ECLI:NL:RBNNE:2021:5174

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
18-210640-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging met vuurwapen, wapenbezit en drugsbezit

Op 3 december 2021 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, een man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een klinische behandeling en een contactverbod met de aangevers. De man werd schuldig bevonden aan het bedreigen van twee personen met een doorgeladen vuurwapen, het voorhanden hebben van het vuurwapen en munitie, en het aanwezig hebben van cocaïne. De rechtbank benadrukte de ernst van het gebruik van vuurwapens in de openbare ruimte en de impact op het veiligheidsgevoel van de burgers. De verdachte had het vuurwapen gericht op de aangevers, wat leidde tot ernstige vrees voor hun leven, zoals blijkt uit de slachtofferverklaringen.

Tijdens de rechtszaak werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. K. Karapetyan, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jeugdige leeftijd, strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank volgde het advies van de reclassering om het volwassenenstrafrecht toe te passen, gezien de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico. De verdachte had eerder gedragsproblemen vertoond en was dakloos, wat zijn situatie verergerde.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op, met bijzondere voorwaarden die gericht zijn op behandeling en begeleiding, om de kans op recidive te verkleinen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de materiële schade erkende en de immateriële schade matigde. De rechtbank benadrukte het belang van toezicht en naleving van de voorwaarden, die dadelijk uitvoerbaar zijn, om de veiligheid van de samenleving te waarborgen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18-210640-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 3 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats, nu gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Karapetyan, advocaat te Hengelo. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 augustus 2021 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte, een geladen vuurwapen uit zijn heuptasje gepakt en/of (vervolgens) dit geladen vuurwapen (op korte afstand van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] )(enige tijd) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gericht, althans aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] getoond, in elk geval zichtbaar voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] bij zich gehad;
2.
hij op of omstreeks 5 augustus 2021 te Drachten, in de gemeente Smallingerland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi-automatisch centraalvuur pistool,van het Merk Zoraki, type 906, kaliber 7,65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3. hij op of omstreeks 5 augustus 2021 te Drachten, in de gemeente Smallingerland munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 1 stuks centraalvuur kogelpatroon, van het merk Fiocchi, van het kaliber 7,65 mm, type volmantel voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 5 augustus 2021 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 13,63 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 0,33 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2, 3 en 4 (deels).
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 4 niet bewezen dat verdachte MDMA aanwezig heeft gehad.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Verdachte heeft ter terechtzitting, behalve over het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA, een bekennende verklaring afgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting een bekennende verklaring afgelegd. Hij bekent alle ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd, met uitzondering van het onder 4 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van MDMA. Omdat uit het dossier niet duidelijk wordt waar de MDMA in beslag is genomen en verdachte ontkent MDMA in zijn bezit te hebben gehad, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het aanwezig hebben van MDMA.
De rechtbank oordeelt dat de feiten 1, 2, 3 en 4 (deels) wettig en overtuigend bewezen zijn, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Omdat verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 november 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 augustus 2021,opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021211634 van 16 oktober 2021, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 1] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 augustus 2021,opgenomen op pagina 9. e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 2] ;
Een kennisgeving van inbeslagneming van 5 augustus 2021, opgenomen op pagina 12 e.v. vanvoornoemd dossier;
Een kennisgeving van inbeslagneming van 5 augustus 2021, opgenomen op pagina 14 van voornoemd dossier;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen van 27 augustus 2021,opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen van 11 augustus2021, opgenomen op pagina 60 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten;
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanVeiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.08.11.148 (aanvraag 001), van 11 augustus 2021 opgemaakt door P.H. Walinga, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 64 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende zijn/haar verklaring;
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanVeiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.08.11.148 (aanvraag 002), van 11 augustus 2021 opgemaakt door P.H. Walinga, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 65 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende zijn/haar verklaring;
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanVeiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.08.11.148 (aanvraag 003), van
11 augustus 2021 opgemaakt door P.H. Walinga, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 66 van voornoemd dossier, voor zover
inhoudende zijn/haar verklaring;
11. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.08.11.148 (aanvraag 004), van
11 augustus 2021 opgemaakt door P.H. Walinga, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 67 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende zijn/haar verklaring;

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 5 augustus 2021 te Drachten, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte, een geladen vuurwapen uit zijn heuptasje gepakt en vervolgens dit geladen vuurwapen op korte afstand op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gericht;
2.
hij op 5 augustus 2021 te Drachten, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi-automatisch centraalvuur pistool van het Merk Zoraki, type 906, kaliber 7,65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 5 augustus 2021 te Drachten, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 1 stuks centraalvuur kogelpatroon, van het merk Fiocchi, van het kaliber 7,65 mm, type volmantel voorhanden heeft gehad;
4. hij op 5 augustus 2021 te Drachten opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal 13,63 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling; 2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit begaan met betrekking tot begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
4. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwetgegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar, omdat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar, omdat niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie onderschrijft het advies van de reclassering en stelt zich op het standpunt dat het volwassenenstrafrecht van toepassing is. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering met uitzondering van het locatieverbod en met toevoeging van de bijzondere voorwaarde opname in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) van GGZ Friesland. De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht gevorderd. De officier van justitie heeft in strafverminderende zin rekening gehouden met de persoon van de verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht en oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en eventueel nog een werkstraf. Verdachte zal, als de rechtbank dat beslist, meewerken aan de bijzondere voorwaarde opname in de FPA Franeker, maar wil liever na detentie bij zijn moeder wonen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de reclasseringsrapporten van 1 oktober 2021 en 25 oktober 2021, het deeladvies EC van de reclassering van 15 november 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Volwassenenstrafrecht
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter ten aanzien van adolescenten die bij het begaan van het strafbare feit al 18 jaar, maar nog geen 23 jaar oud zijn, toch het jeugdstrafrecht toepassen als de rechter dit nodig vindt vanwege de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Uit het advies van de reclassering van 25 oktober 2021 blijkt er naast een posttraumatische stress stoornis, mogelijk sprake te zijn van een benedengemiddeld intelligentieniveau. Verdachte kan de risico’s van zijn eigen handelen slecht inschatten. Hij lijkt zijn eigen gedrag niet of nauwelijks te organiseren. Hij handelt impulsief en vertoont kinderlijker gedrag dan wat men van zijn leeftijd zou mogen verwachten. Hoewel er indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht, ziet de reclassering meer argumenten voor toepassing van het volwassenstrafrecht. Verdachte verkeert mogelijk in een crimineel milieu en neemt niet meer actief deel aan het gezinsleven. Hij woont al geruime tijd niet meer bij zijn moeder. Hij verbleef in een begeleid wonen voorziening en was dakloos. Hierdoor is hij al een tijd lang op zichzelf aangewezen. Dan past volgens de reclassering de pedagogische en gezinsgerichte aanpak niet. Ook is er geen continuering van scholing nodig, omdat verdachte al vanaf zijn 16e jaar vrijstelling heeft van de leerplicht. De dagbesteding moet gericht zijn op werk. Voor de problematiek waarmee verdachte kampt kan de volwassenenreclassering hulp en begeleiding bieden. De reclassering adviseert daarom toepassing van het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank neemt deze conclusie over. Verdachte zal dus berecht worden volgens het volwassenenstrafrecht.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van twee personen met een doorgeladen vuurwapen, het voorhanden hebben van het vuurwapen en munitie en het aanwezig hebben van cocaïne. Dit zijn ernstige feiten. De aanwezigheid en het gebruik van vuurwapens in de openbare ruimte is een toenemend probleem waardoor het veiligheidsgevoel van mensen wordt aangetast. Verdachte heeft het doorgeladen vuurwapen gericht op de aangevers. Uit de slachtofferverklaring van een van de aangevers blijkt dat hij zich niet alleen bedreigd heeft gevoeld, maar ook heeft gevreesd voor zijn leven. De rechtbank neemt dat verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank leidt uit de rapporten van de reclassering af dat verdachte een belast verleden heeft en vanaf jonge leeftijd gedragsproblemen laat zien. Het is hem de afgelopen jaren niet gelukt om zich te houden aan de regels en afspraken te houden op de woonplekken voor mensen met psychiatrische problematiek waar sinds zijn 15/16de heeft gewoond. Verdachte was voor zijn aanhouding dakloos. De reclassering adviseert een opname in de FPA Franeker voor diagnostiek, een intelligentieonderzoek en behandeling. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat op hoog en door opname in de FPA kan de kans op recidive worden verlaagd. Onderzocht moet worden op welke manier verdachte het voor elkaar kan krijgen om op termijn zelfstandig te kunnen functioneren in de maatschappij. Een verblijf van verdachte bij zijn moeder thuis, vindt de reclassering niet uitvoerbaar. Er is een intake geweest gedaan bij de FPA Franeker en de officier van justitie heeft ter zitting verklaard dat er is op korte termijn plek voor verdachte. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, opname in een zorginstelling, drugsverbod, contactverbod, locatieverbod, volgen van een opleiding of hebben van een dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening. Tevens heeft de reclassering geadviseerd deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank heeft voor de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van de rechtspraak. In beginsel geldt als uitgangspunt voor het bedreigen met een vuurwapen, het voorhanden hebben van het vuurwapen en munitie en het aanwezig hebben van cocaïne een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van enkele maanden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden, de motivatie van verdachte om een positieve wending aan zijn leven te geven en zijn jeugdige leeftijd aanleiding om een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf is ook bedoeld om verdachte te motiveren mee te werken aan de bijzondere voorwaarden, waaronder het meewerken aan diagnostiek en (klinische en ambulante) behandeling. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte zo snel mogelijk opgenomen wordt in de FPA Franeker.
Alles overwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie van justitie geformuleerde straf passend en geboden en zal zij dan ook overeenkomstig die eis een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar opleggen met aftrek van voorarrest, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde (met uitzondering van het locatieverbod) en de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden. De rechtbank vindt een locatieverbod niet nodig omdat er een contactverbod wordt opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, te weten bedreiging met een misdrijf tegen het leven en/of zware mishandeling. Gelet op de problemen van verdachte op bijna alle leefgebieden en het hoge recidiverisico, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen dat gericht is tegen of gevaar waarbij er gevaar is voor de onaantastbaarheid van het lichaam. De rechtbank vindt het daarom van belang dat de aan de voorwaardelijke gevangenisstraf te stellen bijzondere voorwaarden en ook het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van strafrecht (hierna: Sr) te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c lid 6 Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 594,00 ter vergoeding van materiële schade (reparatie telefoon) en € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de materiële schade voldoende onderbouwd is en voor toewijzing vatbaar is. De immateriële schade is naar de mening van de officier van justitie onvoldoende onderbouwd en moet worden gematigd tot een bedrag van
€ 1.000,00. De officier van justitie vordert tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade onvoldoende onderbouwd
is. Er is alleen een offerte overgelegd en het is niet gebleken dat de telefoon daadwerkelijk gerepareerd is. Ten aanzien van het immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat het gevorderde schadebedrag moet worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiele schade ter hoogte van € 594,00 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende feit. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door of namens door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op € 1.000,00.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.594,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2021 en het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Omdat de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 285, van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot vijf maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
de veroordeelde zich binnen een week na zijn vrijlating op dinsdag of donderdag tussen 15:00 en 16:00 uur meldt bij Reclassering Nederland, [straatnaam] te Leeuwarden. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde dient mee te werken aan huisbezoeken, zij vormen onderdeel van de meldplicht;
de veroordeelde zich gedurende de proeftijd voor de duur van maximaal één jaar, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, aansluitend op zijn detentie zal laten opnemen in de Forensisch Psychiatrische Afdeling van GGZ Friesland, [straatnaam] te Franeker of een soortgelijke instelling. Veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Zodra de reclassering na overleg met behandelaar een overgang naar ambulante zorg nodig acht, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en verdere behandeling;
de veroordeelde zich, gedurende de proeftijd, na de klinische behandeling verder laat behandelen door de Polikliniek Forensische Psychiatrie of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde gedurende de proeftijd geen drugs gebruikt en zal meewerken aan de controles hierop. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
de veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1997) en [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 1984), zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
de veroordeelde gedurende de proeftijd een opleiding zal volgen of dagbesteding heeft en hij zijn best doet dit te krijgen en te behouden;
de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Ten aanzien van 18-210640-21, feit 1.:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.594,00(zegge: vijftienhonderdvierennegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2021.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 1.594,00 (zegge: vijftienhonderdvierennegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2021, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 25 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 594,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Joha, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. M.J. Dijkstra, rechters, bijgestaan door K. de Ruiter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2021.