ECLI:NL:RBNNE:2021:5200

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
18/240603-21 afwijzing verzoek RM Wfz
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in het kader van de Wet forensische zorg

De meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 14 december 2021 een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf afgewezen. De rechtbank overwoog dat betrokkene op een wachtlijst staat voor een instelling waar hij passende zorg kan krijgen, maar dat het onduidelijk is wanneer hij daar geplaatst kan worden. De reclasseringswerker gaf aan dat een plaatsing binnen zes maanden onwaarschijnlijk is, waardoor er geen zicht is op een klinische opname binnen vier weken. De rechtbank achtte geen termen aanwezig voor het ambtshalve verlenen van een rechterlijke machtiging, zoals door de advocaat van betrokkene was verzocht.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 november 2021 waren de betrokkene, zijn advocaat, de officier van justitie en deskundigen aanwezig. De officier van justitie had aanvankelijk verzocht om een rechterlijke machtiging voor zes maanden, maar trok dit verzoek in tijdens de zitting. De deskundigen adviseerden om betrokkene in een klinische setting te plaatsen, maar er was geen zicht op een tijdige plaatsing. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de officier van justitie moest worden afgewezen, omdat er geen mogelijkheden waren voor een klinische opname binnen de gestelde termijn.

De beslissing werd genomen door mr. M. Brinksma, voorzitter, en de rechters mr. R.B. Maring en mr. C.A.J. Tuinstra. Tegen deze beschikking staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, in te stellen door een advocaat binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
rekestnummer C/17/181281 parketnummer 18/240603-21
Beschikking van de rechtbank d.d. 14 december 2021 op het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, Wet forensische zorg (Wfz) jo. artikel 24 Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam], thans gedetineerd in [instelling], bijgestaan door zijn advocaat mr. drs. P. Rijnsburger, advocaat te Leeuwarden, hierna te noemen: betrokkene.

1.1 Procesverloop

1.1.
De officier van justitie heeft verzocht een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van betrokkene te verlenen. Dit verzoekschrift is op 12 november 2021 bij de rechtbank binnengekomen. Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de politiegegevens en de strafvorderlijke en justitiële gegevens van betrokkene, die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het ernstig nadeel;
  • het advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ);
  • een aanvraag voorbereiding verzoekschrift van een zorgmachtiging, opgemaakt door mr. M.
Eshuis, plaatsvervangend officier van justitie, d.d. 20 september 2021;
  • een psychiatrisch rapport, opgemaakt door J. Marx, psychiater, d.d. 17 juni 2021;
  • een psychologisch rapport, opgemaakt door mw. drs. B. Breuker, forensisch GZ-psycholoog, d.d.
16 februari 2021;
- een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 3 februari 2021, inhoudende de beslissing om betrokkene onder curatele te stellen en waarbij de moeder van betrokkene tot curator is benoemd.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 30 november 2021 in het gebouw van de rechtbank Noord-Nederland op de locatie Leeuwarden.
1.3.
Ter zitting zijn aanwezig en worden gehoord:
  • betrokkene;
  • de advocaat van betrokkene;
  • de officier van justitie mr. J.P. Senior;
  • de deskundige B.W.C.J. de Bruijn, juridisch adviseur Wet zorg en Dwang van het CIZ (via een telefonische verbinding);
  • de deskundige [naam], reclasseringswerker.

2.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

2.1.
De officier van justitie heeft in haar verzoekschrift de rechtbank verzocht een rechterlijke machtiging te verlenen tot de opname en het verblijf van betrokkene voor de duur van zes maanden. Ten aanzien van de criteria van de rechterlijke machtiging heeft de officier van justitie verwezen naar het verzoekschrift.
2.2.
Ter terechtzitting van 30 november 2021 heeft de officier van justitie echter verzocht om het verzoekschrift af te wijzen. Zij heeft daartoe gesteld dat ten tijde van het indienen van het verzoekschrift betrokkene werd verdacht van het plegen van minder strafbare feiten dan tijdens de behandeling ter terechtzitting van de strafzaken met parketnummer 18/240603-21 en 18/023746-21 is gebleken. Betrokkene wordt ten aanzien van die strafzaken ervan verdacht dat hij in een korte periode zeven strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder vijf gevallen van belaging en één bedreiging, waarvan de slachtoffers veelal jonge meisjes waren. Gelet daarop, en gelet op de hardnekkigheid van het gedrag van betrokkene, moet worden ingezet op het voorkomen van recidive. Daar is een verzoek zoals het onderhavige niet voor bedoeld, maar de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wel.
2.3.
Als de rechtbank het onderhavige verzoek toewijst en de rechterlijke machtiging verleent, dan moet er binnen een periode van vier weken na de datum van toewijzing van het verzoek een passende plek voor betrokkene worden gevonden. Daarop kan door het openbaar ministerie geen druk worden uitgeoefend, zodat de mogelijkheid bestaat dat er niet binnen genoemde periode van vier weken een passende plek voor betrokkene wordt gevonden. In dat geval zal betrokkene weer op straat staan. De officier van justitie acht deze laatste situatie niet wenselijk.
2.4.
Tot slot heeft de officier van justitie zich niet verzet tegen de mogelijke beslissing van de rechtbank om de rechterlijke machtiging ambtshalve te verlenen.

3.3 Het standpunt van de deskundige De Bruijn

3.1.
Door De Bruijn is verklaard dat door de psychiater en de psycholoog is geadviseerd om in de beide strafzaken aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen, zodat hij naar een passende klinische setting gaat waar hij meteen behandeld wordt. Een rechterlijke machtiging heeft meerwaarde omdat betrokkene een autismespectrumstoornis heeft en stabiliteit nodig heeft. De behandeling in een klinische setting in het kader van een rechterlijke machtiging is niet toegespitst op het verminderen van recidive ten aanzien van het plegen van strafbare feiten, maar meer op de persoon van betrokkene zelf.
3.2.
Er is volgens De Bruijn op dit moment nog geen zicht op de plaatsing van betrokkene in een passende klinische setting in het kader van een rechterlijke machtiging. Er is ook nog geen duidelijkheid omtrent de mogelijkheid tot het plaatsen van betrokkene in een passende klinische setting. Noch het CIZ noch het openbaar ministerie kan druk uitoefenen op de instanties om spoedig een plek voor betrokkene in een passende klinische setting te realiseren.

4.4 Het standpunt van de deskundige Goet

4.1.
Door Goet is ter terechtzitting verklaard dat betrokkene in het kader van beide voornoemde strafzaken door de reclassering bij Trajectum is aangemeld voor een klinische behandeling. De wachtlijst bij Trajectum is op dit moment minstens zes maanden. Door de reclassering is onderzoek gedaan naar andere instellingen waar betrokkene binnen zes maanden een passende klinische behandeling zou kunnen ondergaan. Dat onderzoek heeft niets opgeleverd. Ook is nog onvoldoende onderzoek gedaan om betrokkene voorafgaand aan een plaatsing in Trajectum bij wijze van overbrugging in een andere passende instelling te plaatsen.

5.5 Het standpunt van betrokkene en diens advocaat

5.1.
De advocaat van betrokkene heeft aangevoerd dat het verzoek moet worden toegewezen,
omdat er is voldaan aan de criteria van de Wet zorg en dwang en het in het belang van betrokkene is dat hij overgaat van het strafrechtelijk systeem naar het zorgsysteem. Dit leidt tot een betere zorg en de mogelijkheid tot terugkeer in de maatschappij. De advocaat onderschrijft het standpunt van de officier van justitie, de gedragsdeskundigen en de ter terechtzitting gehoorde deskundigen dat betrokkene een passende klinische behandeling nodig heeft.
5.2.
Tot slot heeft de advocaat, evenals de officier van justitie, aangevoerd dat de rechtbank ambtshalve de rechterlijke machtiging kan verlenen.

6.6 Beoordeling

6.1.
Uit de stukken en uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat Trajectum de instelling is waar betrokkene de passende zorg, klinische behandeling en begeleiding kan krijgen. Betrokkene is aangemeld bij Trajectum, maar staat op een wachtlijst om daar geplaatst te worden. Het is onduidelijk wanneer hij daar daadwerkelijk geplaatst kan worden. De rechtbank acht het op grond van de verklaring van de deskundige Goet onwaarschijnlijk dat plaatsing binnen een termijn van zes maanden gerealiseerd kan worden. Onduidelijk is bovendien of betrokkene in de tussenliggende tijd bij wijze van overbrugging in een voor hem andere passende instelling kan worden geplaatst. Ook is er geen zicht op plaatsing van betrokkene in een klinische setting in het kader van een rechterlijke machtiging binnen een termijn van vier weken.
Gelet op het bovenstaande wijst de rechtbank het verzoek van de officier van justitie af.
6.2.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om, zoals door de advocaat is verzocht, ambtshalve een rechterlijke machtiging te verlenen.

7.7 Beslissing

De rechtbank:
wijst afhet verzoek van de officier van justitie.
Deze beschikking is op 14 december 2021 gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. R.B. Maring en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, in tegenwoordigheid van L. Palstra, griffier.
Mr. Tuinstra is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen de beschikking van deze rechtbank staat voor verzoeker beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen door een advocaat middels het indienen van een verzoekschrift bij de griffie van de Hoge Raad, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking.