De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 1 januari 2021 is omstreeks 00:56 uur het brandalarm in het politiebureau in Dokkum, in gebruik bij politie Noord-Nederland, afgegaan. Op de bovenverdieping van het gebouw lag op de vloer een brandend object
2. In kamer 1.30 was rook en in de kamer aan de overzijde van het kantoor, kamer 1.27, was achterin een vlam zichtbaar. In het raam van kamer 1.30 zat een groot gat
3.
Op de Parklaan te Dokkum, recht tegenover het politiebureau op het wegvak in de richting van de Woudweg, zijn oranje restanten van pvc-materiaal op straat aangetroffen. Op deze restanten stond de tekst 'Red parachute'. Dit is een onderdeel van een voorwerp waarmee een parachute kan worden afgeschoten en wordt vooral gebruikt op zee
4.
Uit het forensisch onderzoek is het volgende gebleken.
Het projectiel is via het eerste kantoor rechts (kamer 1.30) van de gang, door de gang in het eerste linker kantoor (kamer 1.27) terechtgekomen
5. Er heeft brand gewoed in de kantoorruimte met nummer 1.27. Op de vloerbedekking van het kantoor werd een witkleurige kunststof cilinder aangetroffen waar een deel van het uiteinde verbrand en gesmolten was met de vloerbedekking. Een deel van de vloerbedekking rondom deze kunststof cilinder was zwart geblakerd. Via de gang is aan de overzijde het kantoor met kamernummer 1.30. Dit kantoor was gelegen aan de voorzijde en keek uit op de Parklaan. In deze ruimte lagen over de gehele vloerbedekking verspreid glasdeeltjes. Het rechterraam van deze ruimte was beschadigd. Onderin de ruit zat een gat met rondom radiale breuklijnen. Het betrof dubbele beglazing waarbij het gat aan de buitenzijde kleiner was qua diameter, dan het gat aan de binnenzijde. Gezien dit feit en de grote hoeveelheid glasdeeltjes welke verspreid lagen over, wijst dit zeer waarschijnlijk op mechanisch geweld van buitenaf
6.
Uit onderzoek is gebleken dat het projectiel een noodseinpijl betreft. Het is een Comet Red Parachute Distress Rocket. Een dergelijke pijl bereikt doorgaans binnen 1 tot 1,5 seconde de maximale snelheid van 90 tot 100 meter per seconde (330 tot 360 kilometer per uur)
7. De afstand van het midden van de rijbaan van de Parkweg tot de voorgevel van het politiebureau bedraagt circa 33 meter
8. Uit proeven is gebleken dat de vlamtemperatuur van de effectlading van een dergelijke peil 1400 tot 2900 0C bedraagt. Als de effectlading onvoldoende hoog wordt uitgestoten, zal de effectlading nog branden op het moment dat hij de grond raakt, hierbij ontstaat gevaar voor brand aan gebouwen en goederen.
9
Verdachte heeft verklaard dat hij vroeg in de nacht van 1 januari 2021 over de Parklaan in Dokkum als bestuurder in een auto reed. Hij heeft al rijdende vanuit het raam een noodsignaalpijl afgeschoten
10. Voor het afschieten van de pijl heeft hij beide handen gebruikt.
Overwegingen
Op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat feit 1 primair, brandstichting, wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft een noodsignaalpijl afgeschoten welke vervolgens door een raam in de kantoorruimte op de eerste verdieping van het politiebureau is terechtgekomen en is doorgeschoten naar een tegenoverliggende kantoorruimte. Hier is brand ontstaan. De vloerbedekking is verbrand door de aandrijflading van de noodsignaalpijl. De schade is relatief beperkt gebleven dankzij het adequaat handelen van agenten in het pand die de brand hebben gedoofd, en doordat de effectlading tijdens de vlucht door het kantoor uit de noodsignaalpijl is gevallen en niet tot ontbranding is gekomen. Dat maakt echter niet dat niet van een voltooide brandstichting kan worden gesproken.
(voorwaardelijk) opzet
Uit het strafdossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had op brandstichting en vernieling, zodat de rechtbank zich voor de vraag ziet gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt in dat kader voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier vernieling van een ruit en vervolgens brandstichting in de kantoorruimte van het politiebureau – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Op basis van de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 25 november 2021 stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is tijdens de oudjaarsnacht van 2020/2021 in zijn auto rond gaan rijden en bevond zich op een gegeven moment op de Parklaan te Dokkum. Verdachte wist dat daar het politiebureau van Dokkum was. Vervolgens heeft hij een noodsignaalpijl in de hand genomen terwijl hij in de auto reed.
Hij heeft een dopje losgedraaid om vervolgens middels trekken aan een touwtje de pijl af te schieten. Voor deze handelingen heeft verdachte beide handen gebruikt. Het mag algemeen bekend worden verondersteld dat dergelijke pijlen brandgevaarlijk zijn bij oneigenlijk gebruik (niet boven zee) en met een grote kracht worden afgeschoten, omdat ze van verre zichtbaar moeten zijn. Verdachte moet dat zeker hebben geweten als eigenaar van een schip waarmee hij op zee op garnalen vist. Door het afschieten van een dergelijke pijl als bestuurder vanuit een rijdende auto, terwijl hij zich bevond in de bebouwde kom, meer specifiek tegenover het politiebureau, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de noodsignaalpijl met de zeer brandbare lading het politiebureau zou raken en door een ruit heen zou gaan met alle gevolgen van dien. Deze handelingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm eveneens worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op vernieling en brandstichting dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
Dat verdachte stelt de pijl recht omhoog de lucht in te hebben willen schieten maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden waaronder verdachte de noodsignaalpijl heeft afgeschoten was veeleer te verwachten dat de pijl niet omhoog maar min of meer recht naar voren zou worden geschoten.
Feiten 1 primair en 2 zijn in zoverre wettig en overtuigend bewezen.