ECLI:NL:RBNNE:2021:5177

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
18/132432-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met noodsignaalpijl op politiebureau te Dokkum

Op 1 januari 2021 heeft de verdachte, terwijl hij in een rijdende auto zat, een noodsignaalpijl afgeschoten richting het politiebureau in Dokkum. Dit leidde tot brand in het pand, waarbij de vloerbedekking in kantoorruimte 1.27 gedeeltelijk verbrandde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk handelde, wat resulteerde in de tenlastelegging van brandstichting en vernieling. De officier van justitie vorderde een veroordeling voor de subsidiaire feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak wegens het ontbreken van opzet. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, aangezien de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handeling tot brand zou leiden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de politie eenheid Noord-Nederland, voor materiële schade van € 2.364,19, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/132432-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L. Klewer, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân,
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan het pand Parklaan 2, in gebruik bij de politie eenheid
Noord- Nederland, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een noodsignaalpijl/vuurpijl (merk Comet, type Red Parachute Distress Rocket) gericht op genoemd pand en/of (vervolgens) de ontsteker van de noodsignaalpijl/vuurpijl geactiveerd, tengevolge waarvan de noodsignaalpijl/vuurpijl met grote snelheid door de dubbele beglazing van kantoorruimte 1.30 van genoemd pand is geschoten en/of gevlogen en/of daarna verder is gegaan naar kantoorruimte 1.27 van genoemd pand, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met dat pand en/of de binnenkant van dat pand en/of de in dat pand aanwezige kantoorruimtes, ten gevolge waarvan de vloerbedekking en/of de vloer van kantoorruimte 1.27 van genoemd pand gedeeltelijk is verbrand, althans zwart geblakerd, in elk geval brand is ontstaan in genoemd pand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (het interieur van) genoemd pand en/of genoemde kantoorruimtes en/of belendende ruimtes is ontstaan, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan het pand Parklaan 2 aldaar, in gebruik bij de politie eenheid Noord-Nederland, met dat opzet
- een noodsignaalpijl/vuurpijl (merk Comet, type Red Parachute Distress Rocket) op genoemd pand heeft gericht en/of
-(vervolgens) de onsteker van de noodsignaalpijl/vuurpijl heeft geactiveerd, tengevolge waarvan de noodsignaalpijl/vuurpijl met grote snelheid door de dubbele beglazing van kantoorruimte 1.30 van genoemd pand is geschoten en/of gevlogen en/of daarna verder is gegaan naar kantoorruimte 1.27 van genoemd pand, althans terecht is gekomen op de vloerbedekking en/of vloer van de kantoorruimte 1.27 in elk geval met dat opzet
(open) vuur in aanraking heeft gebracht met het interieur van genoemd pand en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam een noodsignaalpijl/vuurpijl (merk Comet, type Red Parachute Distress Rocket) heeft gericht op de het pand Parklaan 2, in gebruik bij de politie eenheid Noord-Nederland en/of (vervolgens) de ontsteker van de noodsignaalpijl/vuurpijl geactiveerd, tengevolge waarvan de noodsignaalpijl/vuurpijl met grote snelheid door de dubbele beglazing van kantoorruimte 1.30 van genoemd pand is geschoten en/of gevlogen, in elk geval (open) vuur in aanraking is gebracht met dat pand en/of de binnenkant van dat pand en/of de in dat pand aanwezige kantoorruimtes, (mede) ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat de vloerbedekking en/of vloer van kantoorruimte 1.27 van dat pand gedeeltelijk is verbrand, in elk geval, dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor het interieur van dat pand en/of de kantoorruimtes van genoemd pand ontstond, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, ontstond;
2
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân, opzettelijk en wederrechtelijk een (dubbel)glazen ruit van het pand Parklaan 2, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan de politie eenheid Noord-Nederland, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat feit 1 primair niet wettig en overtuigend bewezen kan worden omdat niet kan worden gesteld dat er een grote brand zou kunnen ontstaan als gevolg van de vuurpijl in de kantoorruimte van het politiebureau. Hij heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 subsidiair en voor feit 2. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans genomen dat er brand in een gebouw zou kunnen ontstaan door de vuurpijl af te schieten vanuit een rijdende auto binnen de bebouwde kom.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op brandstichting. Verdachte heeft al rijdend vanuit zijn auto de pijl afgeschoten met de bedoeling de pijl de lucht in te schieten. Hij heeft niet de opzet gehad om het politiebureau te raken, laat staan om er brand te stichten, ook niet in voorwaardelijke zin. Met betrekking tot feit 1 meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een verwijtbare onvoorzichtigheid.
Ook dient verdachte van feit 2 te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet.

Oordeel van de rechtbank1

De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 1 januari 2021 is omstreeks 00:56 uur het brandalarm in het politiebureau in Dokkum, in gebruik bij politie Noord-Nederland, afgegaan. Op de bovenverdieping van het gebouw lag op de vloer een brandend object
2. In kamer 1.30 was rook en in de kamer aan de overzijde van het kantoor, kamer 1.27, was achterin een vlam zichtbaar. In het raam van kamer 1.30 zat een groot gat
3.
Op de Parklaan te Dokkum, recht tegenover het politiebureau op het wegvak in de richting van de Woudweg, zijn oranje restanten van pvc-materiaal op straat aangetroffen. Op deze restanten stond de tekst 'Red parachute'. Dit is een onderdeel van een voorwerp waarmee een parachute kan worden afgeschoten en wordt vooral gebruikt op zee
4.
Uit het forensisch onderzoek is het volgende gebleken.
Het projectiel is via het eerste kantoor rechts (kamer 1.30) van de gang, door de gang in het eerste linker kantoor (kamer 1.27) terechtgekomen
5. Er heeft brand gewoed in de kantoorruimte met nummer 1.27. Op de vloerbedekking van het kantoor werd een witkleurige kunststof cilinder aangetroffen waar een deel van het uiteinde verbrand en gesmolten was met de vloerbedekking. Een deel van de vloerbedekking rondom deze kunststof cilinder was zwart geblakerd. Via de gang is aan de overzijde het kantoor met kamernummer 1.30. Dit kantoor was gelegen aan de voorzijde en keek uit op de Parklaan. In deze ruimte lagen over de gehele vloerbedekking verspreid glasdeeltjes. Het rechterraam van deze ruimte was beschadigd. Onderin de ruit zat een gat met rondom radiale breuklijnen. Het betrof dubbele beglazing waarbij het gat aan de buitenzijde kleiner was qua diameter, dan het gat aan de binnenzijde. Gezien dit feit en de grote hoeveelheid glasdeeltjes welke verspreid lagen over, wijst dit zeer waarschijnlijk op mechanisch geweld van buitenaf
6.
Uit onderzoek is gebleken dat het projectiel een noodseinpijl betreft. Het is een Comet Red Parachute Distress Rocket. Een dergelijke pijl bereikt doorgaans binnen 1 tot 1,5 seconde de maximale snelheid van 90 tot 100 meter per seconde (330 tot 360 kilometer per uur)
7. De afstand van het midden van de rijbaan van de Parkweg tot de voorgevel van het politiebureau bedraagt circa 33 meter
8. Uit proeven is gebleken dat de vlamtemperatuur van de effectlading van een dergelijke peil 1400 tot 2900 0C bedraagt. Als de effectlading onvoldoende hoog wordt uitgestoten, zal de effectlading nog branden op het moment dat hij de grond raakt, hierbij ontstaat gevaar voor brand aan gebouwen en goederen.
9
Verdachte heeft verklaard dat hij vroeg in de nacht van 1 januari 2021 over de Parklaan in Dokkum als bestuurder in een auto reed. Hij heeft al rijdende vanuit het raam een noodsignaalpijl afgeschoten
10. Voor het afschieten van de pijl heeft hij beide handen gebruikt.
Overwegingen
Op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat feit 1 primair, brandstichting, wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft een noodsignaalpijl afgeschoten welke vervolgens door een raam in de kantoorruimte op de eerste verdieping van het politiebureau is terechtgekomen en is doorgeschoten naar een tegenoverliggende kantoorruimte. Hier is brand ontstaan. De vloerbedekking is verbrand door de aandrijflading van de noodsignaalpijl. De schade is relatief beperkt gebleven dankzij het adequaat handelen van agenten in het pand die de brand hebben gedoofd, en doordat de effectlading tijdens de vlucht door het kantoor uit de noodsignaalpijl is gevallen en niet tot ontbranding is gekomen. Dat maakt echter niet dat niet van een voltooide brandstichting kan worden gesproken.
(voorwaardelijk) opzet
Uit het strafdossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had op brandstichting en vernieling, zodat de rechtbank zich voor de vraag ziet gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt in dat kader voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier vernieling van een ruit en vervolgens brandstichting in de kantoorruimte van het politiebureau – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Op basis van de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 25 november 2021 stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is tijdens de oudjaarsnacht van 2020/2021 in zijn auto rond gaan rijden en bevond zich op een gegeven moment op de Parklaan te Dokkum. Verdachte wist dat daar het politiebureau van Dokkum was. Vervolgens heeft hij een noodsignaalpijl in de hand genomen terwijl hij in de auto reed.
Hij heeft een dopje losgedraaid om vervolgens middels trekken aan een touwtje de pijl af te schieten. Voor deze handelingen heeft verdachte beide handen gebruikt. Het mag algemeen bekend worden verondersteld dat dergelijke pijlen brandgevaarlijk zijn bij oneigenlijk gebruik (niet boven zee) en met een grote kracht worden afgeschoten, omdat ze van verre zichtbaar moeten zijn. Verdachte moet dat zeker hebben geweten als eigenaar van een schip waarmee hij op zee op garnalen vist. Door het afschieten van een dergelijke pijl als bestuurder vanuit een rijdende auto, terwijl hij zich bevond in de bebouwde kom, meer specifiek tegenover het politiebureau, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de noodsignaalpijl met de zeer brandbare lading het politiebureau zou raken en door een ruit heen zou gaan met alle gevolgen van dien. Deze handelingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm eveneens worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op vernieling en brandstichting dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
Dat verdachte stelt de pijl recht omhoog de lucht in te hebben willen schieten maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden waaronder verdachte de noodsignaalpijl heeft afgeschoten was veeleer te verwachten dat de pijl niet omhoog maar min of meer recht naar voren zou worden geschoten.
Feiten 1 primair en 2 zijn in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop van de feiten 1 primair en 2. Met de het afschieten van de noodsignaalpijl richting het politiebureau heeft verdachte met eenzelfde handeling de ruit vernield en in het pand brand gesticht. Daarmee is sprake van een zodanig samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex, terwijl de geschonden regels beogen goederen te beschermen, dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair hij op 1 januari 2021 te Dokkum, opzettelijk brand heeft gesticht in het pand Parklaan 2, in gebruik bij de politie eenheid Noord- Nederland, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een noodsignaalpijl (merk Comet, type Red Parachute Distress Rocket) afgeschoten in de richting van genoemd pand en de ontsteker van de noodsignaalpijl geactiveerd, ten gevolge waarvan de noodsignaalpijl met grote snelheid door de dubbele beglazing van kantoorruimte 1.30 van genoemd pand is geschoten en daarna verder is gegaan naar kantoorruimte 1.27 van genoemd pand, ten gevolge waarvan de vloerbedekking van kantoorruimte 1.27 van genoemd pand gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (het interieur van) genoemd pand te duchten was;
hij op 1 januari 2021 te Dokkum, opzettelijk en wederrechtelijk een dubbelglazen ruit van het pand Parklaan 2, dat aan de politie eenheid Noord-Nederland toebehoorde heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

De eendaadse samenloop van:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 subsidiair en 2 wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte. Het is een hardwerkende man die uiteindelijk zijn verantwoordelijkheid neemt voor hetgeen hij heeft gedaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van 22 juli 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 november 2021, alsmede van de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tijdens de jaarwisseling van 2020/2021 schuldig gemaakt aan brandstichting in het politiebureau te Dokkum en vernieling van een ruit van dit politiebureau door een noodsignaalpijl af te schieten, die in de richting van het politiebureau is gegaan. Door aldus te handelen heeft verdachte voor angst gezorgd bij de medewerkers van het politiebureau omdat zij de pijl, gelet op het gevaar dat daarvan uitgaat, als een aanslag hebben ervaren, vooral omdat zij niet wisten wie de pijl had afgeschoten en met welke intentie. Verdachte wist dat de pijl in het politiebureau terecht was gekomen, maar heeft pas nadat zijn DNA was vastgesteld op het restant van de pijl en nadat hij maanden later door de politie werd aangehouden, kenbaar gemaakt dat hij deze was die de pijl “voor de lol” had afgeschoten en dat het was misgegaan. Verdachte heeft bij het afsteken van de noodsignaalpijl enkel oog gehad voor zijn eigen plezier, geen verantwoordelijkheid genomen nadat het afschieten volgens hem was mis gegaan en totaal geen oog gehad voor de gevoelens van de medewerkers van het politiebureau. De rechtbank vindt dit verdachte ernstig aan te rekenen. Tevens is er materiële schade ontstaan.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De reclassering heeft in haar rapport beschreven dat bij verdachte sprake is van een stabiele leefsituatie. Het risico op recidive wordt als laag ingeschat. Er zijn geen aanknopingspunten om reclasseringstoezicht of een behandeling als bijzondere voorwaarde te adviseren.
Alles afwegend acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uren, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden ondanks dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.

Benadeelde partij

Politie eenheid Noord-Nederland heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.364,19 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 2021.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 55, 157, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van feit 1 primair en 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
Politie eenheid Noord-Nederlandtoe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.364,19(zegge: tweeduizend driehonderd en vierenzestig euro en negentien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer Politie eenheid Noord-Nederland te betalen een bedrag van
€ 2.364,19(zegge: tweeduizend driehonderd en vierenzestig euro en negentien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 33 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer Politie eenheid Noord-Nederland daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. M.J. Dijkstra, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 december 2021.
De griffier is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2021000062, doorgenummerd 1 tot en met 120.
Pagina 19
Pagina 26
Pagina 27
Pagina 38
Pagina 39
Pagina’s 67 en 68
Pagina 37
Pagina 70
Verklaring verdachte ter zitting van 25 november 2021