Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding d.d. 2 juli 2021,
- de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid;
- de incidentele conclusie van antwoord;
- de akte in het incident van de erven.
2.De kern van de zaak
1.Werkzaamheden
2.Aanvang en einde werkzaamheden resp. voortgang en coördinatie
4.Het geschil
primair:voor recht verklaart dat er in het kader van de OvO geen sprake is van wilsovereenstemming en dat er derhalve geen sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst waaraan rechten en plichten door partijen over en weer kunnen worden ontleend;
subsidiair:voor het geval er wel sprake is van een geldige OvO en derhalve dat er sprake zou zijn van wilsovereenstemming, voor recht verklaart dat deze overeenkomst gebrekkig tot stand is gekomen en dat er sprake is van wilsgebreken, aan de zijde van [eiser] sprake was van dwaling (die tot uitdrukking komt in de twee op een volgende vonnissen van de arbitragecommissie d.d. 16 september 2019 en 18 mei 2020) en of het bedrog van de erven tot uitdrukking komt door de vordering in reconventie die zij hebben ingesteld bij de arbitragecommissie, zoals beschreven in het vonnis van 18 mei 2020;
meer subsidiair:voor het geval er sprake is van een overeenkomst (OvO), bepaalt dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van de erven door deze overeenkomst te sluiten en bij de arbitragecommissie af te dwingen dat de maatschapsovereenkomst en het daarin vermelde regime niet geldt voor [eiser] en dat hij niet als oud-vennoot de onderneming kan voortzetten, doch slechts een van de kopende partijen is;
5.De beoordeling in het incident
5 januari 2022voor akte uitlating aan de zijde van beide partijen over wat in r.o. 5.13 is overwogen;