopeningen extra spanningen in het metselwerk. Extra belasting op het metselwerk veroorzaakt scheurvorming op deze zwakkere plekken. De schade is scherp, vers, niet verontreinigd en is duidelijk recentelijk ontstaan/verergerd.”
6.2.
Verweerder ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de rapporten van de door hem ingeschakelde deskundigen Warnaar en Van der Meulen. In het rapport van Warnaar is ten aanzien van deze schades onderbouwd dat de schade een andere oorzaak heeft dan bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Van der Meulen heeft het standpunt
van Warnaar bevestigd.
6.3.
Over schade 4 heeft Van der Meulen geconcludeerd:
“In de linker bovenhoek van deze gevel is het voegwerk vanuit de oorsprong (start bouw) nimmer geheel afgewerkt. Verder is op die locatie sprake van inwerking van de corrosie van de bevestigingspunten van de buitenlamp en spanning onder invloed van de daktrim. Onder invloed van het achtergestelde onderhoud hebben de gevolgen van erosie het gebrek doen verergeren. Bij erosie moet men denken aan aantasting van het voegwerk als gevolg van slijtage door weersinvloeden, neerslag, wind en vorst.”
6.4.
In zijn rapport van 11 oktober 2021 zegt Verdoorn nog over deze schade:
“Op de foto’s is een sterke vervuiling van de scheur waarneembaar. Bij delen van de scheur alwaar het voegwerk eruit is gevallen en zelfs op het achterliggende voegwerk is plaatselijke verf zichtbaar. Dit betekent dat er geen sprake is van scheurvorming van recente datum. Vanwege het ontbreken van een verschilverkleuring bij de scheurwanden is er evenmin sprake van een recente toename van de scheurvorming. “
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de conclusie dat wat betreft deze schade geen sprake is van mijnbouwschade op de rapporten van de deskundigen heeft kunnen baseren. De deskundigen hebben een concrete schadeoorzaak aangewezen en daarmee – anders dan Vergnes - voldoende gemotiveerd waarom er in dit geval geen sprake is van mijnbouwschade. Verdoorn heeft in zijn advies het standpunt van de deskundigen nog onderschreven en heeft ter zitting gedetailleerd toegelicht welke invloed de uitgevoerde constructie heeft op de ontstane schade. De rechtbank neemt daarbij nog in aanmerking dat eiser op de zitting heeft verklaard geen kleurverschil waar te nemen ter plaatse van deze schade, wat het standpunt van verweerder onderschrijft. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder het bewijsvermoeden ten aanzien van deze schade heeft weerlegd. Het betoog van eiser slaagt dus niet.
Schades 5 tot en met 9 en 36
7. Het betreft hier schades aan de buitenmuur in de stenen en/of voegen. Eiser heeft hierover aangevoerd dat de deskundigen ten onrechte beweren dat de kopse kanten van de plafondbalken nat worden en dat hierdoor de schade is ontstaan. Hij voert aan dat de kopse kanten niet nat worden, omdat ze onder een afdakje zitten.
7.1.
Eiser verwijst verder naar het rapport van Vergnes, die over deze schades het volgende heeft geconcludeerd:
“In het rapport van de TCMG wordt de schade geweten aan thermische werking als gevolg van de opgetreden temperatuurverschillen. Er zijn echter geen tekenen van thermische scheuren waar te nemen. Daarnaast is de betreffende gevel al jaren onderhevig aan dezelfde temperatuurverschillen en dit heeft in een eerder stadium nooit voor schade gezorgd. Hierdoor kan deze gestelde oorzaak niet de oorzaak van deze schade zijn. Als thermische werking de oorzaak van de schade zou zijn, dan had deze schade zich in een eerder stadium moeten manifesteren. (…) De schade is scherp, vers, niet verontreinigd en is duidelijk recentelijk ontstaan/verergerd.”
7.2.
Verweerder heeft gewezen op wat Van der Meulen in zijn rapport over deze schade heeft opgemerkt, namelijk:
“In deze zijgevel zijn op verschillende punten de draagbalken tot aan de buitenzijde van de zijgevel in het metselwerk opgelegd (verwerkt). Daarbij zijn aan de draagbalken traditionele gevelankers bevestigd. De opgelegde balken hebben echter een andere thermische werking dan de harde dekking van het metselwerk, waardoor het voegwerk rondom deze balken en de muurankers scheurt. Verder is sprake van uitgestelde onderhoud (zie mede de verklaring van de aanvrager) waardoor de jarenlange inwerkende gevolgen van erosie het reeds aangetast voegwerk verder heeft doen verslechteren. In tegenstelling tot wat Vergnes beweert is het aangetroffen gebrek niet vers, maar juist fors verontreinigd en in het verleden ontstaan, zoals hiervoor genoemd.”
7.3.
In zijn rapport van 11 oktober 2021 bevestigt Verdoorn het standpunt van Van der Meulen en stelt het volgende:
“De scheurvorming is aanwezig bij de oplegging van balkhout van de verdiepingsvloer op het gevelmetselwerk. Op de foto’s is het kopse hout van deze balklaag zichtbaar. Uit de bouwkunde is bekend dat kopshout gevoelig is voor water indringing. Dit water zal echter eveneens ook in droge perioden uittreden met als gevolg dat de eerder opgetreden zwelling als gevolg van de wateropname weer verdwijnt (krimp). Dit proces van krimpen en uitzetten heeft geleid tot de aanwezige scheurvorming. De scheurvorming is niet van recente datum gezien het feit dat er in de scheuren verf dan wel vuil is aangetroffen.”
7.4.
Ter zitting heeft Verdoorn, naar aanleiding van de opmerking van eiser dat de balken onder een afdakje zitten, nog verklaard dat het er niet zozeer om gaat dat de balken nat worden of niet. Op een kopse kant van een balk zal vocht intreden wat zal leiden tot krimpen en uitzetten. Volgens Verdoorn is daar niet heel veel vocht voor nodig. Over schade 7 (een scheur in een staande voeg) heeft Verdoorn in zijn rapport van 11 oktober 2021 nog specifiek opgemerkt:
“ In geval van bezonning zal de gevel een lengteverandering willen ondergaan. De spanning zal in het midden van de gevel het hoogst oplopen. In de nabij gelegen gevelvlakken zal zich eveneens spanning ontwikkelen. Als in deze gevelvlakken een zwakkere doorsnede (lees: staande voeg) aanwezig is, zal ter plaatse van deze staande voeg de scheurvorming als eerste optreden.”
7.5.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de door verweerder ingeschakelde deskundigen toereikend onderbouwd dat voor wat betreft deze schadeposten met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak is aangewezen. Het door eiser ingebrachte rapport van Vergnes geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van hetgeen deze deskundigen hebben ingebracht. De rechtbank betrekt daarbij ook de uitvoerige toelichting van de deskundige ter zitting. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder met deze rapporten het bewijsvermoeden voor wat betreft deze schadeposten heeft weerlegd.
Schade 10
8. Het betreft een scheur in de buitenmuur onder een raamkozijn. Eiser verwijst voor wat betreft deze schade naar het rapport van Vergnes die het volgende heeft gesteld:

Een aardbeving kan extra trek- en drukspanningen veroorzaken op het gebouw. Dit kan zorgen voor scheurvorming op zwakkere plekken, die voorheen in staat waren de normale belasting op te nemen. Daarnaast bestaan er in de nabijheid van gevelopeningen extra spanningen in het metselwerk. Extra belasting op het metselwerk veroorzaakt scheurvorming op deze zwakkere plekken. De schade is scherp, vers, niet verontreinigd en is duidelijk recentelijk ontstaan/verergerd.”
8.1.
Verweerder verwijst naar wat de deskundige Van der Meulen over deze schade heeft gesteld:
“Midden onder het raamkozijn is decennia geleden een bestaande verticale scheur in het metselwerk met voegspecie gedicht. Deze specie is ruim aangebracht en vervolgens met enkele lagen muurverf overgezet. Deze beide bouwstoffen zijn uitgedroogd en vervolgens door de krimp gescheurd. Inwerking door water en bevriezing tijdens vorstperiodes hebben de scheur vervolgens geleidelijk aan doen vergroten. In tegenstelling tot wat Vergnes beweert is het aangetroffen gebrek niet vers maar juist fors verontreinigd en in het verleden ontstaan, zoals hiervoor genoemd. Hier is eenvoudigweg sprake van het uitdrogen van het toegepaste middel (fors aangebracht) en om die reden is feitelijk geen sprake van een relevante en causale schade.”
8.2.
Verdoorn heeft in zijn rapport van 11 oktober 2021 over deze schade nog toegelicht:
“Uit de foto’s van het herziene adviesrapport volgt dat er in de scheur vervuiling dan wel verf aanwezig is. Dit betekent dat er geen sprake is van scheurvorming van recente datum. De scheurvorming is eveneens niet recentelijk verwijd of verlengd. Dit zou namelijk leiden tot een verschilverkleuring bij de scheurwanden. Er is sprake van een relatief brede voeg. Bij de brede voegdelen zal meer uitdroging/krimp plaatsvinden dan bij de smallere voegen met als gevolg dat aldaar scheurvorming is opgetreden.”
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook voor wat betreft deze schade, door te verwijzen naar hetgeen Van der Meulen naar voren heeft gebracht en is bevestigd door Verdoorn, het bewijsvermoeden heeft weerlegd. De enkele stelling van eiser dat het een verse scheur betreft en deze verder naar beneden loopt is daarvoor onvoldoende. Het betoog slaagt dus niet.
Schades 18 en 21
9. Schade 18 betreft een scheur in de cementdekvloer binnen. Schade 21 betreft een scheur in de vloer van de berging binnen. Eiser heeft over schade 18 aangevoerd dat het recente scheuren betreft. In tegenstelling tot wat verweerder beweert, is hier geen sprake van een cementdekvloer. De scheuren bevinden zich in het beton en niet in de cementdekvloer. Over schade 21 voert hij aan dat de opgetreden lekkage is veroorzaakt doordat wanden drie en vier na de aardbeving van 8 januari 2018 zijn losgeraakt van de betonvloer. Het lekt overal tussen de betonvloer en de twee wanden. Vergnes heeft in zijn rapport aangegeven dat de schades zijn veroorzaakt door ongelijkmatige zetting die het gevolg is van opnieuw geroerde grond ten gevolge van de aardgaswinning.
9.1.
Verweerder wijst naar het rapport van Van der Meulen, waarin de deskundig over schade 18 heeft toegelicht:
“De vloer in de berging, achterhuis (meest recente aanbouw van het complex), is voorzien van een cementdekvloer. De vloer is zwevend aangebracht en ongelijk gezet ten opzichte van de geveldelen van deze uitbouw. In de vloer bevinden zich enkele grillig verlopende scheuren in de cementdekvloer ontstaan kort na het aanbrengen. De vloer is onder invloed van een te snelle droging gaan hydrateren waardoor krimp in het aangebrachte materiaal ontstaat met genoemde niet constructieve scheuren tot gevolg. (…) De geconstateerde scheuren tonen dat deze al decennia aanwezig zijn, gezien de sterk geërodeerde breukvlakken en de vervuiling in de scheuren. In tegenstelling tot de bewering van Vergnes is hier nu juist geen sprake van gevolgschade onder invloed van zetting.”
9.2.
Op zitting heeft Verdoorn nog verklaard dat de hydratatiereactie van een betonvloer en een cementdekvloer gelijk is. In beide vloeren kunnen krimpscheuren optreden. Verder heeft hij opgemerkt dat als er sprake zou zijn van zetting, er aan de onderkant van de vloer een scheur zou ontstaan. In dit geval zit er een scheur aan de bovenkant. Bij zetting zou de vloer ook bol moeten gaan staan.
9.3.
Over schade 21 heeft Van der Meulen geconcludeerd:
“In de hoek van de aansluiting van wand 3 op wand 4 in de berging is sprake van enige vochtoverlast. De buitengevel van deze wanden grenst direct aan een achterliggende sloot. Gezien de opbouw van de gevel en het binnenblad blijkt dat deze niet vochtwerend/kerend is aangebracht waardoor grondwater via de steenachtige materialen op bepaalde tijden kan binnendringen. (…) Achtergebleven residuen tonen ook aan dat het vochtprobleem zich reeds meerdere jaren heeft aangediend. Hier is geen sprake van een fysieke schade en/of aantasting. In tegenstelling tot de bewering van Vergnes is hier geen sprake van zetting welke genoemd gebrek veroorzaakt. De oorzaak ligt bij de realiseren van de bouw en het achterwege laten van de nodige voorzieningen destijds.”
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook voor wat betreft deze schades, door te verwijzen naar hetgeen Van der Meulen naar voren heeft gebracht en is bevestigd door Verdoorn, het bewijsvermoeden heeft weerlegd. De enkele stelling van eiser dat de scheuren na 2012 moeten zijn ontstaan omdat hij ze anders zou hebben gemeld, acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De deskundige van verweerder heeft verder ter zitting toegelicht dat een hydratatiereactie zowel bij een cementdekvloer als een betonvloer gelijk is, zodat eisers stelling dat er geen sprake zou zijn van een cementdekvloer niet tot een ander oordeel leidt. Eisers betoog slaagt dus niet.

Ten aanzien van de herstelmethodes

Schade 1
10. Tussen partijen bestaat van verschil van mening over de herstelkosten van deze schade. In het rapport van Warnaar zijn de herstelkosten voor schade 1 vastgesteld op
€ 180,39. In het rapport van Vergnes staat dat het bij schade 1 om 4 gebroken stenen gaat. Vergnes heeft de herstelkosten berekend op € 1.101,70. Als herstelmethode wordt genoemd het aanbrengen van spiraalankers. In het herziene rapport van Van der Meulen, zijn de herstelkosten berekend op € 988,34. Als herstelmethode noemt hij het aanbrengen van nieuw voegwerk met normale mortel. Dat is dan inclusief het uitslijpen en het kappen van het voegwerk. Uit het verweerschrift blijkt dat eiser voor schade 1 een aanvullende schadevergoeding wordt toegekend van € 196,57. Ter zitting heeft verweerder dit bedrag verhoogd met de vergoeding voor het vervangen van één extra steen, te weten € 98,29. Daarmee komt de totale extra vergoeding op € 294,86. De totale vergoeding voor schade 1 komt hiermee op € 1.283,20. Eiser heeft dit bedrag niet betwist. Eiser betwist wel de voorgestelde herstelmethode. Hij is van mening dat het herstel door middel van het plaatsen van spiraalankers moet plaatsvinden.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat het bedrag dat verweerder eiser uiteindelijk voor het herstel van deze schade heeft toegekend, hoger is dan de herstelkosten die de door eiser ingeschakelde deskundige, die uitgaat van herstel met spiraalankers, heeft berekend. Met het bedrag dat eiser is toegekend kan hij er dus voor kiezen om de schade te laten herstellen met gebruik van spiraalankers. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan hetgeen eiser over de wijze van herstel van deze schade heeft aangevoerd.
10.2.
Verder overweegt de rechtbank dat, gelet op het gewijzigde standpunt van verweerder ten aanzien van schade 1, het beroep gegrond is en het besluit dient te worden vernietigd voor zover het op deze schade betrekking heeft. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de extra vergoeding voor schade 1 vast te stellen op € 294,86, waarmee de totale vergoeding voor schade 1 komt op € 1.283,20.
S
chade 14 tot en met 17, 23, 24, 29, 30 en 32
11. Eiser heeft aangevoerd dat de door verweerder voorgestelde herstelmethodes voor deze schades niet toereikend zijn om de schades adequaat te herstellen. Hij verwijst in dit verband naar het rapport van Vergnes.
11.1.
Verweerder heeft aangevoerd dat de herstelkosten zijn gebaseerd op een gevalideerd calculatiemodel dat is opgesteld door onafhankelijke deskundigen. Verweerder is er dan ook van overtuigd dat de herstelmethodiek correct is vastgesteld en dat de bijbehorende herstelkosten voldoende zijn om de schade te kunnen herstellen. Verder voert verweerder aan dat eiser niet heeft onderbouwd waarom de voorgestelde herstelmethodes voor de genoemde schades niet toereikend zijn om de schades adequaat te herstellen. Daarbij komt dat de deskundige Van der Meulen in het herziene adviesrapport onder meer de calculaties voor het herstel van schades 14 tot en met 16, 23, 24 en 29 heeft aangepast naar aanleiding van de als zienswijze ingediende contra-expertise van Vergnes. Eiser heeft ook niet aangevoerd waarom afgeweken moet worden van het advies van de bezwaaradvies-commissie, waarin nauwkeurig per schade uiteen is gezet om welke reden de herstelmetho-diek en bijbehorende herstelkosten voldoende zijn.
11.2.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de schades 14, 15, 16 en 29 door zowel de deskundige van verweerder als die van eiser dezelfde herstelmethoden zijn geadviseerd. Eisers betoog slaagt ten aanzien van deze schades reeds hierom niet.
11.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de geadviseerde herstelmethode ten aanzien van de andere schades, zoals neergelegd in de rapporten van Warnaar en Van der Meulen toereikend voor het herstel van de schades die het hier betreft. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval te twijfelen aan de geadviseerde herstelmethodes. Eiser heeft zijn stelling dat de geadviseerde herstelmethodes in dit geval ontoereikend zouden zijn, niet voldoende onderbouwd. De enkele verwijzing in beroep naar het rapport van Vergnes is niet voldoende, nu verweerder in het bestreden besluit al gemotiveerd heeft gereageerd op het rapport.
Vaststelling schade op basis van foto’s
12. Eiser heeft aangevoerd dat het vaststellen van de schades op basis van foto’s, zoals Van der Meulen heeft gedaan, getuigt van grove onzorgvuldigheid.
12.1.
De rechtbank overweegt dat, los van het feit dat de schade ook ter plekke is opgenomen, onvoldoende is aangevoerd om aan te nemen dat een (verdere) beoordeling op basis van de foto’s niet mogelijk was. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat als de foto’s voldoende duidelijk zijn, deze als basis voor de rapportage worden genomen. Als de foto’s daartoe niet geschikt zijn, dan gaat de deskundige toch nog zelf kijken. In dit geval acht verweerder de foto’s duidelijk genoeg. Dat is door eiser niet gemotiveerd bestreden. Het betoog faalt dan ook.
Toekenning van vergoeding voor thuisblijven
13. Eiser is van mening dat verweerder heeft verzuimd hem ambtshalve € 95,- toe te kennen voor thuisblijven tijdens de schadeopname door Vergnes. Herstel van de reeds vergoede schade tezamen met de nog te vergoeden schade neemt volgens de aannemer ten minste twaalf dagdelen in beslag, zodat naast de reeds verstrekte vergoeding tevens zes dagdelen voor thuisblijven tijdens herstel van de nog te vergoeden schade dient te worden toegekend: 6 x € 95,- = € 570,-. Dit betekent dat verweerder hem in totaal een bedrag van € 665,- had moeten toekennen.
13.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het betoog van eiser niet. Op grond van de Procedure en werkwijze van het Instituut wordt een forfaitaire vergoeding van € 95,- per dagdeel toegekend voor thuisblijven tijdens de schadeopname. Dit geldt echter alleen voor de schadeopname die wordt verricht door een deskundige die verweerder heeft ingeschakeld. Dit geldt dus, anders dan eiser betoogt, niet voor een schadeopname die is uitgevoerd door een deskundige die eiser heeft ingeschakeld. Dat argument slaagt dus niet.
13.2.
Ook wordt er op grond van de Procedure en werkwijze van het Instituut een vergoeding toegekend voor het thuisblijven tijdens schadeherstel. Vast staat dat aan eiser een vergoeding voor twee dagdelen is toegekend voor het thuisblijven tijdens de schadeopname en een vergoeding voor zes dagdelen voor het thuisblijven bij schadeherstel. In hetgeen eiser heeft gesteld ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er een extra vergoeding moet worden toegekend voor het thuisblijven tijdens het herstel. Aangezien aan eiser geen aanvullende vergoeding wordt toegekend voor schades die bij het bestreden besluit niet reeds zijn toegekend, heeft verweerder terecht geen reden gezien om een extra vergoeding voor het thuisblijven tijdens schadeherstel aan eiser toe te kennen. Het betoog faalt.
De CAR-verzekering
14. Eiser is van mening dat verweerder het totale schadebedrag ten onrechte niet met 2% heeft verhoogd in verband met de CAR-verzekering. Vanaf 2020 is het bedrag voor de CAR-verzekering inbegrepen in de bouwplaatskosten. Voor die tijd werd het apart berekend.
14.1.
Verdoorn heeft op zitting toegelicht dat de kosten voor de CAR-verzekering van 2% zijn opgenomen in de algemene bouwplaatskosten van 12%. Hij heeft aangegeven dat dit in 2018 ook al zo was. De meeste bedrijven hebben een doorlopende CAR-verzekering, waarvoor zij ‘overall’ in hun begrotingen 0,3% rekenen. Het percentage waar eiser naar verwijst, 2%, komt volgens Verdoorn van het internet en bestaat in de praktijk niet.
14.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende heeft onderbouwd waarom in dit geval geen toeslag van 2% voor de CAR-verzekering is toegekend. Eiser heeft zijn standpunt dat de kosten voor de CAR-verzekering vanaf 2020 in de algemene bouwplaatskosten zijn opgenomen en dat het in de jaren daarvoor niet zo was, niet onderbouwd. Het betoog slaagt dus niet.
Schending van artikel 6 EVRM en de beginselen equality of arms en fair-play
15. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het beginsel van fair play, omdat het verweerschrift pas kort voor de zitting is overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat eiser op de zitting nog voldoende tijd heeft gehad om op het verweerschrift te reageren, wat hij ook heeft gedaan. De rechtbank ziet dan ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat verweerder in strijd met het beginsel van fair play heeft gehandeld.
15.1.
Eiser is van mening dat er in zijn geval geen sprake is van equality of arms. De rechtbank is van oordeel dat eiser in de procedure voldoende ruimte heeft gehad om een rapport van een deskundige in te dienen, wat hij ook heeft gedaan. Van bewijsnood is dan ook geen sprake. Het rapport dat eiser heeft overgelegd van Vergnes is naar zijn aard geschikt om de conclusies van de door verweerder ingeschakelde deskundigen te betwisten. Er is daarom geen sprake van een schending van het beginsel van equality of arms.
15.2.
Eiser heeft tevens aangevoerd dat artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. De rechtbank constateert dat eiser niet heeft geconcretiseerd in hoeverre in zijn geval genoemd artikel is geschonden. Dat betoog slaagt dus reeds daarom niet.

Conclusie

16. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op de hoogte van de vergoeding voor schade 1. Zij ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en eiser een aanvullende vergoeding toe te kennen van € 294,86 (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2019 tot en met de dag van betaling. De rechtbank laat het besluit voor het overige in stand.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten, omdat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn.
18. Eiser heeft verzocht om vergoeding van verletkosten. Gelet op het gewicht en de omvang van de zaak bedragen deze verletkosten voor werkzaamheden voor het bezwaar en beroep, volgens eiser acht dagdelen à € 95,- per dagdeel. De rechtbank overweegt dat de omvang van de verletkosten niet wordt bepaald door de aard en complexiteit van de zaak, maar door de duur van het tijdverzuim in verband met het bijwonen van de zitting. Eiser heeft de verletkosten niet voldoende onderbouwd en alleen verwezen naar de thuisblijfvergoeding die verweerder hanteert, zodat de rechtbank aanleiding ziet het om het minimumtarief van € 7,- toe te passen. Aangezien de zitting afgerond twee uur heeft geduurd zal de rechtbank deze vaststellen op € 14,-.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op de vergoeding van schade 1 en laat het besluit voor het overige in stand;
  • voorziet zelf in de zaak en bepaalt dat eiser een aanvullende vergoeding van
  • € 294,86 (inclusief BTW) wordt toegekend, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2019 tot en met de dag van betaling;
  • bepaalt dat verweerder de verletkosten van eiser van € 14,- vergoedt;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier, op 22 december 2021. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.