ECLI:NL:RBNNE:2021:5195

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
C/18/206696 / HA ZA 21-123
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en arbitragebeding in geschil over maatschap en overeenkomst van opdracht

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Noord-Nederland, is er een bevoegdheidsincident aan de orde. [eiser] heeft een vordering ingesteld tegen de erven van zijn overleden broer, [overledene], met betrekking tot een maatschapsovereenkomst en een Overeenkomst van Opdracht (OvO) die is gesloten voor de verkoop van het bedrijf van de maatschap. De erven stellen dat de rechtbank niet bevoegd is om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen, omdat er een arbitragebeding in de maatschapsovereenkomst is opgenomen. Dit beding zou de arbitragecommissie de exclusieve bevoegdheid geven om geschillen te beslechten die voortvloeien uit de maatschapsovereenkomst.

De rechtbank onderzoekt of het geschil onder het arbitragebeding valt en of de arbitragecommissie nog steeds bevoegd is, gezien het feit dat de arbiters zich hebben teruggetrokken. De rechtbank concludeert dat de erven als rechtsopvolgers van [overledene] partij zijn bij de maatschapsovereenkomst en dat het arbitragebeding ook voor hen geldt. De rechtbank oordeelt dat het geschil in beginsel door middel van arbitrage moet worden beslecht, maar dat er een impasse is ontstaan omdat de arbiters zich hebben teruggetrokken. De rechtbank biedt partijen de mogelijkheid om overeenstemming te bereiken over de verdere behandeling van de vorderingen, hetzij door de rechtbank bevoegd te verklaren, hetzij door nieuwe arbiters aan te wijzen.

De zaak is aangehouden voor akte uitlating van beide partijen over de voorgestelde scenario's. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 8 december 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/206696 / HA ZA 21-123
Vonnis in het bevoegdheidsincident van 8 december 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. H.G.M. van Zutphen, kantoorhoudende te Almelo,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak, eisers in het incident,
hierna te noemen: de erven,
advocaat: mr. A.H. van der Wal, kantoorhoudende te Heerenveen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 2 juli 2021,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid;
  • de incidentele conclusie van antwoord;
  • de akte in het incident van de erven.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

[eiser] eist in deze procedure dat de rechtbank voor recht verklaart dat zijnerzijds sprake was van wilsontbreken althans een wilsgebrek bij het aangaan van de Overeenkomst van Opdracht, althans bepaalt dat de erven jegens hem in dit kader van deze overeenkomst toerekenbaar tekortgeschoten zijn. Verder eist hij betaling van schadevergoeding door de erven. De erven stellen zich op het standpunt dat de rechtbank niet bevoegd is om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen, maar (slechts) arbiters, alsook dat [eiser] ten onrechte de notaris als mede-contractspartij niet mede heeft gedagvaard, zodat hij niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen.
3. De feiten in dit incident
3.1.
[eiser] en wijlen zijn broer [overledene] (hierna: [overledene] ) hebben tot 18 februari 2017 de agrarische maatschap [maatschap] (hierna: de maatschap) gedreven ten behoeve van de uitoefening van het landbouwbedrijf.
3.2.
De maatschapsovereenkomst tussen de broers [broers] is vastgelegd in een notariële akte van 11 oktober 1977. In deze akte is in artikel 12 een geschillenregeling opgenomen:
Artikel 12
Alle geschillen, ook die welke slechts door een der partijen alszodanig worden beschouwd, welke tussen de vennoten in het vervolg mochten opkomen betreffende de uitleg van de bepalingen van dit contract, alsmede alle andere geschillen, welke in het vervolg tussen de vennoten mochten opkomen terzake van deze maatschap, zowel juridische als feitelijke - waaronder begrepen alle geschillen welke tijdens de liquidatie mochten ontstaan - zullen voorzoveel het tegendeel niet is bepaald alleen en uitsluitend in het hoogste ressort worden beslist door drie scheidsmannen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 624 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te benoemen.
De scheidsmannen zijn bevoegd om als goede mannen naar billijkheid te oordelen, rekening houdende zowel met zakelijke als zedelijke overwegingen.
De wijze van behandeling van het geschil zal door de scheidsmannen worden geregeld, terwijl deze akte tevens als akte van compromis zal gelden.
3.3.
[overledene] is op 18 februari 2017 overleden. Hij was tot aan zijn overlijden gehuwd met [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 2] is hun zoon. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn de enige erfgenamen van [overledene] .
3.4.
Tussen [eiser] en de erven is na het overlijden van [overledene] een geschil ontstaan over de vraag wie de maatschap mocht voortzetten.
3.5.
De erven hebben vervolgens een arbitrageprocedure ten overstaan van drie arbiters (hierna te noemen: de arbitragecommissie) aanhangig gemaakt. Partijen hebben in de procedure bij de arbitragecommissie vorderingen in conventie (de erven) en in reconventie ( [eiser] ) tegen elkaar ingesteld.
3.6.
De arbitragecommissie heeft meerdere (tussen)vonnissen gewezen.
3.7.
In het arbitraal tussenvonnis van 5 maart 2018 heeft de arbitragecommissie over haar bevoegdheid het volgende overwogen:
2.1.
De arbitragecommissie zal in de eerste plaats ingaan op het debat tussen partijen over de reikwijdte van de opdracht tot arbitrage en daarmee de bevoegdheden van de arbitragecommissie. (…)
2.2.
De arbitragecommissie stelt vast dat de reikwijdte van de bevoegdheid van de arbiters wordt bepaald in artikel 12 van de overeenkomst van 11 oktober 1977, waarbij de maatschap tussen [broers] is opgericht. Deze bepaling luidt als volgt:
(…)
2.3.
Uit deze bepaling blijkt dat de arbitragecommissie niet alleen bevoegd is om te oordelen over de uitleg van de bepalingen van de maatschapsovereenkomst, maar ook over alle andere geschillen die tussen partijen opkomen met betrekking tot de maatschap, inclusief geschillen welke tijdens de liquidatie ontstaan. De vorderingen van [eiser] uit onrechtmatige daad zijn gebaseerd op de wijze waarop Jan en diens erven het bedrijf van de maatschap hebben bestuurd en geëxploiteerd, zodat sprake is van een geschil ter zake van de maatschap als bedoeld in artikel 12 voornoemd. Overigens zijn de bewuste vorderingen van [eiser] evenzeer gebaseerd op een door hem gestelde wanprestatie van de kant van Jan dan wel de erven [eiser] in de uitvoering van de maatschapsovereenkomst tussen partijen. In die zin heeft de arbitragecommissie ook in directe zin te oordelen over de uitleg van die overeenkomst.
De arbitragecommissie is dan ook van oordeel dat zij bevoegd is om van de bedoelde vorderingen van [eiser] kennis te nemen.
3.8.
In het arbitraal tussenvonnis van 16 september 2019 heeft de arbitragecommissie bepaald dat het bedrijf van de maatschap slechts aan [eiser] kan worden toegedeeld indien hij de erven uitkoopt op basis van de vrije waarde in het economisch verkeer van de roerende en onroerende goederen die tot de maatschap behoren. In het verlengde hiervan heeft de arbitragecommissie bepaald dat het bedrijf te koop moet worden aangeboden en dat vervolgens voor de hoogste bieder moet worden gekozen, waarbij [eiser] het bedrijf zal verwerven indien en voor zover hij bereid is om het hoogste bod dat is uitgebracht te evenaren. In het dictum van voornoemd vonnis heeft de arbitragecommissie vervolgens bepaald dat het bedrijf van de maatschap met alle toebehoren zo spoedig mogelijk en uiterlijk vóór 1 november 2019 ter verkoop wordt aangeboden en partijen opgedragen om alle noodzakelijke maatregelen te treffen om tot een zo voortvarend mogelijke verkoop van de roerende en onroerende zaken van de maatschap te komen.
3.9.
De toenmalige advocaat van [eiser] , mr. [advocaat] , heeft bij brief van
4 december 2019 namens alle partijen aan notaris mr. [notaris] opdracht gegeven om de door de arbitragecommissie opgedragen openbare verkoop voor partijen uit te voeren. Hierna zijn concepten voor een Overeenkomst van Opdracht (hierna ook "de OvO" te noemen) aan de notaris opgesteld.
3.10.
Vervolgens heeft de huidige advocaat van [eiser] , mr. [advocaat] op 17 december 2019 namens [eiser] een dagvaarding laten uitbrengen strekkende tot vernietiging van de tot dan toe gewezen arbitrale vonnissen. Deze dagvaarding is nadien door tussenkomst van mr. [advocaat] weer ingetrokken, waarna partijen in overleg met de notaris tot een meer gedetailleerde concept Overeenkomst van Opdracht zijn gekomen.
3.11.
De arbitragecommissie heeft bij tussenvonnis van 18 mei 2020 overwogen dat het thans aan partijen is om de openbare verkoop van het bedrijf van de maatschap met toebehoren zonder verdere vertraging ter hand te nemen, onder aanpassing van de opdrachtverlening aan de notaris in het concept van de Overeenkomst van Opdracht aan het in dit vonnis door de arbitragecommissie gegeven oordeel.
3.12.
Vervolgens heeft mr. [advocaat] een definitieve versie van de Overeenkomst van Opdracht opgesteld en zijn partijen alsook de notaris tot ondertekening hiervan overgegaan, de erven op 3 juni 2020, [eiser] op 12 juni 2020 en de notaris op 25 augustus 2020. Zij hebben de Overeenkomst van Opdracht ook op iedere pagina geparafeerd. [eiser] heeft de door hem ondertekende versie bij brief van 12 juni 2020 aan de notaris toegezonden.
3.13.
In deze Overeenkomst van Opdracht is onder meer bepaald:
In aanmerking nemende:
- alle ondergetekenden zijn bekend met de inhoud van het arbitraal vonnis de dato zestien september tweeduizend negentien (16-09-2019) inzake de maatschap [eiser] , waaronder de rechtsoverwegingen 4.6 - 4.20 - 4.21. - 4.23 - 4.32 en 4.33. t/m 4.35;
(…)
Partijen hebben over dit vonnis overleg gehad en zijn voor wat betreft dit verkooptraject het navolgende overeengekomen:
 partijen verlenen aan u de opdracht om het bedrijf openbaar te verkopen, met als uitgangspunt verkoop op basis van inschrijving (inleveren van "briefjes"), met voorbehoud van gunning, dit laatste vanwege het door arbiters in rechtsoverweging 4.23 bepaalde recht van [eiser] om "het bedrijf te verwerven, indien en voor zover hij bereid en in staat is om het hoogste bod dat is uitgebracht, te evenaren",
 het betreft een verkoop van het gehele bedrijf;
(…)
 ten behoeve van deze openbare verkoop dient door u een voorstel te worden gedaan inzake de inhoud van achtereenvolgens:
- verkoopvoorwaarden, koopovereenkomst en akte van levering;
- periode waarin [eiser] zich over het evenaren kan beraden en uitlaten (een termijn van
14 dagen is voor [eiser] acceptabel);
- publicatie en beschrijving van het bedrijf, etc;
 aan de hand van uw voorstel zullen partijen laten weten of dat zo akkoord is, dan wel op welke onderdelen dat nog aanpassing zou behoeven;
- in aanvulling op voormelde brief wordt door de ondergetekenden sub a, b. en c. aan de notaris opdracht gegeven, welke opdracht door de notaris wordt aanvaard, onder de navolgende voorwaarden en bepalingen:
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

1.Werkzaamheden

1.1.
De notaris aanvaardt de opdracht zoals deze is omschreven in vermelde brief van
mr. [advocaat] (en waaruit de relevante onderdelen hiervoor in de considerans zijn geciteerd) en zal ter uitvoering van de opdracht (die mede is bedoeld ter vaststelling van de vrije waarde in het economisch verkeer van de tot de maatschap behorende roerende en onroerende goederen) de volgende werkzaamheden voor [eiser] en de Erven verrichten:
- het organiseren van een openbare verkoop bij inschrijving van het bedrijf van de maatschap met alle toebehoren (zijnde alle roerende en onroerende goederen die tot de maatschap behoren), staande en gelegen te [adres] ;
- het in verband hiermee voeren van correspondentie en/of besprekingen met de advocaten van [eiser] en de Erven (door wie zij worden vertegenwoordigd) en/of gegadigden;
- het (doen) opstellen van de nodige akten en stukken daaromtrent en alle bijbehorende en bijkomende werkzaamheden.
1.2.
Voor de uitvoering van de onder 1.1. genoemde werkzaamheden geldt dat de notaris uitsluitend werkzaamheden verricht die hem door zowel [eiser] als de Erven zijn opgedragen.
(…)

2.Aanvang en einde werkzaamheden resp. voortgang en coördinatie

2.1.
De notaris vangt aan met de onder 1.1. genoemde werkzaamheden binnen veertien dagen nadat alle partijen de onderhavige overeenkomst van opdracht hebben getekend.
2.2.
Gerekend vanaf de onder 2.1. genoemde (uiterlijke) aanvangsdatum dient de opdracht binnen maximaal vijf maanden te worden uitgevoerd. Uiterlijk aan het eind van deze termijn zal de openbare verkoopprocedure geheel afgerond moeten zijn met bekendmaking van de uitgebrachte biedingen. De levering van de (register)goederen als bedoeld hierna in de artikelen 8.5. t/m 8.7. vindt plaats uiterlijk twee maanden na voormelde afronding van de openbare verkoopprocedure.
(…)
2.5.
[eiser] en de Erven zijn verplicht aan tijdige uitvoering van de ten behoeve van de openbare verkoopprocedure te verrichten werkzaamheden hun medewerking te verlenen, zowel waar het betreft werkzaamheden die tot de taak van de notaris behoren alsook de werkzaamheden die [eiser] resp. de Erven zelf behoren te verrichten.
(…)
3.14.
[eiser] heeft op 12 juni 2020 de volgende schriftelijke verklaring opgesteld:
"Hierbij verklaart [eiser] de OvO, Overeenkomst van Opdracht, te ondertekenen onder protest.
De OVO wordt absoluut niet uit vrije wil getekend maar onder druk van het vonnis van de arbitrage commissie.
[eiser] heeft bezwaar aangetekend tegen dit vonnis omdat hij, kort gezegd, geen eerlijk proces heeft gekregen. [eiser] zijn verklaringen werden weggezet als niet geloofwaardig, bevrijdend verweer en hij werd opgezadeld met de bewijslast en een toegangsverbod tot het bedrijf.
De tegenpartij daarentegen heeft niets behoeven te bewijzen, heeft de beschikking gehad over het bedrijf en alle bedrijfsgegevens. De tegenpartij heeft gebruik gemaakt van de diensten van een oud notaris die onder meer een valse verklaring (mogelijk meineed) heeft afgelegd en stukken heeft vervreemd.
Van deze verklaring is in het bijzijn van mw. [naam 1] en dhr. [naam 2] afgelegd.
12 juni 2020
[eiser] [naam 1] [naam 2]
3.15.
[eiser] heeft deze schriftelijke verklaring nadien niet met de erven of de notaris gedeeld.
3.16.
[eiser] heeft op 12 augustus 2020 een (eerste) dagvaarding aan de erven betekend, waarbij laatstgenoemden zijn gedagvaard voor het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. In deze procedure vordert [eiser] vernietiging van de tot dan toe door de arbitragecommissie gewezen vonnissen. De zaak is doorverwezen naar het gerechtshof Amsterdam, waar de zaak nog steeds loopt en is gevoegd met een tweede dagvaarding van [eiser] , waarin hij vernietiging van het na de eerste dagvaarding gewezen arbitrale vonnis vordert. Het gerechtshof Amsterdam heeft nog geen (inhoudelijke) beslissingen in beide zaken genomen.
3.17.
De notaris is in augustus 2020 met de uitvoering van de Overeenkomst van Opdracht begonnen. De notaris heeft hierna een verkooptraject voorgesteld, waarmee [eiser] niet akkoord is gegaan, waardoor het verkooptraject toen geen aanvang heeft genomen.
3.18.
De arbitragecommissie heeft bij vonnis van 15 april 2021 het door [eiser] opgeworpen onbevoegdheidsverweer ter zake de door de erven bij wijze van voorlopige voorziening ingestelde vorderingen tot het veroordelen van [eiser] om zijn akkoord te verlenen aan een door de arbitragecommissie vast te stellen tijdsplanning en medewerking aan de verdere openbare verkoopprocedure verworpen. Hiertoe heeft de arbitragecommissie in haar vonnis onder meer overwogen:
4.3.
De arbitragecommissie is van oordeel dat het beroep van [eiser] op haar onbevoegdheid om over de voorliggende vorderingen te oordelen moet worden verworpen en overweegt daartoe het volgende.
4.4.
Artikel 12 van het maatschapscontract luidt als volgt:
(…)
Uit deze bepaling, welke ingevolge artikel 1020 lid 5 Rv. moet worden beschouwd als een overeenkomst tot arbitrage, kan worden afgeleid dat de scheidsmannen bevoegd zijn om over alle geschillen, juridische en feitelijke, te oordelen die de maatschap betreffen, waaronder uitdrukkelijk ook begrepen de geschillen die de liquidatie betreffen. Aangezien deze bepaling ook geldt als akte van compromis dient zij te worden beschouwd als de aanduiding van hetgeen partijen aan arbitrage wensen te onderwerpen. Hieruit vloeit voort dat de arbitragecommissie in beginsel ook bevoegd is om te oordelen over de uitleg van de OvO, nu geschillen daarover kunnen worden beschouwd als geschillen die de maatschap tijdens en in het kader van de liquidatie betreffen. De commissie verwijst in dit verband ook naar haar vonnis van 5 maart 2018 waarin zij (in de overwegingen 2.1. - 2.3.) zich bevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] uit onrechtmatige daad.
4.5.
Het voorgaande brengt mee dat de onbevoegdheid van de arbitragecommissie slechts kan worden gebaseerd op een latere, uitdrukkelijke beperking daarvan door partijen. Noch in de brieven van partijen van 6 juni 2017 aan de voorzitter van de arbitragecommissie, waarmee de arbitrageprocedure een aanvang heeft genomen, noch in de inleidende memorie van eis van de erven van 27 oktober 2017 kan een dergelijke beperking worden gelezen. (…)
4.6.
Ten overvloede overweegt de arbitragecommissie nog dat zij niet alleen over de in de vorige rechtsoverweging vermelde vragen heeft geoordeeld, maar ook over diverse andere vragen, zoals de vraag wie het dagelijks beheer van het bedrijf gedurende deze arbitrale procedure dient te voeren, de vraag hoe de tenaamstelling van de bedrijfsrekeningen moet luiden, de vraag wie de jaarrekeningen van het bedrijf dient op te maken en wie de boekhouding van het bedrijf dient te verzorgen en de vraag hoe een verdelingsvoorstel er na de verkoop van de boerderij moet komen uit te zien, waarvoor de heer [deskundige] tot deskundige is benoemd. Al deze onderwerpen laten zien dat de arbitragecommissie kennelijk ook door partijen steeds bevoegd is geacht om daarover te oordelen. [eiser] heeft bij al die gelegenheden nooit een beroep op de onbevoegdheid van de commissie gedaan, terwijl hij dat op grond van de artikel 1048a Rv, zoals nader uitgewerkt in artikel 1052 lid 2 Rv, toen direct had moeten doen. Artikel 1052 lid 2 Rv. verplicht een partij immers een beroep op de onbevoegdheid van het scheidsgerecht voor alle weren te doen, hetgeen [eiser] heeft nagelaten. Dat betekent dat zijn recht om zich daarop te beroepen, is vervallen.
(…)
In ditzelfde vonnis heeft de arbitragecommissie zelf een tijdsplanning vastgesteld en [eiser] veroordeeld om schriftelijk zijn akkoord met deze tijdsplanning aan de notaris mee te delen, dit op straffe van verbeurte van dwangsommen.
3.19.
Bij beschikking van 6 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het door de erven verzochte verlof tot tenuitvoerlegging van de onder 3.18 genoemde arbitrale vonnissen verleend. Bij vonnis van dezelfde datum heeft de voorzieningenrechter de vordering van [eiser] tot schorsing van de arbitrale vonnissen van 15 april 2021 afgewezen. In dit vonnis heeft de voorzieningenrechter ten aanzien van het door [eiser] opgeworpen punt dat de arbitragecommissie slechts bevoegd was om de vraag te beantwoorden of en op welke wijze de maatschap destijds was geëindigd en niet om enig verder geschilpunt tussen partijen te beslechten, geoordeeld:
"5.7. [eiser] betoogt - verkort weergegeven - dat de arbitragecommissie haar bevoegdheden heeft overschreden door vonnissen te wijzen waartoe [eiser] (samen met de erven) geen opdracht toe heeft gegeven. Voor zover dit al zou zijn te plaatsen onder een juridische misslag, heeft te gelden dat de arbitragecommissie blijkens de vonnissen van 15 april 2021 reeds meerdere malen heeft moeten oordelen over dezelfde vordering, terwijl [eiser] pas op dat moment voor het eerst de stelling heeft betrokken dat de arbitragecommissie niet bevoegd zou zijn om daarover te oordelen. De voorzieningenrechter is op grond van artikel 1052 lid Rv voorshands van oordeel dat dit verweer had moeten worden gevoerd op het moment dat die vordering voor de eerste keer was ingesteld. Dat heeft [eiser] niet gedaan. Verder is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken dat de arbitragecommissie met het wijzen van het arbitrale vonnis van 15 april 2021 ten aanzien van de uitleg van de overeenkomst van opdracht onbevoegd was hierover te oordelen. De arbitragecommissie heeft overwogen dat zij op grond van het maatschapscontract in beginsel ook bevoegd is te oordelen over deze overeenkomst en dat de onbevoegdheid van de arbitragecommissie slechts kan worden gebaseerd op een latere, uitdrukkelijke beperking daarvan door partijen. Niet is gebleken dat partijen een dergelijke beperking aan de arbitragecommissie hebben opgelegd. Sterker nog, uit de vonnissen van de arbitragecommissie blijkt dat zij over diverse door partijen aan haar voorgelegde vragen heeft geoordeeld en dat de arbitragecommissie daarmee kennelijk door partijen steeds bevoegd is geacht om daarover te oordelen. De voorzieningenrechter schaart zich achter deze overwegingen."
3.20.
De advocaat van [eiser] heeft de notaris bij brief van 11 mei 2021 medegedeeld dat [eiser] op basis van het vonnis van de voorzieningenrechter zal meewerken aan de openbare verkoop en de tijdsplanning zoals opgenomen in het vonnis van de arbitragecommissie.
3.21.
Vervolgens heeft de advocaat van [eiser] de notaris bij e-mail van 19 mei 2021 te kennen gegeven dat de Overeenkomst van Opdracht volgens [eiser] niet rechtsgeldig is. Hiertoe schrijft hij onder meer:
"(…) Uitgangspunt is mijn brief aan u van 15 mei 2021, waarin mijn cliënt de medewerking uitspreekt aan de OVO conform het kortgedingvonnis van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 6 mei 2021, zoals dat aan u is gezonden door mr. Van der Wal. Mijn cliënt tekent tegen dit vonnis spoedappel aan, omdat hij het met dit vonnis niet eens is.
Tevens is cliënt het niet eens met de wijze hoe de OVO tot stand is gekomen, hier is sprake van het ontbreken van wilsovereenstemming. Dit heeft cliënt kenbaar gemaakt aan mevrouw [gedaagde sub 1] c.s. en daarbij heeft cliënt verzocht de openbare verkoop aan te houden totdat er is beslist in de vernietigingsprocedure. (…)
Cliënt wil u als notaris niet in het geschil met [gedaagde sub 1] c.s. betrekken. Daarover moet inderdaad geen misverstand bestaan. Maar dat de OVO niet op een 'normale wijze' tussen partijen tot stand is gekomen, kan ook niet uit het oog worden verloren en de procedures die nog gevoerd worden zullen uiteindelijk uitwijzen wat rechtens juist is. (…)"
3.22.
De notaris heeft de advocaten van partijen bij e-mail van 20 mei 2021 bericht dat hij zijn werkzaamheden in het kader van de openbare verkoop "on hold" zet naar aanleiding van de e-mail van de advocaat van [eiser] .
3.23.
De drie leden van de arbitragecommissie hebben de advocaten van partijen bij
e-mail van 4 september 2021 bericht dat zij hun werkzaamheden beëindigen. Hiertoe schrijven zij:
"Bijgaand sturen arbiters u een afschrift van de brief die zij aan de heer [eiser] hebben gezonden in antwoord op verschillende e-mails van zijn kant waarin hij arbiters beschuldigt van partijdigheid, bedrog en oplichting bij de uitoefening van hun taak als arbiter in de procedure m.b.t. de maatschap [maatschap] en hen aansprakelijk stelt voor de schade die hij stelt daardoor geleden te hebben. Een kopie van deze aansprakelijkstelling wordt tevens bijgevoegd.
De wijze waarop arbiters door [eiser] worden bejegend vormt naar ons oordeel een belemmering voor de voortzetting van een effectief optreden van arbiters in deze procedure. Daar komt bij dat de procedure straks in een volgende fase komt, nu de wijze waarop de maatschap moet worden opgeheven, in de arbitrale uitspraken is beschreven, waarna een financiële afwikkeling zal moeten volgen. Daarvoor kunnen anderen als arbiter of deskundige worden ingeschakeld. Indien het hof Amsterdam de vordering tot vernietiging van de arbitrale vonnissen zou toewijzen, zullen arbiters hun werkzaamheden hoe dan ook moeten staken.
Op grond van het voorgaande hebben arbiters besloten om hun werkzaamheden als arbiter in de onderhavige procedure met onmiddellijke ingang neer te leggen en hun opdracht hierbij terug te geven. Het spijt ons u niet anders te kunnen meedelen."
3.24.
Bij vonnis van 9 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de notaris opgedragen zijn werkzaamheden te hervatten en de Overeenkomst van Opdracht verder uit te voeren. Tevens heeft de voorzieningenrechter de advocaat mr. [advocaat] benoemd als vertegenwoordiger van [eiser] om alle rechtshandelingen te verrichten die nodig zijn om de openbare verkoopprocedure uit te voeren tot aan het moment waarop de zitting/opening van de inschrijfbiljetten op het kantoor van de notaris zal hebben plaatsgevonden.

4.Het geschil

in de hoofdzaak
4.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1.
primair:voor recht verklaart dat er in het kader van de OvO geen sprake is van wilsovereenstemming en dat er derhalve geen sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst waaraan rechten en plichten door partijen over en weer kunnen worden ontleend;
2.
subsidiair:voor het geval er wel sprake is van een geldige OvO en derhalve dat er sprake zou zijn van wilsovereenstemming, voor recht verklaart dat deze overeenkomst gebrekkig tot stand is gekomen en dat er sprake is van wilsgebreken, aan de zijde van [eiser] sprake was van dwaling (die tot uitdrukking komt in de twee op een volgende vonnissen van de arbitragecommissie d.d. 16 september 2019 en 18 mei 2020) en of het bedrog van de erven tot uitdrukking komt door de vordering in reconventie die zij hebben ingesteld bij de arbitragecommissie, zoals beschreven in het vonnis van 18 mei 2020;
3.
meer subsidiair:voor het geval er sprake is van een overeenkomst (OvO), bepaalt dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van de erven door deze overeenkomst te sluiten en bij de arbitragecommissie af te dwingen dat de maatschapsovereenkomst en het daarin vermelde regime niet geldt voor [eiser] en dat hij niet als oud-vennoot de onderneming kan voortzetten, doch slechts een van de kopende partijen is;
4. de erven veroordeelt om aan [eiser] een schadevergoeding te betalen op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
5. de erven in de proceskosten veroordeelt te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
in het incident
4.2.
De erven vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van het geschil kennis te nemen, althans [eiser] niet-ontvankelijk verklaart, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident.
4.3.
[eiser] concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering van de erven, met veroordeling van de erven in de kosten van het incident.

5.De beoordeling in het incident

Inleiding
5.1.
De erven hebben zich allereerst op de onbevoegdheid van de rechtbank beroepen. Voorts hebben zij een ontvankelijkheidsverweer (de processueel ondeelbare rechtsverhouding) opgeworpen, omdat de notaris - die ook partij is bij de Overeenkomst van Opdracht - niet mede is gedagvaard. De rechtbank zal hierna eerst ingaan op het, meest verstrekkende, bevoegdheidsverweer.
Is de rechtbank of zijn arbiters bevoegd tot kennisname van het gevorderde?
5.2.
De erven stellen dat de rechtbank onbevoegd is om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen. Daartoe voeren de erven aan dat de arbitragecommissie in het arbitraal vonnis van 15 april 2021 reeds heeft geoordeeld over de Overeenkomst van Opdracht, in die zin dat de arbitragecommissie de door [eiser] opgeworpen onbevoegdheid van de arbitragecommissie om over de Overeenkomst van Opdracht te oordelen, heeft verworpen. Geschillen over de Overeenkomst van Opdracht beschouwt de arbitragecommissie (ook) als geschillen die de maatschap tijdens en in het kader van de liquidatie betreffen. Gelet daarop is slechts de arbitragecommissie en niet de rechtbank bevoegd om over het door [eiser] gevorderde inzake de Overeenkomst van Opdracht te oordelen. Dat geldt evenzeer voor de door [eiser] daarnaast gevorderde schadevergoeding. De omstandigheid dat de arbiters te kennen hebben gegeven hun opdracht neer te leggen, doet aan het voorgaande niet af. Slechts partijen gezamenlijk kunnen de opdracht van de arbitragecommissie beëindigen. Ook als de arbitragecommissie wel eenzijdig haar opdracht mocht neerleggen, is daarmee de arbitrage als zodanig niet van de baan, maar dient vervanging van de arbiters plaats te vinden.
5.3.
[eiser] betwist het door de erven opgeworpen bevoegdheidsverweer. Daartoe voert hij aan dat het arbitragebeding in de maatschapsovereenkomst slechts betrekking heeft op geschillen tussen de maten zelf, maar niet tevens op geschillen tussen de langstlevende maat en de erven van de andere, overleden maat. De voorliggende vorderingen van [eiser] kunnen reeds daarom gewoon bij de burgerlijke rechter worden ingediend. Het door de erven opgeworpen (on)bevoegheidsverweer is bovendien achterhaald omdat de arbiters hebben medegedeeld dat zij zich terugtrekken en hun werkzaamheden beëindigen. Daarmee bestaat er geen alternatief meer voor de behandeling van de vorderingen indien deze aan arbitrage onderworpen zouden zijn en is de rechtbank sowieso de bevoegde instantie. Indien de rechtbank zich niettemin onbevoegd zou verklaren, dan wordt [eiser] afgehouden van de onafhankelijke rechter die de wet hem toekent. Dat is in strijd met artikel 17 van de Grondwet, aldus [eiser] .
5.4.
De rechtbank stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Artikel 1022 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen: Rv) bepaalt dat de rechter bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten, zich onbevoegd verklaard indien een partij zich vóór alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst tot arbitrage ongeldig is. Dat laatste is hier gesteld noch gebleken. Verder overweegt de rechtbank dat partijen mogen kiezen voor geschilbeslechting door (een) arbiter(s). Dat is in zijn algemeenheid niet in strijd met artikel
6 EVRM. In deze zaak bestaat geen grond om daarover anders te oordelen.
5.5.
Gelet op het debat hierover tussen partijen, ligt de vraag voor of het door [eiser] thans aanhangig gemaakte geschil, zoals de erven menen en [eiser] betwist, door het arbitragebeding in de maatschapsovereenkomst wordt bestreken. Dit vereist uitleg van het arbitragebeding.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende.
5.6.
De rechtbank verwerpt het betoog van [eiser] dat het huidige geschil tussen hem en de erven - omdat de erven geen partij bij de maatschapsovereenkomst zijn - niet onder het arbitragebeding valt. De maatschapsovereenkomst - met daarin opgenomen het arbitragebeding - is tussen de broers [eiser] op 11 oktober 1977 gesloten. Zij waren vanaf dat moment de partijen bij deze overeenkomst. Met het overlijden van [overledene] is de maatschap als zodanig weliswaar geëindigd en moe(s)t deze worden afgewikkeld, maar daarmee niet de binding van partijen, waaronder begrepen hun rechtsopvolgers, aan de maatschapsakte en het daarin voorkomende arbitragebeding. De erven zijn naar het oordeel van de rechtbank als rechtsopvolgers onder algemene titel van [overledene] partij bij de maatschapsovereenkomst geworden. Daarmee geldt het arbitragebeding naar het oordeel van de rechtbank óók voor geschillen tussen de erven van de overleden maat ( [overledene] ) en de overblijvende maat ( [eiser] ). [eiser] heeft zulks naar het oordeel van de rechtbank overigens ook uitdrukkelijk bevestigd door ná het overlijden van [overledene] naar aanleiding van de door de erven tegen hem aanhangig gemaakte arbitrageprocedure in deze procedure geen onbevoegdheidsverweer aangaande de vorderingen van de erven op te werpen en bovendien zelf tegenvorderingen tegen de erven in te stellen.
5.7.
Het onderhavige arbitragebeding ziet naar het oordeel van de rechtbank, gelijk de arbitragecommissie reeds heeft overwogen in haar vonnissen van 5 maart 2018 (r.o. 2.3.) en 15 april 2021 (r.o. 4.3. - 4.5.), niet alleen, zoals [eiser] thans verdedigt, op de uitleg van de bepalingen van de maatschapsovereenkomst, maar ook op alle andere geschillen die tussen de vennoten (en hun eventuele rechtsopvolgers) opkomen met betrekking tot de maatschap, inclusief geschillen die tijdens de liquidatie ontstaan. Ook dit heeft [eiser] in eerder stadium bevestigd door in de arbitrageprocedure vorderingen in te stellen die de liquidatie van de maatschap betreffen, waaronder een schadevergoedingsvordering jegens de erven.
5.8.
De door [eiser] bestreden Overeenkomst van Opdracht die tussen partijen en de notaris is gesloten ziet op de openbare verkoop van het bedrijf van de maatschap in het kader van de liquidatie van de maatschap. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer sprake van een tijdens de liquidatie opkomend geschil over de (verdere) wijze van liquidatie dat valt onder het bereik van het arbitragebeding.
5.9.
Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat het door [eiser] thans aan de rechtbank voorgelegde geschil, in beginsel, bij uitsluiting door middel van arbitrage moet worden beslecht en dat de rechtbank aldus onbevoegd is om van de ingestelde vorderingen van [eiser] kennis te nemen.
5.10.
De rechtbank stelt vast dat tot voor kort een arbitragecommissie functioneerde om te oordelen over het geschil van partijen over de liquidatie van de maatschap, bestaande uit de drie arbiters [arbiter 1] , [arbiter 2] en [arbiter 3] . Deze arbiters hebben echter bij e-mail van 4 september 2021 aangegeven zich terug te trekken en de opdracht terug te geven, gelet op de wijze waarop zij door [eiser] zijn bejegend.
5.11.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat uit artikel 1029 lid 2-4 Rv volgt dat arbiters slechts naar aanleiding van een door hen gedaan verzoek van hun opdracht ontheven kunnen worden, hetzij door partijen, hetzij door een door partijen aangewezen derde of, bij gebreke daarvan, door de voorzieningenrechter van de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat geen van deze drie situaties hier (vooralsnog) aan de orde is. De arbiters zijn niet door partijen samen of door een door partijen aangewezen derde ontheven van hun opdracht en van interventie door de voorzieningenrechter is evenmin gebleken.
5.12.
Aldus dreigt een impasse te ontstaan. Uitgangspunt is immers dat de huidige vorderingen van [eiser] door een arbitragecommissie dienen worden behandeld, die ís er op papier nog steeds, maar deze arbitragecommissie is om haar moverende redenen niet langer bereid om als zodanig op te treden. Over eventuele vervanging van arbiters is tot dusverre niets concreets gesteld. Tegelijkertijd moet worden bedacht dat [eiser] recht heeft op een forum voor de voortvarende behandeling en beslissing van zijn vorderingen.
5.13.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding om, alvorens een definitieve knoop over het bevoegdheidsverweer door te hakken, te bezien of in overleg tussen partijen (alsnog) tot een passende oplossing kan worden gekomen voor de verdere behandeling en beslissing van de voorliggende vorderingen. Daarbij laten zich twee scenario's denken. Partijen kunnen overeenkomen dat zij de rechtbank, in weerwil van het arbitragebeding, (alsnog) uitdrukkelijk bevoegd verklaren om van de vorderingen kennis te nemen. Ook kunnen partijen overeenkomen dat de arbiters worden vervangen op de wijze zoals bepaald in artikel 1030 lid 1 Rv, volgens de regels die van toepassing waren op de oorspronkelijke benoeming. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte hierover uit te laten. Mochten partijen geen overeenstemming over een van beide scenario's bereiken, dan dienen zij concreet aan te geven hoe de verdere wijze van procederen over de vorderingen van [eiser] zien.
5.14.
De rechtbank zal de zaak naar de hierna te noemen rolzitting verwijzen voor akte uitlating aan de zijde van beide partijen over hetgeen onder 5.13. is vermeld.
5.15.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING
De rechtbank:
in het incident
1. verwijst de zaak naar de rolzitting van
5 januari 2022voor akte uitlating aan de zijde van beide partijen over wat in r.o. 5.13 is overwogen;
2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.
MP (614)