ECLI:NL:RBNNE:2021:5240

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
18/225537-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensensmokkel; partiele vrijspraak en veroordeling van verdachte voor het vervoeren van een Syrische man naar Nederland

Op 20 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel. De verdachte heeft een Syrische man, die in Denemarken uitgeprocedeerd was, van Duitsland naar Nederland vervoerd om daar asiel aan te vragen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van mensensmokkel ten aanzien van de vrouw en kinderen van de gesmokkelde man, omdat uit het dossier bleek dat zij al eerder asiel in Nederland hadden aangevraagd en hun verblijf ten tijde van de ten laste gelegde pleegdatum niet onrechtmatig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 november 2020 in Ter Apel, in de gemeente Westerwolde, de man heeft geholpen bij het verkrijgen van toegang tot Nederland. De verdachte was zich ervan bewust dat de man asiel wilde aanvragen, maar heeft nagelaten om naar reisdocumenten te vragen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang van de man tot Nederland wederrechtelijk was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij kostwinner is en zijn baan zal verliezen als hij gedetineerd raakt. De rechtbank heeft ook de inbeslagname van de personenauto van de verdachte gelast, aangezien deze is gebruikt bij het delict, maar heeft het in beslag genomen geld van € 300,00 teruggegeven aan de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/225537-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] wonende te [straatnaam] , [woonplaats] , [land] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 december 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 november 2020 te Ter Apel, in de gemeente Westerwolde, althans in
Nederland, een ander of anderen, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie of hun daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte voornoemde perso(o)n(en) vervoerd vanaf Duitsland naar Nederland en/of door Nederland in een door hem, verdachte, bestuurde auto en/of (aldus) het transport van voornoemde personen gefaciliteerd, terwijl hij, verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het feit gevorderd. De officier van justitie acht het feit te bewijzen op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het feit moet worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte was in de veronderstelling dat de personen die hij vervoerde een legaal verblijf in Denemarken genoten. Dat leidde hij uit verschillende omstandigheden af, zoals het feit dat de kinderen van het gezin daar naar school gingen. Hem is verzocht om deze mensen voor een bezoek naar Nederland te brengen. Hij was nooit eerder in Ter Apel geweest en pas toen hij voor de poort van het AZC stond realiseerde hij zich dat hij ze naar een asielzoekerscentrum had gebracht. Voor zover de getuigen andersluidend hebben verklaard moet er rekening mee worden gehouden dat zij verklaren ten gunste van hun asielaanvraag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 16 november 2020, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van de Koninklijke Marechaussee Landelijk Tactisch Commando, Brigade Oostgrens-Noord, met nummer PL27NN/20-003550, d.d. 16 april 2021, inhoudend als relaas van verbalisanten:
(p. 24) Op maandag 16 november 2020, omstreeks 09:40 uur, zag ik, eerste verbalisant, een voertuig, merk Citroen, type Picasso, grijs van kleur en voorzien van het Duits kenteken [kenteken] , vanaf de openbare weg, Ter Apelervenen, de parkeerplaats ter hoogte van perceelnummer 5 oprijden. Ik zag uit de auto 5 personen stappen. Ik zag dat bestuurder de passagiers hielp om bagage uit de auto te halen. Ik zag dat bestuurder na het uitladen weer in zijn auto plaats nam en begon weg te rijden.
(p. 25) Uiteindelijk overhandigde bestuurder een Duitse Aufenthaltstitel voorzien van een goed gelijkende foto met de volgende personalia: Naam: [verdachte] .
Daarop heb ik de 4 mensen, gelijkend een gezin, vader, moeder, zoon en dochter, die uit de auto waren gestapt aangesproken. Ik hoorde de jongeman zeggen dat ze uit Duitsland kwamen. Dat ze hun vader hadden opgehaald. Ik hoorde de jongeman zeggen dat zijn vader asiel kwam aanvragen in Nederland en dat zijn vader vandaag voor het eerst in Nederland was. Ik vroeg wie de man was die hen had gebracht. Ik hoorde de jonge vrouw woorden uitspreken, "Taxi Allemagne". Ik hoorde haar dit meerdere malen zeggen. Waarop ik vroeg of dit een taxi was. Ik hoorde de jongeman dit bevestigen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (relaas) d.d. 16 april2021, opgenomen op pagina 5 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Datum/tijd identiteit vaststellen: Maandag 16 november 2020: [betrokkene 2] (de rechtbank begrijpt: de vader van het hiervoor bedoelde gezin).
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 16 november2020, opgenomen op pagina 178 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [betrokkene 2] :
(p. 179) V: Welke nationaliteiten bezit u?
A: Syrische
V: U bent gecontroleerd toen u uit een voertuig stapte bij asielzoekers centrum Ter Apel. Van wie is deze auto?
A: Hij zei dat hij mij naar het kamp wilde brengen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 22 december 2020, opgenomen op pagina 187 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [betrokkene 1] :
(p. 192) V: Wij troffen u aan in een auto bij een man, V: Hoe kwam u bij hem in de auto dan?
A: In Duitsland.
(p. 193) V: Waar zou meneer hun naartoe willen brengen dan?
A: Naar Ter Apel.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 18 november 2020, opgenomen op pagina 207 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
(p. 209) Ik heb contact gehad met deze man, ik zie dat u net een foto neemt van een
Whatsappgesprek met nummer: + [telefoonnummer 1] . Ik ben benaderd door zijn vrouw, eergisteren, met de vraag of ik wist waar haar man was. Haar man was onderweg naar een Kamp in Nederland. Hij heeft al 2 dagen geen contact met haar gehad. Haar telefoonnummer is + [telefoonnummer 2]
1V: Wat heeft deze vrouw tegen u gezegd?
A: Er zouden Syriërs zijn die geen geld hadden, hebben haar man benaderd met het verzoek om de Syriërs naar Nederland te brengen.
6. De door verdachte ter zitting van 6 december 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 16 november 2020 de personen die ik bij het AZC in Ter Apel heb afgezet, vervoerd van Duitsland naar Nederland. Ik heb hen niet naar reisdocumenten gevraagd.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 17 november 2020,opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
(p. 37) Ik heb maar 1 telefoon. En dit nummer heb ik sinds ik in Suhl, Duitsland was.
V: Wat is het telefoonnummer van deze telefoon?
A: [telefoonnummer 1] .
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 18 november 2020, opgenomen op pagina 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
(p. 57) V: Wist u dat [betrokkene 1] met haar gezin naar Ter Apel wou in Nederland?
A: Ja, dat wist ik.
V: Wat gingen ze doen op Ter Apel?
A: Asiel aanvragen voor het hele gezin.
V: Heeft [betrokkene 1] u dat verteld in Denemarken, dat zij met het hele gezin in Nederland Asiel aan wou vragen.
A: Ja, zij heeft mij dat verteld.

Bewijsoverwegingen

De rechtbank overweegt dat het begrip “wederrechtelijk” in de delictsomschrijving van artikel 197a Wetboek van Strafrecht (Sr) gelet op de wetsgeschiedenis dient te worden uitgelegd als “zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid”. De in artikel 197a Sr bedoelde hulp moet zijn verleend aan iemand die voor de toegang tot, de doorreis door of het verblijf in Nederland aan geen rechtsregel van nationale of internationale herkomst - enige titel kan ontlenen.
In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te verblijven, is bepaald in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Artikel 8 Vw bepaalt, voor zover hier van belang, dat een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft indien hij een verblijfstitel heeft dan wel in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, oftewel van de uitkomst van een rechtsmiddel daartegen.
Partiele vrijspraak
[betrokkene 1] heeft verklaard dat zij en haar kinderen, [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , zich op 25 september 2020 bij het asielzoekerscentrum in Ter Apel hebben aangemeld, nadat hun verblijfsvergunning in Denemarken niet was verlengd. Haar man, [betrokkene 2] , was vanwege medische omstandigheden (voorlopig) in Denemarken achtergebleven. [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben het AZC na hun registratie aldaar weer verlaten om uiteindelijk, nadat hun man/vader ook naar Nederland zou kunnen komen, gezamenlijk als gezin (wederom) asiel aan te gaan vragen.
2Deze verklaring wordt ondersteund door de informatie op de ID-staten d.d. 16
november 2020 van [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4]
3waaruit blijkt dat hun verblijfsrecht op 9 november 2020 in Nederland rechtmatig was.
Nu uit het dossier niet is gebleken dat het verblijfsrecht van [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] na 9 november 2020 is gewijzigd, moet het er voor worden gehouden dat hun verblijf in Nederland op 16 november 2020 rechtmatig was. Dit betekent dat het ten laste gelegde ten aanzien van deze drie personen niet kan worden bewezen zodat verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van [betrokkene 2] overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij [betrokkene 2] vanuit Duitsland naar Ter Apel in Nederland heeft vervoerd. Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat de toegang tot en de doorreis door Nederland van [betrokkene 2] in Nederland wederrechtelijk was.
Verdachte heeft bij de marechaussee verklaard dat [betrokkene 1] (de rechtbank begrijpt:
[betrokkene 1] ), met wie hij voorafgaand aan de reis telefonische contacten had, hem heeft verteld dat zij met haar gezin asiel wilde aanvragen in Ter Apel. Ter terechtzitting heeft verdachte ontkend dat hij dit heeft verklaard, maar de rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van zijn verklaring bij de marechaussee op dit punt te twijfelen en houdt verdachte daaraan. De rechtbank heeft daarbij ook gelet op het feit dat de vrouw van verdachte er kennelijk ook vanuit ging dat verdachte met Syriërs op weg was naar een kamp in Nederland, zo leidt de rechtbank uit de verklaring van getuige [getuige] af. Verdachte heeft ondanks dat hij wist van de plannen van het Syrische gezin dat hij vervoerde, verzuimd om naar reisdocumenten te informeren.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte op zijn minst genomen ernstige redenen had te vermoeden dat de toegang tot of die doorreis door Nederland van [betrokkene 2] wederrechtelijk was.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 november 2020 in Nederland, een ander, te weten [betrokkene 2] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, immers heeft hij, verdachte, voornoemde persoon vervoerd vanaf Duitsland naar Nederland en door Nederland in een door hem, verdachte, bestuurde auto, terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:
Mensensmokkel.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf. Verdachte heeft geen strafblad, is kostwinner en zal zijn baan verliezen als hij naar de gevangenis moet.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel. Hij heeft een Syrische man - die in Denemarken uitgeprocedeerd was - van Duitsland naar Nederland vervoerd om daar asiel te kunnen aanvragen. Door mensensmokkel wordt het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland en andere landen van de Europese Unie doorkruist en wordt bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit.
Gelet hierop alsmede op de straffen die voor soortgelijke feiten door rechters plegen te worden opgelegd en het signaal dat daarvan uit het oogpunt van generale preventie dient uit te gaan, acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden.
Bij de strafbepaling in smokkelzaken wordt onder meer rekening gehouden met het aantal gesmokkelden. Nu de rechtbank op dit punt tot een beperktere bewezenverklaring komt dan waar de officier van justitie zijn strafeis op heeft gebaseerd, ziet de rechtbank aanleiding een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen dan gevorderd.
Verder heeft de rechtbank gelet op het blanco strafblad van verdachte in Nederland en op de persoonlijke omstandigheden van verdachte in Duitsland. Verdachte is kostwinner voor zijn gezin en zal zijn baan verliezen indien hij gedetineerd raakt, hetgeen financiële consequenties voor hem en zijn gezin zal hebben. De rechtbank acht het gelet hierop niet wenselijk dat verdachte opnieuw gedetineerd raakt.
Alles overwegende ziet de rechtbank aanleiding om een geheel voorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Een afdoening als bepleit door de raadsman doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het feit en het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een personenauto van het merk Citroen, voorzien van kenteken [kenteken] , vatbaar voor verbeurdverklaring nu het feit met behulp van dit voertuig is begaan en verdachte bij de politie heeft aangegeven dat hij de eigenaar van het voertuig is. Dit betekent dat het verzoek van de verdediging om teruggave van de auto aan verdachte wordt afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geld (totaal € 300,00), moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 197a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen personenauto van het merk Citroen, voorzien van kenteken [kenteken] .
Gelast de teruggaveaan veroordeelde van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geld (totaal € 300,00).
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. G. Eelsing en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2021.
Het telefoonnummer van de echtgenote van verdachte, p. 74.
Verklaring van [betrokkene 1] , p. 182 e.v.
Opgenomen achterin het dossier.