ECLI:NL:RBNNE:2021:5170

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
181026
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over omgangsregeling en proceskostenveroordeling in familierechtelijke zaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 10 december 2021, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man, die vorderde dat de vrouw haar medewerking verleent aan de uitvoering van de omgangsregeling met hun minderjarige kind, [voornaam minderjarige]. De man stelde dat er een spoedeisend belang was bij zijn vordering, omdat er al een eerdere uitspraak was gedaan in de bodemprocedure die de hervatting van de omgangsregeling bepleitte. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vorderingen, omdat niet was aangetoond dat er een spoedeisend belang bestond. De voorzieningenrechter merkte op dat er al stappen waren gezet door de Gecertificeerde Instelling (GI) en dat de man zelf verantwoordelijk was voor het niet hervatten van de omgang. De vrouw had in reconventie gevorderd dat de man in de proceskosten werd veroordeeld, wat de voorzieningenrechter ook toekende. De proceskosten werden vastgesteld op € 391,--, die de man aan de vrouw moest betalen. De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen de man en de GI voor een positieve hervatting van de omgang met het kind.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Kort-gedingnummer: C/17/181026 / KG ZA 21/220
vonnis van de voorzieningenrechter in het kort-geding d.d. 10 december 2021 (bij vervroeging)
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. H.L. Thiescheffer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in conventie, eiseres in reconventie,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. R. Tamourt, kantoorhoudende te Burgum.
De voorzieningenrechter merkt als belanghebbende aan:
REGIECENTRUM BESCHERMING EN VEILIGHEID,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna ook te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de brief met bijlagen van mr. Tamourt van 25 november 2021, binnengekomen bij de griffie op 26 november 2021;
- de mondelinge behandeling ter zitting met gesloten deuren van 30 november 2021.
1.2.
Ter zitting met gesloten deuren van 30 november 2021 zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door mr. Thiescheffer;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Tamourt;
- [vertegenwoordiger GI 1] en [vertegenwoordiger GI 2] namens de GI;
- [vertegenwoordiger RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK).
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [volledige naam minderjarige] (hierna ook: [voornaam minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] . De man heeft [voornaam minderjarige] erkend. De vrouw is alleen belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.3.
[voornaam minderjarige] staat sinds 11 september 2015 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is voor het laatst verlengd tot 11 september 2022.
2.4.
Partijen hebben meerdere gerechtelijke procedures gevoerd, waarin (met name) de omgangsregeling, het gezag en de informatieregeling onderwerp van geschil waren. In de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 maart 2020 heeft het hof (onder meer) als volgt beslist met betrekking tot de omgangsregeling:
"stelt een omgangsregeling vast waarbij [volledige naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] , een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 17:00 uur tot zondagmiddag 17:00 uur bij de vader verblijft, en de moeder [voornaam minderjarige] naar de vader brengt en de vader [voornaam minderjarige] terugbrengt naar de moeder;
2.5.
Partijen hebben deze omgangsregeling onder regie van de gezinsvoogd gewijzigd. Deze is in een e-mail van 14 april 2021 van de man aan de GI omschreven en houdt kort weergegeven het volgende in:
- [voornaam minderjarige] verblijft één weekend in de veertien dagen van zaterdagmiddag 12:00 uur tot zondagavond 19:30 uur bij de man. In het geval dat [voornaam minderjarige] sportactiviteiten heeft op zaterdag zal de regeling daarna aanvangen;
- in de vakanties verblijft [voornaam minderjarige] twee dagen per week bij de man van 11:00 uur tot 19:30 uur, waarbij de verdeling van de weken in de vakantie zoals vastgesteld door het hof blijft gelden (inhoudende dat [voornaam minderjarige] in de oneven jaren in de eerste helft van de week twee dagen in de week bij de man verblijft en in de even jaren gedurende twee dagen in de tweede helft van de week);
- er zal geen omgang plaatsvinden rond de feestdagen.
2.6.
Uit het vonnis van de voorzieningenrechter in het kort-geding van deze rechtbank van 5 augustus 2021 volgt dat de man onder andere gevorderd heeft de vrouw te voordelen tot nakoming van de omgangsregeling van 14 april 2021, op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis overwogen dat het in het belang [voornaam minderjarige] is dat deze omgangsregeling zo spoedig mogelijk wordt hervat, maar dat dit niet zonder meer kan gebeuren, nu zich een incident heeft voorgedaan tijdens het laatste omgangsweekend eind juni 2021. Hierdoor is [voornaam minderjarige] onzeker geworden over de manier waarop de man uitvoering zal geven aan de omgangsregeling en meer in het bijzonder of de man haar aan het einde van de omgang op het afgesproken tijdstip zal terugbrengen naar de vrouw. De omgang veroorzaakt veel spanning bij [voornaam minderjarige] en dit maakt dat zij niet onbevangen naar de man toe kan. Hierop is door de voorzieningenrechter geoordeeld dat de man en de GI eerst in gesprek moeten gaan en dat een gesprek met [voornaam minderjarige] moet plaatsvinden om zaken naar elkaar uit te spreken en om [voornaam minderjarige] haar gevoel van veiligheid te herstellen. De vordering van de man is dan ook afgewezen.
2.7.
Op 11 oktober 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de man, de GI en [voornaam minderjarige] .
2.8.
Bij beschikking van deze rechtbank van 2 november 2021 in de zaak met nummer C/17/179654 FA-RK 21-811 is onder meer het verzoek van de vrouw om de man het recht met omgang met [voornaam minderjarige] voor onbepaalde tijd te ontzeggen afgewezen, met dien verstande dat daarbij bepaald is dat de omgangsregeling pas weer wordt hervat nadat de daarvoor noodzakelijke stappen zijn genomen, waarbij geldt dat de GI de regie heeft over wanneer welke stappen moeten worden genomen. Ook in deze beschikking is overwogen dat het belangrijk is voor de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] dat het contact met de man op zo kort mogelijke termijn wordt hervat en dat zij op een voor haar prettige wijze contact met hem kan hebben. De GI moet daarbij de regie voeren. Het is aan de GI om te bekijken hoe de hervatting van het contact tussen [voornaam minderjarige] en de man moet worden vormgegeven. Van de man wordt een actieve rol verwacht met de focus op een hervatting van een positief contact met [voornaam minderjarige] . De man zal zich anders moeten opstellen om tot een constructieve samenwerking met de GI te komen en hij zal steeds de gemaakte afspraken moeten nakomen. Hoe beter de samenwerking verloopt, des te eerder de omgangsregeling kan worden hervat.
2.9.
Sinds eind juni 2021 heeft er geen omgang meer plaatsgevonden tussen de man en [voornaam minderjarige] .

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
De man vordert
in conventie:
- de vrouw te gebieden haar medewerking te verlenen aan het uitvoeren van de omgangsregeling van 14 april 2021, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,-- per overtreding, met een maximum van € 2.500,--;
- de vrouw te voordelen in de proceskosten.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
De vrouw vordert
in reconventieom de man te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
De man voert verweer.

4.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

in conventie
Spoedeisend belang
4.1.
Op grond van artikel 254, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in alle spoedeisende gevallen waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, de voorzieningenrechter bevoegd deze te geven. Spoedeisend belang bij een voorziening heeft degene van wie niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat de man een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening als gevolg waarvan de man niet-ontvankelijk verklaard zal worden in zijn vorderingen in conventie. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Hoewel de stelling van de man dat de spoedeisendheid uit de aard van de nakomingsvordering volgt, in de regel correct is, komt de voorzieningenrechter onder de huidige specifieke omstandigheden, tot een ander oordeel. In dit geval acht de voorzieningenrechter het noodzakelijk meer te stellen. Daarbij speelt mee dat er in zeer recente uitspraken, voor het eerst bij vonnis in kort-geding van
5 augustus 2021 en vervolgens in de beschikking in de bodemzaak van 2 november 2021, al geoordeeld is dat, zoals de man heeft gevorderd, de omgangsregeling van 14 april 2021 zo snel mogelijk moet worden hervat en dat dit ook in het belang van [voornaam minderjarige] is. Daarbij is echter ook bepaald dat dit niet zonder meer kan gebeuren maar dat er eerst de noodzakelijke stappen gezet moeten worden, zoals dat de man en de GI in gesprek moeten gaan en dat een gesprek met [voornaam minderjarige] moet plaatsvinden om te praten over hoe het contactherstel op een voor [voornaam minderjarige] prettige wijze kan gaan plaatsvinden waarbij haar gevoel van veiligheid wordt hersteld. Bepaald is dat de GI regie voert over hoe de hervatting van de omgang moet worden vormgegeven.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat er geen belang van de man gelegen is in het feit dat van hem niet kan worden gevergd de bodemprocedure af te wachten; er ligt immers al een recente uitspraak in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter volgt de man vervolgens niet in zijn stellingen dat het belang gelegen is in het feit dat de GI geen gevolg geeft aan de uitspraken, hij in de samenwerking met de GI tegen een muur loopt en de omgangsregeling dus nog niet is hervat. Uit het dossier blijkt dat namelijk er wel uitvoering wordt gegeven aan de uitspraken. De man, de GI en [voornaam minderjarige] hebben op 11 oktober 2021 een gesprek met elkaar gevoerd en daar zijn afspraken over een eerste omgang gemaakt, namelijk dat de man [voornaam minderjarige] bij en in aanwezigheid van opa en oma vaderszijde zou zien. Dat de GI uiteindelijk heeft besloten dit niet door te laten gaan, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter, anders dan de man stelt, niet gelegen in onwil van de GI, maar in de eigen acties en opstelling van de man. Gebleken is dat de man, buiten de gemaakte afspraken en de GI om, [voornaam minderjarige] heeft bericht dat opa en oma vaderszijde niet akkoord gingen en dat zij dan ook gewoon bij hem zou komen. De GI heeft vervolgens geprobeerd opnieuw in gesprek te gaan, maar de man heeft dit geweigerd.
4.5.
De man heeft vervolgens als reactie dit kort-geding aanhangig gemaakt en ook doorgezet. Het kort-geding heeft hij zeer kort na het vonnis van 5 augustus 2021 en de mondelinge behandeling ter zitting in de bodemzaak op 23 september 2021 - welke zaak op dat moment in afwachting was van een uitspraak - aangevraagd, namelijk op 27 oktober 2021. Dit, ondanks dat hij op de hoogte was van de uitgezette lijn in het vonnis van 5 augustus 2021 en de vorderingen in dat kader. Vervolgens is in de bodemzaak op 2 november 2021 uitspraak gedaan, waarin dezelfde lijn wordt voortgezet. Hierna heeft de man alsnog de dagvaarding uitgebracht en op 26 november 2021 aan de rechtbank toegezonden. De voorzieningenrechter concludeert dat het opstarten van gerechtelijke procedures, zoals dit kort-geding, niet de geëigende weg is en dat dit de man niet zal helpen de omgangsregeling (sneller) te hervatten. Om dit te realiseren zal de man in samenwerking met de GI moeten gaan. De voorzieningenrechter herhaalt enkele overwegingen uit de beschikking van
2 november 2021 die ook hier van toepassing zijn:
"Van de man wordt een actieve rol verwacht met de focus op een hervatting van een positief contact met [voornaam minderjarige] . De man zal zich anders moeten opstellen om tot een constructieve samenwerking met de GI te komen en hij zal steeds de gemaakte afspraken moeten nakomen. Hoe beter de samenwerking verloopt, des te eerder de omgangsregeling kan worden hervat."Het kan zijn dat de man het niet eens is met de uitgestippelde lijn door de rechtbank, echter in dat geval is ook een kort-geding niet de geëigende weg, maar zou de man hoger beroep in moeten stellen tegen de betreffende uitspra(a)k(en).
in reconventie
Proceskosten
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat als hoofdregel geldt dat de in het ongelijk gestelde partij in de kosten wordt veroordeeld. In het algemeen wordt een uitzondering op deze hoofdregel gemaakt in familierechtelijke zaken, zoals deze, en worden de proceskosten in die zaken gecompenseerd. Er kunnen zich echter gevallen voordoen waarbij het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om de proceskosten te compenseren. Er moet dan sprake zijn van het nodeloos in rechte betrekken van de wederpartij of de tegenpartij nodeloos een procedure laten beginnen.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval sprake is van het nodeloos in rechte betrekken van de wederpartij, waardoor de man, conform het verzoek van de vrouw in reconventie, toch in de proceskosten zal worden veroordeeld. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar haar overwegingen opgenomen onder punt 4.1 tot en met punt 4.5.
4.8.
De proceskosten van de vrouw worden tot op heden - rekening houdend met het feit dat zij procedeerde op toevoeging - begroot op:
- griffierecht (op basis van onvermogend, zie bijlage behorend bij Wet griffierechten burgerlijke zaken) ad € 85,--;
- eigen bijdrage salaris advocaat ad € 306,--.
Dit komt neer op een totaalbedrag van € 391,--. De voorzieningenrechter zal de man veroordelen tot het betalen van deze kosten aan de vrouw.

5.Beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
in reconventie
5.2.
veroordeelt de man in de kosten van het geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw begroot op € 391,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Teertstra, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2021.
(
fn: 794)