ECLI:NL:RBNNE:2021:5243

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
LEE 21/986
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, de vader van twee kinderen, en de Belastingdienst/Toeslagen. De eiser had op 22 december 2020 geprobeerd om digitaal een aanvraag voor kinderopvangtoeslag in te dienen voor de berekeningsjaren 2019 en 2020, maar kreeg te maken met een foutmelding op de website van de Belastingdienst, die hem verhinderde om de aanvraag correct in te dienen. De Belastingdienst verklaarde het bezwaar van de eiser tegen een eerder besluit van 5 februari 2021 niet-ontvankelijk, omdat de aanvraag voor kinderopvangtoeslag niet tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de geautomatiseerde reactie van de Belastingdienst op de website gelijkgesteld kan worden met een schriftelijke weigering om een besluit te nemen, waardoor het bezwaar van de eiser wel degelijk ontvankelijk was. De rechtbank vernietigde het besluit van de Belastingdienst en verklaarde het beroep van de eiser gegrond, terwijl het beroep tegen het tweede besluit van 5 februari 2021 ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eiser recht had op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/986

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2021 (kenmerk: BOB NOGB; het bestreden besluit) heeft verweerder een bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft het bezwaar dat heeft geresulteerd in het bestreden besluit tevens aangemerkt als aanvraag om kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2019.
Bij een tweede besluit van 5 februari 2021 (kenmerk: BTSL-67a) heeft verweerder die aanvraag afgewezen, omdat kinderopvangtoeslag over 2019 uiterlijk tot 1 september 2020 kon worden aangevraagd.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2021. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, N. Marienus en mr. drs. S.H. van Wingerden. De behandeling is geschorst.
Aan partijen is een afschrift van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting toegezonden.
Het onderzoek ter zitting is voorgezet op 30 september 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, mr. D. Ooiberg en S. Yeser-Apaydin. Ter zitting heeft eiser ingestemd met het overslaan van de bezwaarfase.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Eiser is de vader van [dochter van eiser] en [zoon van eiser] .
1.2.
Op 22 december 2020 heeft eiser gepoogd digitaal een aanvraag kinderopvangtoeslag in te dienen over de berekeningsjaren 2019 en 2020, met ingangsdatum 1 augustus 2019. Het bleek niet mogelijk om voor een periode langer dan drie maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum kinderopvangtoeslag aan te vragen.
1.3.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Aan de niet-ontvankelijkverklaring is het volgende ten grondslag gelegd.
“Toelichting op de beslissing
U kunt alleen bezwaar maken tegen een beslissing. Wij hebben geen tijdige aanvraag kinderopvangtoeslag over 2019 van u ontvangen. Daarom hebt u geen beschikking gekregen. Er is dus geen beslissing waartegen u bezwaar kunt maken.
Op 29 december 2020 hebben wij uw bezwaar ontvangen over uw aanvraag kinderopvangtoeslag over 2019. U maakt bezwaar omdat u geen toeslag meer kunt aanvragen over de periode 1 augustus 2019 tot en met 31 augustus 2020. Wij verklaren uw bezwaar niet ontvankelijk. Dit betekent dat wij uw bezwaar niet inhoudelijk behandelen. Hieronder leggen wij uit waarom.
Op 22 december 2020 hebben wij uw aanvraag kinderopvangtoeslag 2019 ontvangen. U kunt alleen kinderopvangtoeslag krijgen voor de maand waarin u de toeslag aanvraagt en voor de 3 maanden ervoor. Toeslagen zijn bedoeld als tegemoetkoming in de actuele kosten. De wet kent geen uitzonderingen om aanvragen waarvan de ingangsdatum langer dan 3 maanden terug is, in behandeling te nemen. Daarom hebt u vanaf 1 september 2020 recht op kinderopvangtoeslag.”
3. Verweerder heeft het bezwaar dat heeft geresulteerd in het bestreden besluit tevens aangemerkt als aanvraag om kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2019.
Bij een tweede besluit van 5 februari 2021 (kenmerk: BTSL-67a) heeft verweerder die aanvraag afgewezen, omdat kinderopvangtoeslag over 2019 uiterlijk tot 1 september 2020 kon worden aangevraagd. Het beroep is mede gericht tegen dit tweede besluit.
Wettelijk kader
4. Artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat onder “besluit” wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 1:5, eerste lid, bepaalt dat onder “het maken van bezwaar” wordt verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Artikel 6:2 bepaalt dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit worden gelijkgesteld:
a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 7:12, eerste lid, bepaalt dat de beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. […]
4.1.
Artikel 1.3, tweede lid, aanhef en onderdeel b., van de Wet kinderopvang (Wko) bepaalt dat op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing is, met uitzondering van artikel 5 van die wet op wijzigingen in de kosten van kinderopvang per kind, bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat:
b. in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, een ouder over de berekeningsjaren 2014 en volgende geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 1.5 over de periode tot de eerste dag van de kalendermaand die drie kalendermaanden gelegen is voor de datum waarop de aanvraag om kinderopvangtoeslag is ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.
5. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht heeft geweigerd kinderopvangtoeslag te verstrekken voor de periode 1 augustus 2019 tot 1 september 2020.
6. Eiser stelt dat hij aanvankelijk beoogde kinderopvangtoeslag aan te vragen over de periode 1 augustus 2019 tot en met 24 december 2020. Hem werd evenwel, bij gebruik van verweerders website (https://mijn.toeslagen.nl/), de volgende mededeling getoond:
Afbeelding afkomstig van pagina 3-2 van de gronden van beroep, gedateerd 26 februari 2021.
6.1.
De rechtbank overweegt dat eiser de vraag: “Vanaf welke datum wilt u dat de kinderopvangtoeslag ingaat?” heeft beantwoord met “01-08-2019”. Kennelijk heeft verweerder de website zodanig ingericht dat die ingangsdatum resulteerde in het tonen van een geautomatiseerde reactie, in de vorm van een foutmelding met de tekst:
“U kunt vanaf deze ingangsdatum geen kinderopvangtoeslag meer aanvragen. Vul een datum in vanaf 1 september 2020.”
De rechtbank acht het aannemelijk dat die foutmelding eraan in de weg stond dat eiser de aanvraag daadwerkelijk kon indienen met als ingangsdatum 1 augustus 2019.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze geautomatiseerde reactie is te kwalificeren als een schriftelijke weigering een besluit te nemen. Die is met een besluit gelijk te stellen voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep (artikel 6:2, aanhef en onderdeel a., van de Awb).
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Meergenoemde foutmelding is immers gelijk te stellen met een besluit in de zin van (artikel 1:3 van) de Awb, zodat het mogelijk was daartegen bezwaar te maken (artikel 1:5, eerste lid, van de Awb).
6.4.
De rechtbank zal het beroep tegen het besluit op bezwaar van 5 februari 2021, kenmerk BOB NOGB gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Verweerder heeft verzuimd artikel 6:2, aanhef en onderdeel a., van de Awb juist toe te passen. Daarnaast is het besluit eveneens genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb.
Finale geschilbeslechting
7. Het primaire besluit van 5 februari 2021 (kenmerk: BTSL-67a) bevat een motivering van verweerders standpunt dat het niet mogelijk is om kinderopvangtoeslag te verstrekken voor de periode 1 augustus 2019 tot 1 september 2020. Hiermee heeft verweerder dus alsnog een primair besluit genomen tot afwijzing van de aanvraag van eiser.
7.1.
Om redenen van proceseconomie en gelet op de instemming van eiser met het overslaan van de bezwaarfase, zal de rechtbank verweerders beslissing, bedoeld onder 7. materieel beoordelen.
7.2.
Eiser betoogt onder meer dat hij het onterecht vindt dat de terugwerkende kracht voor een aanvraag om kinderopvangtoeslag is gemaximeerd op drie maanden. Volgens hem zou dit voor alle soorten toeslagen gelijk moeten zijn.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich (in het verweerschrift) terecht op het standpunt stelt dat artikel 1.3, tweede lid, aanhef en onderdeel b., van de Wko bepaalt dat, in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, een ouder over de berekeningsjaren 2014 en volgende geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 1.5 over de periode tot de eerste dag van de kalendermaand die drie kalendermaanden gelegen is voor de datum waarop de aanvraag om kinderopvangtoeslag is ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.
Verweerder stelt zich eveneens terecht op het standpunt dat hij is gehouden de wettelijke aanvraagtermijn toe te passen, omdat deze dwingendrechtelijk van aard is. Dat betekent dat, als de situatie niet overeenkomstig het artikel van de wet is, verweerder moet besluiten dat er geen recht op kinderopvangtoeslag is. Andere (persoonlijke) omstandigheden kunnen dan niet maken dat Belastingdienst/Toeslagen toch anders kan beslissen. Vaststaat dat de wetgever op dit punt een bewuste keuze heeft gemaakt die mede is ingegeven door de wens misbruik en/of oneigenlijk gebruik van de regeling te bestrijden.
7.4.
Gelet op het dwingendrechtelijk karakter van de relevante regelgeving komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van hetgeen eiser verder heeft aangevoerd.
7.5.
Daaruit volgt dat verweerder zich in het tweede besluit van 5 februari 2021 terecht op het standpunt stelt dat eiser geen aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag voor de periode 1 augustus 2019 tot 1 september 2020, omdat de aanvraag niet eerder dan 22 december 2020 is ingediend. De rechtbank zal het beroep van eiser tegen het besluit van 5 februari 2021 (kenmerk: BTSL-67a) ongegrond verklaren.
7.6.
De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat de beslissing op het beroep tegen het besluit van 5 februari 2021 (kenmerk: BTSL-67a) in de plaats treedt van het te vernietigen besluit op bezwaar van 5 februari 2021 (kenmerk: BOB NOGB), zodat verweerder niet meer hoeft te beslissen op het bezwaar dat is gemaakt tegen de met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering een besluit te nemen (de foutmelding).
8. Omdat de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar van 5 februari 2021, kenmerk BOB NOGB gegrond zal verklaren, zal zij bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Reiskosten
9.1.
Weliswaar heeft eiser verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van € 24,92, toe te rekenen aan reis- en parkeerkosten, maar de rechtbank is gehouden de reiskosten vast te stellen op € 8,96. Dat zijn de kosten van de reis [reistraject] , v.v. per openbaar middel van vervoer, laagste klasse (artikel 1, eerste lid, onderdeel d., en artikel 2, eerste lid, onderdeel d., van het Bpb, met overeenkomstige toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdeel d., van het Besluit tarieven in strafzaken 2003).
Verletkosten
9.2.
Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van verletkosten tot een bedrag van € 23,44 (0,5 uur à € 46,87, het uurloon van eiser).
In het beroepschrift van eiser is een afbeelding opgenomen van een “
Income statement” dat betrekking heeft op de maand december 2020. Als “
Average hourly wage” is daarin een bedrag vermeld van € 44,55. Daarom komen de verletkosten de rechtbank niet onaannemelijk voor. Zij zal verweerder veroordelen tot vergoeding van € 117,18 (0,5 uur à € 46,87, vermeerderd met twee uren voor de reistijd per openbaar middel van vervoer).
Overige kosten
9.3.
De overige door eiser genoemde kosten, te weten € 1.007,71 (21,5 uren à € 46,87), komen niet voor vergoeding in aanmerking. Uit het “Formulier proceskosten” dat door eiser is ingediend kan worden opgemaakt dat deze kosten zien op de tijd die was gemoeid met de bestudering door eiser van de zaak in de kerstvakantie van 2020. (Artikel 1 van) het Bpb voorziet niet in vergoeding van dergelijke kosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 februari 2021(kenmerk: BOB NOGB) gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 februari 2021(kenmerk: BOB NOGB);
- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 februari 2021 (kenmerk: BTSL-67a) ongegrond;
- bepaalt dat de beslissing op het beroep tegen het besluit van 5 februari 2021 (kenmerk: BTSL-67a) in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar van 5 februari 2021 (kenmerk: BOB NOGB), zodat verweerder niet meer hoeft te beslissen op het bezwaar dat is gemaakt tegen de met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering een besluit te nemen (de foutmelding);
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 (zegge: negenenveertig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 126,14 (zegge: honderdzesentwintig euro en veertien centen).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, als griffier, op 17 december 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.