Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie onderschrijft het advies van de reclassering en stelt zich op het standpunt dat het volwassenenstrafrecht van toepassing is. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering met uitzondering van het locatieverbod en met toevoeging van de bijzondere voorwaarde opname in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) van GGZ Friesland. De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht gevorderd. De officier van justitie heeft in strafverminderende zin rekening gehouden met de persoon van de verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht en oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en eventueel nog een werkstraf. Verdachte zal, als de rechtbank dat beslist, meewerken aan de bijzondere voorwaarde opname in de FPA Franeker, maar wil liever na detentie bij zijn moeder wonen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de reclasseringsrapporten van 1 oktober 2021 en 25 oktober 2021, het deeladvies EC van de reclassering van 15 november 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Volwassenenstrafrecht
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter ten aanzien van adolescenten die bij het begaan van het strafbare feit al 18 jaar, maar nog geen 23 jaar oud zijn, toch het jeugdstrafrecht toepassen als de rechter dit nodig vindt vanwege de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Uit het advies van de reclassering van 25 oktober 2021 blijkt er naast een posttraumatische stress stoornis, mogelijk sprake te zijn van een benedengemiddeld intelligentieniveau. Verdachte kan de risico’s van zijn eigen handelen slecht inschatten. Hij lijkt zijn eigen gedrag niet of nauwelijks te organiseren. Hij handelt impulsief en vertoont kinderlijker gedrag dan wat men van zijn leeftijd zou mogen verwachten. Hoewel er indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht, ziet de reclassering meer argumenten voor toepassing van het volwassenstrafrecht. Verdachte verkeert mogelijk in een crimineel milieu en neemt niet meer actief deel aan het gezinsleven. Hij woont al geruime tijd niet meer bij zijn moeder. Hij verbleef in een begeleid wonen voorziening en was dakloos. Hierdoor is hij al een tijd lang op zichzelf aangewezen. Dan past volgens de reclassering de pedagogische en gezinsgerichte aanpak niet. Ook is er geen continuering van scholing nodig, omdat verdachte al vanaf zijn 16e jaar vrijstelling heeft van de leerplicht. De dagbesteding moet gericht zijn op werk. Voor de problematiek waarmee verdachte kampt kan de volwassenenreclassering hulp en begeleiding bieden. De reclassering adviseert daarom toepassing van het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank neemt deze conclusie over. Verdachte zal dus berecht worden volgens het volwassenenstrafrecht.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van twee personen met een doorgeladen vuurwapen, het voorhanden hebben van het vuurwapen en munitie en het aanwezig hebben van cocaïne. Dit zijn ernstige feiten. De aanwezigheid en het gebruik van vuurwapens in de openbare ruimte is een toenemend probleem waardoor het veiligheidsgevoel van mensen wordt aangetast. Verdachte heeft het doorgeladen vuurwapen gericht op de aangevers. Uit de slachtofferverklaring van een van de aangevers blijkt dat hij zich niet alleen bedreigd heeft gevoeld, maar ook heeft gevreesd voor zijn leven. De rechtbank neemt dat verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank leidt uit de rapporten van de reclassering af dat verdachte een belast verleden heeft en vanaf jonge leeftijd gedragsproblemen laat zien. Het is hem de afgelopen jaren niet gelukt om zich te houden aan de regels en afspraken te houden op de woonplekken voor mensen met psychiatrische problematiek waar sinds zijn 15/16de heeft gewoond. Verdachte was voor zijn aanhouding dakloos. De reclassering adviseert een opname in de FPA Franeker voor diagnostiek, een intelligentieonderzoek en behandeling. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat op hoog en door opname in de FPA kan de kans op recidive worden verlaagd. Onderzocht moet worden op welke manier verdachte het voor elkaar kan krijgen om op termijn zelfstandig te kunnen functioneren in de maatschappij. Een verblijf van verdachte bij zijn moeder thuis, vindt de reclassering niet uitvoerbaar. Er is een intake geweest gedaan bij de FPA Franeker en de officier van justitie heeft ter zitting verklaard dat er is op korte termijn plek voor verdachte. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, opname in een zorginstelling, drugsverbod, contactverbod, locatieverbod, volgen van een opleiding of hebben van een dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening. Tevens heeft de reclassering geadviseerd deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank heeft voor de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van de rechtspraak. In beginsel geldt als uitgangspunt voor het bedreigen met een vuurwapen, het voorhanden hebben van het vuurwapen en munitie en het aanwezig hebben van cocaïne een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van enkele maanden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden, de motivatie van verdachte om een positieve wending aan zijn leven te geven en zijn jeugdige leeftijd aanleiding om een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf is ook bedoeld om verdachte te motiveren mee te werken aan de bijzondere voorwaarden, waaronder het meewerken aan diagnostiek en (klinische en ambulante) behandeling. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte zo snel mogelijk opgenomen wordt in de FPA Franeker.
Alles overwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie van justitie geformuleerde straf passend en geboden en zal zij dan ook overeenkomstig die eis een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar opleggen met aftrek van voorarrest, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde (met uitzondering van het locatieverbod) en de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden. De rechtbank vindt een locatieverbod niet nodig omdat er een contactverbod wordt opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, te weten bedreiging met een misdrijf tegen het leven en/of zware mishandeling. Gelet op de problemen van verdachte op bijna alle leefgebieden en het hoge recidiverisico, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen dat gericht is tegen of gevaar waarbij er gevaar is voor de onaantastbaarheid van het lichaam. De rechtbank vindt het daarom van belang dat de aan de voorwaardelijke gevangenisstraf te stellen bijzondere voorwaarden en ook het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van strafrecht (hierna: Sr) te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c lid 6 Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.