ECLI:NL:RBNNE:2021:5201

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
21/012320 WWETGC
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op grond van artikel 15 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie

Op 8 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarbij de veroordeelde verzet heeft ingesteld tegen een dwangbevel op grond van artikel 15 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). De rechtbank heeft overwogen dat zij geen oordeel kan geven over de in het buitenland gevoerde procedure of de daar onherroepelijk genomen beslissing. De veroordeelde had op 3 augustus 2021 een dwangbevel ontvangen, waartegen hij op 16 augustus 2021 tijdig verzet heeft ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissing van het Bezirkshauptmannschaft Kitzbuhel in Oostenrijk, die op 6 november 2019 een geldelijke sanctie van € 800,00 heeft opgelegd, onherroepelijk is geworden op 25 juni 2020. De officier van justitie heeft deze beslissing erkend en de tenuitvoerlegging overgenomen, waarbij geen van de weigeringsgronden uit de WWETGC van toepassing bleek te zijn.

De rechtbank heeft de argumenten van de veroordeelde, waaronder de stelling dat hij niet op de hoogte was van de beslissing en dat de akte mogelijk vals is, verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de akte van uitreiking op juiste wijze is opgemaakt en dat de veroordeelde niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing. De rechtbank concludeert dat de door de veroordeelde aangevoerde bezwaren niet kunnen leiden tot een gegrondverklaring van het bezwaarschrift. De rechtbank heeft daarom het bezwaarschrift ongegrond verklaard en bevestigd dat de Minister voor Rechtsbescherming in redelijkheid het dwangbevel heeft kunnen uitvaardigen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
rekestnummer 21/012320
cjib-nummer 5505254001282830
Beschikking van de meervoudige raadkamer van 8 december 2021 op het verzet ex artikel 15 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende [woonplaats] , [straatnaam] .

Procesverloop

Veroordeelde heeft zich bij bezwaarschrift verzet tegen het nemen van verhaal door afgifte van een dwangbevel. Het bezwaarschrift is op 16 augustus 2021 door de rechtbank ontvangen.
De behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op 24 november 2021, waarbij aanwezig waren de veroordeelde en de officier van justitie, mr. H. Mous.

Motivering

1. Veroordeelde heeft verzet ingesteld op grond van artikel 15 van de Wet wederzijdse erkenning entenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). Artikel 6:4:5, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betekent -kort gezegd- dat het bezwaarschrift uiterlijk twee weken na betekening van het dwangbevel moet worden ingediend.
Uit de stukken blijkt dat op 3 augustus 2021 het dwangbevel aan veroordeelde is betekend en dat het bezwaarschrift van veroordeelde op 16 augustus 2021 bij de rechtbank is ingediend. Veroordeelde heeft tijdig verzet ingesteld.
2. Als uitgangspunten voor de beoordeling van een bezwaarschrift op grond van artikel 15 van deWWETGC gelden:
de rechtbank mag bij haar beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerderechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie de beslissing tot erkenning had moetenweigeren voor zover dit de verplichte weigeringsgronden betreft. Voorts dient de rechtbank te toetsen of de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen afzien van het gebruikmaken van een facultatieve weigeringsgrond.
de rechtbank moet toetsen of de Minister in redelijkheid het dwangbevel heeft kunnenuitvaardigen.
3. Uit de stukken blijkt dat het Bezirkshauptmannschaft Kitzbuhel in Kitzsbuhel, Oostenrijk, op 6 november 2019 aan veroordeelde een geldelijke sanctie heeft opgelegd van € 800,00 vermeerderd met € 80,00 als bijdrage in de kosten van de strafprocedure. Deze sanctie heeft betrekking op het rijden onder invloed van alcohol op 25 februari 2019 in Hopfgarten im Brixental, Oostenrijk. De beslissing is op 25 juni 2020 onherroepelijk geworden.
Oostenrijk heeft op 31 juli 2020 aan Nederland verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van deze beslissing. De officier van justitie heeft op 8 januari 2021 deze beslissing erkend en de tenuitvoerlegging overgenomen. De officier van justitie heeft hierbij aangegeven dat geen van de weigeringsgronden uit de WWETGC van toepassing is.
4. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft meermalen getracht het verschuldigdebedrag, verhoogd met kosten, te innen bij veroordeelde. Na een aanschrijving, twee aanmaningen en twee herinneringen is een dwangbevel uitgevaardigd voor het oorspronkelijk opgelegde bedrag, verhoogd met kosten in verband met het innen van dit bedrag.
5. Veroordeelde heeft in zijn bezwaarschrift en de aanvulling van 11 november 2021 aangevoerddat hij in Oostenrijk niet rijdend in een voertuig is aangehouden terwijl hij alcohol had gedronken en dat de stukken met betrekking tot het voertuig onjuistheden vermelden. Veroordeelde vindt dat hij de opgelegde boete niet hoeft te betalen, omdat deze onterecht is opgelegd.
6. Zoals hiervoor bij 2. onder I. is aangegeven, mag de rechtbank geen oordeel geven over de inhet buitenland gevoerde procedure of de daar onherroepelijk genomen beslissing. De rechtbank kan daardoor geen oordeel geven over de rechtmatigheid van het opleggen van de geldelijke sanctie.
7. Veroordeelde heeft in zijn bezwaarschrift en in de aanvulling van 11 november 2021 tevensaangevoerd dat hij niet op de hoogte is gesteld van de beslissing van 6 november 2019 waardoor hij geen mogelijkheid heeft gehad om hiertegen bezwaar te maken.
8. De rechtbank stelt op basis van de stukken vast dat de beslissing van het
Bezirkshauptmannschaft Kitzbuhel in Kitzsbuhel, Oostenrijk, van 6 november 2019 op 27 mei 2020 via een rechtshulpverzoek aan Nederland in persoon aan veroordeelde is uitgereikt. De akte van uitreiking is niet door veroordeelde ondertekend, maar door een medewerker van de
Interdepartementale Post en Koerier Dienst (IPKD) die ervoor heeft getekend dat de akte naar waarheid is opgemaakt. In de akte is aangegeven dat de stukken aan de geadresseerde in persoon zijn uitgereikt, te weten veroordeelde, en in de aanvulling op de akte is aangegeven dat is gevraagd naar de naam en dat de ontvanger de naam van de geadresseerde heeft opgegeven. In verband met de uitbraak van COVID-19 en de maatregelen ter bestrijding daarvan is bij Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 24 april 2020, nr. 2559720 (Sc 2020/27520) de hiervoor beschreven werkwijze in deze periode mogelijk gemaakt. De beslissing is daarom op juiste wijze aan veroordeelde betekend.
10. Door veroordeelde is ter terechtzitting aangevoerd dat de beslissing hem niet heeft bereikt en dat de akte mogelijk vals is opgemaakt. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de akte die door een medewerker van de Interdepartementale Post en Koerier Dienst is opgemaakt en die heeft getekend dat de akte naar waarheid is ingevuld. Dit verweer wordt daarom verworpen.
9. In de beslissing, die voor veroordeelde in de Nederlandse taal is vertaald, is aangegeven datveroordeelde binnen een termijn van vier weken na bezorging van de beslissing schriftelijk, eventueel via e-mail, in bezwaar kan gaan. Veroordeelde heeft hiervan geen gebruik gemaakt waardoor de beslissing op 25 juni 2020 onherroepelijk is geworden.
10. De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat de door veroordeelde aangevoerde bezwarenniet kunnen leiden tot een gegrondverklaring van het bezwaarschrift. Er is niet gebleken dat de officier van justitie gebruik had moeten maken van een verplichte weigeringsgrond of dat er sprake is van een facultatieve weigeringsgrond waar de officier van justitie niet in redelijkheid van had kunnen afzien. Er is daarentegen wel gebleken dat het CJIB met de juiste zorgvuldigheid heeft getracht het opgelegde geldbedrag te innen door het zenden van diverse stukken naar de adressen waar veroordeelde was en is ingeschreven. De Minister voor Rechtsbescherming heeft -toen betaling uitbleef- vervolgens in redelijkheid de beslissing kunnen nemen tot het uitvaardigen van het dwangbevel.
13. Het door veroordeelde ingediende bezwaarschrift moet dan ook ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr.
K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2021.
Indien u het niet eens bent met deze beslissing kunt u binnen veertien dagen na betekening van deze beslissing cassatie instellen. Het instellen van cassatie doet u bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, afdeling strafrecht, Zaailand 102, 8911 BN Leeuwarden.
De Hoge Raad neemt de zaak alleen in behandeling wanneer het verschuldigde bedrag, inclusief kosten, is betaald. Dit bedrag dient als zekerheidsstelling. Zie hiervoor artikel 6:4:5, derde lid, van het Wetboek van Stafvordering. Het gaat om een bedrag van € 1.089,00. Dit bedrag moet binnen twee weken na het instellen van cassatie zijn betaald op rekeningnummer NL59INGB0705005143 van het CJIB in Leeuwarden, onder vermelding van het CJIB-nummer 5505254001282830 .