ECLI:NL:RBNNE:2021:5166

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
178346
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en beoordeling van gewijzigde omstandigheden in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 30 november 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De man, die de vader is van de minderjarige [minderjarige 1], heeft verzocht om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding te verlagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gewijzigde omstandigheden waren per 1 oktober 2020, omdat het hof in een eerdere beschikking al had geoordeeld over de financiële situatie van de man. De man heeft wel een wijziging van omstandigheden per 1 oktober 2021 aangetoond, omdat hij een nieuwe arbeidsovereenkomst is aangegaan. De rechtbank heeft de behoefte van [minderjarige 1] vastgesteld op € 600,- per maand en de draagkracht van de man op € 255,- per maand. De rechtbank heeft bepaald dat de man met ingang van 1 oktober 2021 € 255,- per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1]. Tevens is bepaald dat de vrouw geen terugbetalingsverplichting heeft voor eventueel te veel betaalde alimentatie. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/178346 / FA RK 21-474
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 30 november 2021
inzake
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen: de man,
advocaat: mr. W.J.A. van Es, kantoorhoudende te Steenwijk,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C. Niens, kantoorhoudende te Joure.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van deze procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man van 21 april 2021 met bijlagen, binnengekomen op 22 april 2021;
- het verweerschrift van de vrouw van 24 juni 2021 met bijlagen, binnengekomen op 25 juni 2021, tevens per fax ontvangen op 24 juni 2021;
- twee berichten van de vrouw van 21 oktober 2021 beide met bijlagen, tevens inhoudende een aanvullend subsidiair zelfstandige verzoek, beiden binnengekomen op 22 oktober 2021;
- een bericht van de man van 25 oktober 2021 met bijlagen, binnengekomen op diezelfde datum en tevens per fax op die dag ontvangen;
- een bericht van de man van 29 oktober 2021 met bijlagen, binnengekomen op 1 november 2021, tevens per e-mail ontvangen op 29 oktober 2021.
1.2.
Op 2 november 2021 is de zaak mondeling behandeld. Daarbij waren partijen en hun advocaten aanwezig.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van de thans nog minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [plaats] .
2.2.
De man heeft [minderjarige 1] erkend. De vrouw oefent alleen het gezag over [minderjarige 1] uit. [minderjarige 1] woont bij de vrouw.
2.3.
De man heeft naast [minderjarige 1] twee kinderen uit een eerdere relatie. Uit de basisregistratie personen blijkt dat het gaat om:
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [plaats] ; en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [plaats] .
2.4.
De vrouw heeft naast [minderjarige 1] nog een zoon uit een eerdere relatie: [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2006 in de gemeente [plaats] . [minderjarige 4] woont bij de vrouw.
2.5.
Bij beschikking van 13 september 2017 heeft de rechtbank bepaald, dat de man met ingang van 24 juli 2017 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] (hierna ook: de kinderalimentatie) met een bedrag van € 351,- per maand. In deze procedure is de man niet verschenen.
2.6.
Bij beschikking van 16 januari 2019 heeft de rechtbank de bij beschikking van 13 september 2017 vastgestelde kinderalimentatie gewijzigd en bepaald dat de man per 1 oktober 2018 € 237,- per maand kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] aan de vrouw dient te voldoen. De vrouw heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingediend bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof).
2.7.
Bij beschikking van 27 oktober 2020 heeft het hof de beschikking van 16 januari 2019 vernietigd, en de beschikking van 13 september 2017 gewijzigd en bepaald dat de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] :
- met ingang van 8 maart 2018 tot 1 oktober 2018 met een bedrag van € 81,- per maand;
- met ingang van 1 oktober 2018 tot 22 april 2019 met een bedrag van € 358,- per maand;
- met ingang van 22 april 2019 met een bedrag van € 364,- per maand.

3.Verzoek

3.1.
De man heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking - zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad-:
de beschikking van het hof van 27 oktober 2020 te wijzigen en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] te bepalen op € 138,- per maand, met ingang van 1 oktober 2020, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift;
de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw heeft in haar verweerschrift de rechtbank verzocht de man in zijn verzoek tot wijziging/verlaging van de kinderalimentatie niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze verzoeken te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen, dan wel zodanig te beslissen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.3.
Bij brief van 21 oktober 2021 heeft de vrouw een aanvullend subsidiair zelfstandig verzoek ingediend, inhoudende:
- indien de rechtbank beslist, dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 1] , zoals vastgelegd door het hof bij beschikking van 27 oktober 2020, moet worden gewijzigd, verzoekt de vrouw de rechtbank om bij beschikking, voor zover uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat geen terugbetalingsverplichting bestaat van de vrouw aan de man betreffende hetgeen de man reeds aan kinderalimentatie aan de vrouw heeft betaald.

4.Beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
De man heeft zijn verzoek gebaseerd op artikel 1:401 eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge dat artikel kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Nu de man heeft gesteld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, is hij ontvankelijk in zijn verzoek.
Wijziging van omstandigheden
4.2.
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of de door de man gestelde wijzigingen rechtens relevant zijn en dient te leiden tot wijziging van de eerdere beschikking van het hof van 27 oktober 2020.
- per 1 oktober 2020
4.3.
De man heeft gesteld dat zijn financiële omstandigheden met ingang van 1 oktober 2020 zijn gewijzigd. Hij ontvangt per die datum geen betalingen meer van zijn voormalig werkgever en ontvangt loon uit arbeid. De man heeft zich ingeschreven bij een uitzendbureau. Verder heeft de man opgemerkt dat hij vanaf 21 januari 2021 een Ziektewetuitkering ontvangt. In verband met lichamelijke klachten valt hij geregeld uit in het arbeidsproces, aldus de man.
4.4.
De vrouw heeft betwist dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden per 1 oktober 2020, nu het hof in overweging 5.39 van de beschikking van 27 oktober 2020 reeds bij de berekening van de door de man te betalen kinderalimentatie per 22 april 2019 met voormelde omstandigheden rekening heeft gehouden. Het hof heeft volgens de vrouw hierbij opgemerkt, dat de man onvoldoende financiële gegevens heeft overgelegd, waaruit blijkt dat zijn totale inkomen per 1 oktober 2020 is verminderd ten opzichte van de periode daarvoor. Op basis hiervan heeft het hof geoordeeld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een wijziging van zijn inkomen vanaf 1 oktober 2020, aldus de vrouw.
4.5.
De rechtbank zal het verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie ingaande 1 oktober 2020 afwijzen, nu het hof per deze datum reeds een beslissing heeft genomen in haar beschikking van 27 oktober 2020.
- per 22 april 2021
4.6.
De man heeft subsidiair verzocht de kinderalimentatie te wijzigen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 22 april 2021.
4.7.
In de eerste is de rechtbank van oordeel dat de man niet heeft onderbouwd welke wijziging van omstandigheid er specifiek is per die datum. De man heeft gesteld dat hij staat ingeschreven bij een uitzendbureau, maar onduidelijk is per wanneer. Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de man niet nader heeft toegelicht dat met deze inschrijving er sprake is van een relevante wijziging in zijn financiële omstandigheden. Zo is het volstrekt onduidelijk wat het inkomen van de man is geweest per 22 april 2021.
4.8.
Daarnaast heeft de man bij verzoekschrift stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zich op 21 januari 2021 heeft ziek gemeld en over de periode 25 januari 2021 t/m 31 januari 2021 een Ziektewet uitkering heeft ontvangen. Verder heeft de man enkel stukken overgelegd die zien over de periode vóór 22 april 2021 en na 1 oktober 2021. Inkomensgegevens over de tussenliggende periode ontbreken. De vrouw heeft hier ook op gewezen en opgemerkt dat de man zijn inkomen in deze periode en de gewijzigde omstandigheden niet heeft onderbouwd en toegelicht. Gelet op voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om ingaande 22 april 2021 gewijzigde omstandigheden aan te nemen.
4.9.
Nu er geen sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden ingaande 22 april 2021 zoals bedoeld in artikel 1:401, eerste lid, BW, zal de rechtbank het verzoek van de man per die datum afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat de man per die datum onverminderd in staat moet worden geacht om de ten behoeve van [minderjarige 1] vastgestelde onderhoudsbijdrage te blijven voldoen.
- per 1 oktober 2021
4.10.
De man heeft voorts gesteld dat hij per 1 oktober 2021 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, voor de duur van 12 maanden, is aangegaan in de functie van teamleider voor 38 uur per week. Deze overeenkomst heeft de man als productie 11 bij het bericht van 25 oktober 2021 overgelegd.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op voormeld dienstverband er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] rechtvaardigt. De vrouw betwist de door de man gestelde wijziging van omstandigheden ook niet. Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling ingaande 1 oktober 2021 toekomt.
Herbeoordeling per 1 oktober 2021
Behoefte van [minderjarige 1]
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil - en in navolging van de overwegingen van het hof in de beslissing van 27 oktober 2020 - dat de behoefte van [minderjarige 1] in 2017 € 549,- per maand, zodat de rechtbank hiervan uit zal gaan. Geïndexeerd en afgerond bedraagt de behoefte in 2021 € 600,- per maand. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige 1] in 2021 dan ook vast op € 600,- per maand.
Draagkracht man
4.13.
De man heeft bij bericht van 29 oktober 2021 een salarisstrook van oktober 2021 overgelegd met betrekking tot zijn werkzaamheden als teamleider bij [B.V.] , welk dienstverband is aangegaan voor de duur van 12 maanden. De man heeft voorts zijn netto besteedbaar inkomen (nbi) becijferd op € 2.063,- per maand (productie 14 bij het bericht van 25 oktober 2021).
Ter zitting heeft de man aanvullend gesteld dat in deze berekening ten onrechte nog geen rekening is gehouden met de pensioenen/inhoudingen.
4.14.
De vrouw heeft ter zitting gesteld een berekening van het nbi van de man te hebben gemaakt, rekening houdend met de pensioenen/inhoudingen, alsmede met een hoger bedrag aan vakantietoeslag (normaal 8%), nu op de loonstrook (tweede pagina) van de man naast het vakantiegeld een opslag wordt vermeld. Hiermee rekenend komt de vrouw op een nbi van de man van een fractie lager zijnde € 2.051,- per maand. Gelet op hetgeen vermeld staat op de loonstrook en gelet op het feit dat de man dit bedrag niet gemotiveerd heeft betwist, zal de rechtbank hiervan uitgaan.
4.15.
Vorenstaande betekent dat zijn netto besteedbaar inkomen in ieder geval in vergelijking met de periode vóór 26 februari 2020 (nadien was het inkomen van de man onduidelijk volgens het hof en zoals hiervoor is overwogen), is verminderd.
4.16.
De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de vrouw, voor zover zij ook bedoeld heeft te stellen dat hiervan ingaande 1 oktober 2021 sprake is, dat er sprake is van verwijtbaar en voor herstel vatbaar inkomensverlies aan de zijde van de man. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man voldoende inspanningen verricht om ondanks zijn vermeende rugklachten, wat daar ook van zij, werk te zoeken dat minder belastend voor hem is, waardoor er minder risico is op uitval.
4.17.
Het bedrag aan draagkracht wordt volgens de richtlijn, zoals vermeld in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport) van 2021, vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 1.000].
De draagkracht van de man bedraagt dan € 305,- per maand, zoals de vrouw heeft gesteld, en welk bedrag door de man niet is betwist.
- onderhoudsbijdrage van de man voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
4.18.
De rechtbank is van oordeel - evenals het hof - dat rekening dient te worden gehouden met de twee dochters die de man uit een eerdere relatie heeft. In navolging van het hof (en eerder ook de rechtbank bij beschikking van 16 januari 2019), zal de rechtbank een bedrag van € 50,- in mindering brengen op voormelde draagkracht van de man.
Gelet hierop gaat de rechtbank uit van een beschikbare draagkracht van € 255,- per maand.
Draagkracht vrouw
4.19.
De vrouw heeft haar nbi berekend op € 1.511,- per maand. Gelet op de draagkrachttabel is haar draagkracht € 90,- per maand. Ook deze bedragen zijn door de man niet betwist.
4.20.
Anders dan de vrouw zal de rechtbank geen rekening houden met de door haar gestelde schulden aan de belastingdienst, nu de vrouw deze bedragen zien op voorschotten die zij teveel heeft ontvangen.
4.21.
De vrouw heeft gesteld dat haar draagkracht verdeeld moet worden over twee kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 4] . Nu de vrouw niks omtrent de behoefte van [minderjarige 4] heeft gesteld zal de rechtbank haar draagkracht evenredig over beide kinderen verdelen, zodat de draagkracht van de vrouw van [minderjarige 1] op € 45,- per maand wordt vastgesteld.
4.22.
De rechtbank zal en dit is niet in geschil een zorgkorting van 15% toepassen. Dit betekent 15% van de behoefte is van € 600,- per maand is € 90,- per maand.
4.23.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 300,- per maand. Omdat het tekort meer dan twee keer zo groot is als de zorgkorting van € 90,- kan de zorgkorting niet worden verzilverd en dient de man een bijdrage ter hoogte van zijn volledige draagkracht aan de vrouw te betalen.
Conclusie
4.24.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] met ingang van 1 oktober 2021 bepalen op € 255,- per maand.
4.25.
Nu de bedragen zoals genoemd in deze beschikking in hoofdzaak volgen uit de standpunten van partijen en de door hen opgestelde berekeningen, stelt de rechtbank geen eigen berekeningen op. Aan deze beschikking worden dus geen berekeningen gehecht.
Eventuele terugbetalingsverplichting
4.26.
De rechtbank zal bepalen dat de vrouw het tot aan deze uitspraak eventueel te veel betaalde door de man ter zake de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , niet hoeft terug te betalen, omdat alimentatiebedragen ten behoeve van een kind die zijn betaald en de behoefte niet overstijgen in beginsel worden geacht te zijn verbruikt aan de kosten van verzorging en opvoeding van het kind.
Proceskosten
4.27.
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze zaak zullen de proceskosten, zoals te doen gebruikelijk, worden gecompenseerd als na te melden. De rechtbank ziet anders dan de man geen aanleiding om hiervan af te wijken.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beschikking van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van 27 oktober 2020 aldus, dat zij thans als volgt beslist:
 bepaalt dat de man met ingang van 1 oktober 2021 € 255,- (tweehonderdvijfenvijftig euro) per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [plaats] telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen aan de vrouw;
5.2.
bepaalt dat de vrouw het tot aan deze uitspraak eventueel te veel betaalde door de man ter zake de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] niet hoeft terug te betalen;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
dinsdag 30 november 2021in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 433