ECLI:NL:RBNNE:2021:5199

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
C/18/202256 / FA RK 20-2983
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging huwelijk en ontkenning vaderschap in het kader van internationale rechtsmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 december 2021 uitspraak gedaan in twee verzoekprocedures van een vrouw, hierna aangeduid als 'de vrouw', tegen een man, hierna aangeduid als 'de man'. De vrouw verzocht de rechtbank om het huwelijk met de man nietig te verklaren en om de echtscheiding uit te spreken. Tevens verzocht zij om de ontkenning van het vaderschap van de man over haar kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw in 2014 vanuit Eritrea naar Nederland is gekomen en dat er een huwelijk tussen de vrouw en de man is geregistreerd in de Basis Registratie Personen (BRP). De vrouw betwist echter de rechtsgeldigheid van dit huwelijk en stelt dat zij de man niet kent en twijfelt of hij überhaupt bestaat.

De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of zij bevoegd is om de zaak te behandelen en welk recht van toepassing is. Gezien het feit dat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen rechtsgeldig huwelijk tussen de vrouw en de man tot stand is gekomen, omdat de vrouw niet kan aantonen dat zij met de man is gehuwd. Hierdoor is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken tot nietigverklaring van het huwelijk en echtscheiding.

Wat betreft de ontkenning van het vaderschap heeft de rechtbank vastgesteld dat, aangezien er geen rechtsgeldig huwelijk is, de vrouw ook niet-ontvankelijk is in haar verzoeken tot ontkenning van het vaderschap van de man over [kind 1] en [kind 2]. De rechtbank heeft de overige verzoeken van de vrouw afgewezen en de taak van de bijzondere curator beëindigd. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummers: C/18/202256 / FA RK 20-2983 en C/18/202257 / FA RK 20-2984
Beschikking van 16 december 2021 in de zaken van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen "de vrouw",
advocaat mr. S.M. Wolfert, kantoorhoudende te Leek,
en
[verweerder],
zonder vaste woon- of verblijfsplaats,
hierna ook te noemen "de man".

1.Het procesverloop

in de zaak met het zaak-/rekestnummer: C/18/202256 / FA RK 20-2983
1.1.
Deze procedure is ingeleid met het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, dat de rechtbank heeft ontvangen op 13 november 2020.
1.2.
Op 2 december 2020 heeft de rechtbank een F9-formulier met een betekeningsexploot van de deurwaarder ontvangen van de vrouw.
1.3.
Op 24 december 2020 heeft de rechtbank een akte uitlating met bijlage ontvangen van de vrouw.
in de zaak met het zaak-/rekestnummer: C/18/202257 / FA RK 20-2984
1.4.
Deze procedure is ingeleid met het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, dat de rechtbank heeft ontvangen op 13 november 2020.
1.5.
Bij beschikking van 31 maart 2021 van deze rechtbank is mr. M.M. Mok benoemd tot bijzondere curator voor de minderjarige [kind 1] en [kind 2] .
1.6.
Op 7 mei 2021 heeft de rechtbank een brief met bijlage ontvangen van de bijzondere curator.
1.7.
Op 19 augustus 2021 heeft de rechtbank een brief met bijlagen ontvangen van de bijzondere curator.
1.8.
Op 11 oktober 2021 heeft de rechtbank een akte tevens inhoudende wijziging verzoek ontvangen van de vrouw.
in beide zaken
1.9.
Op 14 oktober 2021 heeft de rechtbank de zaken gelijktijdig behandeld. In beide zaken zijn toen verschenen en gehoord de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.M. Mok, als bijzondere curator, en C.E.M. Scholte op Reimer die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) vertegenwoordigt. Tevens was [naam begeleider] (begeleider van de vrouw) als toehoorder aanwezig. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Omdat de opgeroepen tolk wegens autopech niet tijdig aanwezig kon zijn is de zaak toen aangehouden.
1.10.
Op 9 november 2021 heeft de rechtbank de zaken wederom gelijktijdig behandeld. In beide zaken zijn verschenen en gehoord de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en T. Bahta (tolkennummer 5427), mr. M.M. Mok, als bijzondere curator, en D. Nowee die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) vertegenwoordigt. Tevens was [naam begeleider] (begeleider van de vrouw) als toehoorder aanwezig.
1.11.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking wordt gegeven.

2.De feiten

in beide zaken
2.1.
De rechtbank kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten.
2.2.
De vrouw heeft zich in 2014 vanuit Eritrea in Nederland gevestigd. Na aankomst in Nederland is een huwelijk tussen de vrouw en de man geregistreerd en op 30 juli 2014 ingeschreven in de Basis Registratie Personen (hierna: "BRP") van de gemeente Delfzijl. De huwelijksdatum, de geboortedatum, de geboorteplaats en het woonadres van de man zijn volgens de BRP onbekend.
2.3.
Naast twee uit een eerdere relatie van de vrouw geboren kinderen heeft de vrouw nog twee kinderen, te weten:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te Ethiopië, hierna te noemen " [kind 1] ";
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 te Groningen, hierna te noemen " [kind 2] ".
2.4.
De man is in de BRP opgenomen als de vader van [kind 1] en [kind 2] . De man staat ook op de geboorteakte van [kind 2] als zijn vader vermeld.
2.5.
De vrouw heeft in het bijzijn van de bijzondere curator een DNA-verwantschapsonderzoek van Verilabs (een zelftest) gedaan op 11 augustus 2021. Hieruit blijkt dat de heer [naam biologische vader] , die is geboren op [geboortedatum] 1994 te Eritrea, met een waarschijnlijkheid van 99,99 % de biologische vader is van [kind 1] en [kind 2] .

3.De verzoeken

in de zaak met het zaak-/rekestnummer: C/18/202256 / FA RK 20-2983
3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. het huwelijk tussen partijen nietig te verklaren;
II. althans te bepalen wat de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
subsidiair:
III. tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
IV. te bepalen dat het hoofdverblijf van de [kind 1] en [kind 2] bij de vrouw zal zijn;
V. de vrouw te belasten met het eenhoofdig gezag over [kind 1] en [kind 2] ;
VI. althans te bepalen wat de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
meer subsidiair:
VII. voor recht te verklaren dat er geen sprake is van een huwelijk tussen partijen;
VIII. althans te bepalen wat de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
IX. kosten rechtens.
3.2.
Op de stellingen van de vrouw wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak met het zaak-/rekestnummer: C/18/202257 / FA RK 20-2984
3.3.
Na wijziging van haar verzoek, verzoekt de vrouw de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de ontkenning van het vaderschap van de man over [kind 1] en [kind 2] gegrond te verklaren, althans te bepalen wat de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.4.
De bijzondere curator heeft de rechtbank, onder de voorwaarde dat uit een eventueel door de moeder in het geding te brengen verwantschapsonderzoek blijkt dat de heer [naam biologische vader] de biologische vader van [kind 1] is, namens [kind 1] verzocht tot ontkenning van het vaderschap van de man.
3.5.
Op de stellingen van de vrouw en de bijzondere curator wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

4.De beoordeling

in de zaak met het zaak-/rekestnummer: C/18/202256 / FA RK 20-2983
4.1.
Gelet op de internationale aspecten van de zaak dient de rechtbank ambtshalve te onderzoeken of zij bevoegd is om de zaak te behandelen en als dat zo is, welk recht op ieder van de verzoeken van toepassing is.
4.2.
Nu de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft en zij daar sinds ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de verzoeken haar verblijfplaats had, komt de Nederlandse rechter ingevolge artikel 4, eerste lid Rv juncto artikel 3, eerste lid aanhef en onder a Brussel II bis Verordening rechtsmacht toe om te oordelen over de verzoeken van de vrouw inzake de nietigverklaring van het huwelijk en de echtscheiding.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de stelling van de vrouw dat zij betwijfelt of de man überhaupt bestaat met zich brengt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoeken. De verzoeken van de vrouw richten zich immers tegen de man, zodat in het geval de man niet bestaat tegen hem geen gerechtelijke procedure kan worden geëntameerd. De rechtbank zal de vrouw daarom niet-ontvankelijk verklaren. Voor zover de vrouw heeft bedoeld te stellen dat de man voor haar onbekend is, maar wel bestaat, overweegt de rechtbank als volgt.
De verzoeken tot nietigverklaring en echtscheiding
4.4.
Het primaire verzoek van de vrouw strekt ertoe, dat de rechtbank het huwelijk van de vrouw en de man vernietigt, omdat er, verkort weergegeven, sprake is van dwaling als bedoeld in artikel 1:71 BW. De vrouw stelt daartoe, kort gezegd, dat ten onrechte in de BRP is geregistreerd dat zij met de man gehuwd is. Volgens de vrouw heeft zij blijkbaar zonder zich dat te beseffen tegenover de gemeente en de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) verklaard dat zij met de man gehuwd is. De vrouw is echter niet met de man gehuwd, kent de man niet en betwijfelt of de man überhaupt een bestaand persoon is. De onjuiste vermelding in de BRP is volgens de vrouw een gevolg van de omstandigheid dat de vrouw zich niet goed op de gesprekken met het IND en de gemeente heeft kunnen voorbereiden, niet kan lezen noch kan schrijven, aldus de vrouw.
4.5.
Voor toewijzing van een verzoek tot nietigverklaring van een huwelijk is in ieder geval vereist dat er tussen de man en de vrouw een rechtsgeldig huwelijk tot stand is gekomen. Gelet op de internationale aspecten van de zaak dient de rechtbank eerst te beoordelen welk recht toegepast dient te worden op de verzoeken van de vrouw. Met betrekking tot het verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk dient het toe te passen recht niet vastgesteld te worden door artikel 10:56 BW, maar dient op grond van het Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken (Verdrag van 14 maart 1978 te 's-Gravenhage, Tractatenblad, jaargang 1987/nr. 137) bepaald te worden. Ingevolge dit verdrag wordt een huwelijk dat rechtsgeldig tot stand is gekomen volgens het recht van de staat waar het is voltrokken als zodanig beschouwd. Dit brengt met zich mee dat de vraag of het huwelijk rechtsgeldig tot stand is gekomen, en in het verlengde daarvan of het huwelijk nietig verklaard kan worden, beoordeeld dient te worden naar het recht van de staat waar het huwelijk is voltrokken.
4.6.
Nu de vrouw stelt dat zij niet met de man is gehuwd en evenmin is gebleken dat er een huwelijksverklaring van een bevoegde autoriteit is afgegeven en er bovendien geen andere bewijsstukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de vrouw met de man is gehuwd noch waar het huwelijk is voltrokken, kan de rechtbank niet vaststellen dat er een rechtsgeldig huwelijk tussen de man en de vrouw tot stand is gekomen, en in het verlengde daarvan kan de rechtbank het huwelijk niet als rechtsgeldig erkennen. Doordat de rechtbank het huwelijk niet kan erkennen, kan de vrouw niet worden ontvangen in haar verzoek om een niet rechtsgeldig huwelijk nietig te verklaren. De rechtbank zal de vrouw daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk. De enkele omstandigheid dat het huwelijk in de BRP is geregistreerd, brengt in het vorenstaande geen wijziging, omdat de registratie van een huwelijk in de BRP plaatsvindt zonder verdere toetsing (behoudens een schijnhuwelijk) en heeft verder geen rechtsgevolgen, zoals blijkt een brief van minister Dekker voor Rechtsbescherming van 11 februari 2019 in antwoord op de gestelde Kamervraag over het al dan niet automatisch erkennen van een kind huwelijk als beide partners 18 jaar of ouder zijn (TK 2018-2019, 32175, nr. 65).
4.7.
Op het verzoek tot echtscheiding, zoals subsidiair door de vrouw verzocht, is ingevolge artikel 10:56 BW het Nederlandse recht van toepassing. Alvorens daarop in te gaan dient de rechtbank eerst te onderzoeken er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk. Nu de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, niet kan vaststellen dat er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen de man en de vrouw waardoor de rechtbank het in de BRP geregistreerde huwelijk niet als rechtsgeldig kan erkennen, is de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot echtscheiding. Immers, de rechtbank kan slechts de echtscheiding uitspreken van een rechtsgeldig huwelijk. De rechtbank zal de vrouw daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot echtscheiding.
4.8.
De omstandigheid dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot echtscheiding breng met zich mee dat de rechtbank niet meer toekomt aan de verzoeken om de hoofdverblijfplaats van [kind 1] en [kind 2] bij de vrouw vast te stellen en om haar met het eenhoofdig gezag over [kind 1] en [kind 2] belasten, zodat de rechtbank de vrouw ter zake deze verzoeken niet-ontvankelijk zal verklaren.
Verklaring voor recht dat er geen huwelijk is
4.8.1.
De vrouw heeft meer subsidiair verzocht voor recht te verklaren dat er geen sprake is van een huwelijk tussen haar en de man. Naar de rechtbank begrijpt wil de vrouw een verklaring voor recht dat het huwelijk tussen haar en de man, waarvan zij geen stukken heeft overgelegd en waarvan zij het bestaan ontkent, niet bestaat. Dit verzoek strandt, omdat de rechtbank op grond van artikel 3:302 BW slechts op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon omtrent die rechtsverhouding een verklaring van recht kan uitspreken. Nu de rechtbank van oordeel is dat die rechtsverhouding niet bestaat, omdat er geen rechtsgeldig huwelijk tussen de man en de vrouw tot stand is gekomen, kan de rechtbank geen verklaring van recht uitspreken. De rechtbank wijst dit verzoek van de vrouw daarom af.
4.9.
De rechtbank merkt ten overvloede het volgende op. Indien de vrouw met het voorgaande had willen bewerkstelligen dat de BRP wordt aangepast, in die zin dat de vrouw niet meer als gehuwd geregistreerd staat, dan is niet de rechtbank maar het College van Burgemeesters en Wethouders verantwoordelijk voor het bijhouden van de persoonsgegevens in de BRP (artikel 1.4 van de Wet basisregistratie personen). Op grond van de Wet basisregistratie personen kan de vrouw zelf een met stukken onderbouwd verzoek tot doorhaling van de registratie van haar huwelijk indienen bij de burgerlijke stand van de gemeente Delfzijl. Gelet op artikel 2.8 lid 2 van de Wet basisregistratie personen is het raadzaam bij het verzoek een afschrift van de onderhavige beschikking te voegen.
in de zaak met het zaak-/rekestnummer: C/18/202257 / FA RK 20-2984
De verzoeken tot ontkenning vaderschap
4.10.
Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat de rechtbank de ontkenning dat de man de biologische vader van [kind 1] en [kind 2] is, gegrond verklaard. Volgens de vrouw is de man niet hun biologische vader, maar is de heer [naam biologische vader] hun de biologische vader. De man is slechts als hun vader in de registers van de burgerlijke stand geregistreerd doordat in die registers onjuist is vermeld dat de vrouw met de man is gehuwd. Uit een inmiddels uitgevoerd DNA-onderzoek is naar voren gekomen dat de partner van de vrouw, de heer [naam biologische vader] , de biologische vader is van [kind 1] en van [kind 2] , zo stelt de vrouw.
4.11.
De rechtbank dient, gelet op de internationale aspecten van deze zaak, ambtshalve te onderzoeken of zij bevoegd is om de zaak te behandelen en als dat zo is, welke recht op ieder van de verzoeken van toepassing is.
4.12.
Op grond van artikel 3 sub a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, nu de vrouw haar woonplaats in Nederland heeft.
4.13.
De bijzondere curator vindt dat in het geval de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen de man en de vrouw dat de vrouw dan niet-ontvankelijk is in haar verzoeken. In het geval de rechtbank echter van oordeel is dat het huwelijk van de vrouw en de man rechtsgeldig is, vindt de bijzondere curator dat ten aanzien van [kind 1] op het verzoek tot ontkenning vaderschap in beginsel Eritrees recht toegepast dient te worden. De bijzondere curator is echter van mening dat dit Eritrese recht buiten toepassing dient te blijven, omdat dit recht onverenigbaar is met de openbare orde (artikel 10:17, tweede lid BW, artikel 10:92 BW, artikel 10:6 BW en artikel 8 Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens). Dat betekent volgens de bijzondere curator dat het Nederlandse recht van toepassing is. De bijzondere curator heeft vervolgens aangegeven dat de vrouw in haar verzoek ten aanzien van [kind 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de termijn voor het doen van een dergelijk verzoek is verstreken. De bijzondere curator heeft daarom, onder de voorwaarde dat uit verwantschapsonderzoek blijkt dat de heer [naam biologische vader] de biologische vader van [kind 1] is, namens [kind 1] verzocht het vaderschap van de man te ontkennen.
Ten aanzien van [kind 2] vindt de bijzondere curator dat het Nederlandse recht moet worden toegepast. De bijzondere curator is van mening dat de vrouw, wederom in het geval de rechtbank van oordeel is dat het huwelijk van de vrouw en de man rechtsgeldig is, kan worden ontvangen in haar verzoek met betrekking tot [kind 2] , nu zij dit verzoek tijdig heeft gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bijzondere curator zich op het standpunt gesteld dat de vrouw met het - in het bijzijn van de bijzondere curator - uitvoeren van de vaderschapsonderzoeken heeft aangetoond dat de heer [naam biologische vader] de biologische vader is van [kind 2] en van [kind 1] . Alles overwegende is de bijzondere curator van mening dat het in het belang is van de kinderen dat het vaderschap van de man, in het geval de rechtbank van oordeel is dat het huwelijk van de vrouw en de man rechtsgeldig is, wordt ontkend zodat een familierechtelijke betrekking tot stand kan worden gebracht met hun biologische vader.
4.14.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, verkort weergegeven, uitgelegd dat het van belang is dat de kinderen weten wie hun biologische vader is. Nu de biologische vader bekend is, is ontkenning van het vaderschap in het belang van de kinderen. De Raad heeft daarbij wel opgemerkt dat het van belang is dat de biologische vader de kinderen ook zo snel mogelijk als zijn kinderen erkent.
4.15.
Nu de rechtbank, zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.12. overwogen, heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, dient de vraag welk recht toegepast dient te worden beantwoord te worden aan de hand van de bepalingen van titel 5 van boek 10. Daarvoor zoekt de rechtbank aansluiting bij de artikelen 10:93 BW en 10:92 BW. Overeenkomstig deze artikelen wordt de vraag of een kind door diens geboorte in een familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en de man of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien dit ook ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind, telkens te bepalen ten tijde van de geboorte van het kind. Dit betekent dat de rechtbank eerst dient de voorvraag dient te beoordelen of [kind 1] en [kind 2] zijn geboren tijdens het huwelijk van de vrouw en de man. Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er geen rechtsgeldig huwelijk tussen de vrouw en de man tot stand is gekomen. Dit betekent dat er geen familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan tussen de man en [kind 2] en [kind 1] in de zin van de artikelen 10:92 en 10:93 BW, zodat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoeken tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van de man met betrekking tot [kind 2] en [kind 1] .
4.16.
De omstandigheid dat er geen rechtsgeldig huwelijk tussen de man en de vrouw tot stand is gekomen, brengt tevens met zich dat de rechtbank niet toekomt aan het verzoek van de bijzondere curator tot ontkenning van het vaderschap van de man met betrekking tot [kind 1] , omdat de bijzondere curator dit verzoek heeft gedaan in het geval de rechtbank van oordeel is dat er tussen de vrouw en de man een rechtsgeldig huwelijk tot stand zou zijn gekomen.
4.17.
Het vorenstaande betekent dat op de geboorteakte van [kind 2] ten onrechte de man als vader staat vermeld en dat in de BRP ten onrechte is vermeld dat de man de vader van [kind 2] en [kind 1] is. De rechtbank wijst de vrouw er wellicht ten overvloede op dat zij wat [kind 1] betreft de ambtenaar van de burgerlijke stand kan verzoeken zijn gegevens in de BRP aan te passen, zodat de man niet langer als zijn vader wordt aangemerkt. Met betrekking tot [kind 2] kan de vrouw de ambtenaar van de gemeente Groningen verzoeken de geboorteakte te verbeteren en daarin de gegevens op te nemen zoals dat gebruikelijk is bij een kind dat ten tijde van de geboorte alleen in een familierechtelijke betrekking tot de moeder staat. Het staat de heer [naam biologische vader] vrij [kind 2] en [kind 1] te erkennen.
4.18.
Voor zover de vrouw met haar verzoek de proceskosten kosten rechtens vast te stellen, verzoekt om een proceskostenveroordeling ten laste van de man wijst de rechtbank dit verzoek af. Nu de verzoeken van de vrouw niet worden toegewezen, bestaat er immers geen grond om de man in de proceskosten te veroordelen.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht één van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator.

5.De beslissing

De rechtbank:
in de zaak met het zaak-/rekestnummer: C/18/202256 / FA RK 20-2983
5.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoeken inzake de nietigverklaring van het huwelijk en de echtscheiding;
5.2.
wijst het overige verzoek van de vrouw af;
in de zaak met het zaak-/rekestnummer: C/18/202257 / FA RK 20-2984
5.3.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk inzake verzoeken tot gegrondverklaring van de
ontkenning van het vaderschap van de man met betrekking tot [kind 2] en [kind 1] ;
5.4.
wijst de overige verzoeken van de vrouw af;
5.5.
beschouwt de taak van de bijzondere curator als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven te Groningen door mr. H.L. Stuiver, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
16 december 2021in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
GH/bpt