ECLI:NL:RBNNE:2021:5159

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
18-263017-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor stalking, bedreiging en mishandeling met gevangenisstraf en werkstraf

Op 19 november 2021 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden een verdachte veroordeeld voor stalking, bedreiging en mishandeling. De verdachte heeft zijn ex-vriendin gedurende meer dan twee maanden gestalkt, waarbij hij haar meer dan 40 keer per dag belde en haar op verschillende manieren lastigviel, ondanks waarschuwingen van zowel de aangeefster als de politie om hiermee te stoppen. De stalking eindigde pas na de aanhouding van de verdachte door de politie. Daarnaast heeft de verdachte de nieuwe partner van de aangeefster bedreigd en mishandeld door met een scooter tegen hem aan te rijden. Ook heeft hij een vriendin van de aangeefster mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 78 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 100 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat de stalking geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden en dat de verdachte sindsdien geen contact meer heeft gehad met het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

afdeling strafrecht
locatie Leeuwarden
parketnummer 18-263017-20

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 november
2021.Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Kuiters, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans-de Boer.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 8 augustus 2020 tot en met 16 oktober 2020, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen (te weten het onderhouden van een relatie en/of contact met verdachte), immers heeft verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk en met voormeld oogmerk (op verschillende tijdstippen in voornoemde periode) (telkens) (onder meer)
- die [slachtoffer 1] via de (mobiele) telefoon gebeld en/of (een)
SMS-bericht(en) en/of (een) Whatsappbericht(en) gestuurd en/of
- zich in de woning en/of in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer 1]
opgehouden en/of hard op deuren en/of ramen van de woning van die geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] gevolgden/of/aldus (telkens) op enigerlei wijze zijn aanwezigheid en/of gedachtengangen ongewenst en/of hinderlijk en/of bedreigend aan die [slachtoffer 1] opgedrongen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 augustus 2020 tot en met 4 september 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Jij staat op mijn lijstje, binnenkort loop jij niet meer" en/of "[slachtoffer 2], ik maak je dood!”, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking; 3.
hij op of omstreeks 4 september 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde scooter, met hoge snelheid, in de richting van die [slachtoffer 2] is gereden en/of vervolgens die [slachtoffer 2] heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 4 september 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een door hem, verdachte, bestuurde scooter, tegen die [slachtoffer 2] aan te rijden;
4.
hij in of omstreeks de periode van 25 augustus 2020 tot en met 30 augustus 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] (telkens) dreigend de woorden toe te voegen "Jij staat op mijn lijstje. Jij moet dood" en/of - zakelijk weergegeven- dat zij dood moest, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
5.
hij op of omstreeks 30 augustus 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal,
  • ( met kracht) in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of
  • ( met kracht) bij het haar en/of haar hoofd heeft vastgepakt en/of
(vervolgens) haar hoofd (met kracht) tegen (het stuur van) haar fiets heeft geslagen en/of
  • ( met kracht) heeft geduwd, althans ten val heeft gebracht en/of
  • ( met kracht) bij de keel heeft vastgepakt en/of
(vervolgens) de keel (enige tijd) heeft dichtgeknepen, waardoor haar (enige tijd) de adem werd ontnomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 augustus 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal,
  • ( met kracht) in het gezicht te slaan en/of te stompen en/of
  • ( met kracht) bij het haar en/of haar hoofd vast te pakken en/of
(vervolgens) haar hoofd (met kracht) tegen (het stuur van) haar fiets te slaan en/of
  • ( met kracht) heeft geduwd, althans ten val heeft gebracht en/of
  • ( met kracht) bij de keel vast te pakken en/of
(vervolgens) de keel (enige tijd) dicht te knijpen, waardoor haar enige tijd de adem werd ontnomen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair en feit 5 subsidiair. Zij heeft vrijspraak gevorderd voor feit 3 primair, feit 4 en feit 5 primair.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangeefster gedurende de gehele ten laste gelegde periode stelselmatig lastig heeft gevallen. Voor de feiten 2 tot en met 5 heeft hij vrijspraak bepleit.

Feit 1

Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 november 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 2 september 2020,opgenomen op pagina 16 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020281878 van 9 maart 2021 (hierna: het dossier), inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1].
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 23 oktober 2020,opgenomen op pagina 28 en verder van het dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1].

Feit 2

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat het gaat om twee incidenten, een op 24 augustus 2020 en een op 4 september 2020. Zij vordert veroordeling voor de bedreiging op 24 augustus 2020. De ten laste gelegde bedreiging op 4 september 2020 steunt enkel op de verklaring van aangever, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hij ontkent aangever te hebben bedreigd. De getuigen vertellen niet de waarheid en er is geen objectieve getuige.
Oordeel van de rechtbank
Gedeeltelijke vrijspraak
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsman, de ten laste gelegde bedreiging op 4 september 2020 niet wettig en overtuigend bewezen, omdat enkel aangever hierover verklaart en zijn verklaring geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
Bewijsmiddelen feit 2
De rechtbank acht de bedreiging op 24 augustus 2020 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verklaringen van aangever en [slachtoffer 1] te twijfelen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 5 november 2021 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudend:
De volgende ochtend was ik nog een beetje boos en ik ben uit mijn auto gestapt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 24 augustus 2020,opgenomen op pagina 123 en verder van het dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 2]:
Op 24 augustus 2020 was ik bij mijn vriendin [slachtoffer 1]. Ik zag dat [verdachte] zijn auto verliet en naar ons toe kwam lopen. Ik wilde niet dat [verdachte] in de tuin kwam daarom heb ik hem geweerd. Toen ik dit deed zei [verdachte] tegen mij: ”Jij staat op mijn lijstje, binnenkort loop jij niet meer.”
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 2 september 2020,opgenomen op pagina 16 en verder van het dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 24 augustus 2020 zag ik dat [verdachte] in een rechte lijn naar [slachtoffer 2] toe liep. Ik hoorde dat [verdachte] een aantal bedreigingen uitte. Ook stond [slachtoffer 2] vanaf dat moment op het dodenlijstje van [verdachte].

Feit 3

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor feit 3 primair, omdat niet blijkt dat verdachte met een hoge snelheid heeft gereden. Er blijkt dan ook niet dat verdachte het opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Wel acht zij de subsidiair ten laste gelegde mishandeling bewezen, omdat verdachte doelbewust de stoep op is gereden en aangever met zijn scooter heeft geraakt. Daarbij is de tas die aangever vast had een stukje meegenomen waardoor hij pijn in zijn vingers heeft gekregen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte aangever niet heeft aangereden met zijn scooter. Er is dus geen sprake van een poging zware mishandeling dan wel mishandeling. Aangever heeft zelf met zijn tas tegen de scooter geslagen.
Oordeel van de rechtbank
Gedeeltelijke vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken voor feit 3 primair, omdat niet aannemelijk is geworden dat verdachte met hoge snelheid heeft gereden op zijn scooter. Van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever is dan ook geen sprake.
Bewijsmiddelen feit 3
De rechtbank acht feit 3 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 5 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was boos en ben de stoep op gereden.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 september 2020,opgenomen op pagina 138 en verder van het dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 2]:
Op 4 september 2020 hoorde ik achter mij een scooter. Ik zag dat de scooter in mijn richting kwam. Ik liep op dat moment nog op de stoep. Ik zag dat [verdachte] met zijn scooter over de stoep heen reed en zag dat hij sneller naar mij toe kwam. Ik voelde op dat moment dat de voorband van de scooter mijn linkerbeen raakte.
Ik zag dat [verdachte] wegreed. Op dat moment komt de plastic tas die ik bij me had, tegen de voorkant van de scooter aan. Omdat de tas zwaar was van de boodschappen, bewoog de tas mee in de richting van de scooter. Ik voelde dat de tas mijn wijs- en middelvinger van mijn rechterhand mee trok. Hierdoor sloegen mijn vingers dubbel. Dit deed mij veel pijn.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 oktober 2020 (camerabeelden), opgenomen op pagina 145 van het dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
De aangeleverde beelden zijn van 4 september. Ik zie een witte scooter rijden in de richting van de camera. Op deze scooter zit een man met een rode jas en donker haar. Hij kijkt naar rechts en stopt. Ik zie dat de man met gele tas op het trottoir weer in beeld komt. Ik zie dat hij stil staat en het lijkt alsof hij spreekt met de man op de scooter. Ik zie dat de man op de scooter een stukje achteruit gaat en het trottoir op rijdt in de richting van de man met gele tas. De man met gele tas probeert hem te ontwijken door naar achteren te lopen. Ik zie dat de scooter de man raakt en dat de gele tas op de voorzijde van de scooter terecht komt. De man op de scooter rijdt door.

Feit 4

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het om twee incidenten gaat, een op 25 of 26 augustus 2020 en een op 30 augustus 2020. Over de bedreiging op 25 of 26 augustus 2020 wordt verschillend verklaard over de dag waarop dit zou hebben plaatsgevonden. Over het incident op 30 augustus 2020 lijken aangeefster en haar vriendin afspraken te hebben gemaakt. Wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs vordert de officier van justitie vrijspraak voor dit feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat verdachte deze bedreigingen ontkent.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze bedreigingen niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 4.

Feit 5

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 5 primair, omdat er onvoldoende steunbewijs is voor alle in de aangifte genoemde handelingen. Zij acht enkel het slaan, stompen, duwen en ten val brengen bewezen.
Dit levert geen poging zware mishandeling op, maar mishandeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat aangeefster een waas voor ogen had, verdachte aanviel en begon te krabben, slaan en stompen. Verdachte heeft haar tegen een heg en de grond geduwd en is toen weggelopen. Hij ontkent haar te hebben geslagen en gestompt. Verder is onbekend wanneer de foto’s van het letsel van aangeefster zijn gemaakt en blijkt uit het letselonderzoek niet eenduidig dat het letsel door mishandeling zou zijn ontstaan. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van dit feit.
Oordeel van de rechtbank
Gedeeltelijke vrijspraak
De rechtbank verdachte zal verdachte vrijspreken van feit 5 primair, omdat de bewezenverklaarde handelingen geen kans op zwaar lichamelijk letsel kunnen opleveren.
Bewijsmiddelen feit 5
De rechtbank acht feit 5 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 5 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb [slachtoffer 3] tegen de heg gedrukt en op de grond gelegd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 8 september 2020,opgenomen op pagina 126 en verder van het dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 3]:
Op zondag 30 augustus 2020 gingen we naar buiten. Ik zag dat een persoon de voortuin in vloog. Dit bleek [verdachte] te zijn. Ik kreeg een klap op mijn linkeroog. Ik zag dat [verdachte] mij opzettelijk en veel, heel veel kracht, een harde vuistslag gaf tegen mijn linkeroog. Ik voelde hierdoor een pijnscheut bij mijn neus en linkeroogkas. Ik ben na die eerste klap gelijk opgestaan, maar kreeg nog een klap. Ik voelde en zag hoe [verdachte] mij opzettelijk en met veel kracht nog een klap, met zijn rechtervuist, gaf tegen mijn linkerwang. Ook hier voelde ik pijn.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 29 september 2020 (meldkamergesprek), opgenomen op pagina 133 van het dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik heb de opname van de melding van [slachtoffer 1] op 30 augustus 2020 beluisterd.
MK: Wat is er aan de hand?
[slachtoffer 1]: Ik heb een stalker en die vliegt hier net mijn vriendin aan.
MK: Hoe gaat het met uw vriendin?
[slachtoffer 1]: Het gaat goed maar ze is wel geraakt.
MK: Waar is ze geslagen?
[slachtoffer 1]: Op haar gezicht en haar oog.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair en feit 5 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 8 augustus 2020 tot en met 16 oktober 2020, te Leeuwarden, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] met het oogmerk [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen en te dulden (te weten het onderhouden van een relatie en contact met verdachte), immers heeft verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk en met voormeld oogmerk op verschillende tijdstippen in voornoemde periode telkens onder meer
  • [slachtoffer 1] via de (mobiele) telefoon gebeld en sms-berichten en Whatsappberichten gestuurd en
  • zich in de woning en in de nabijheid van de woning van [slachtoffer 1] opgehouden en hard opdeuren en ramen van de woning van [slachtoffer 1] geslagen en
  • [slachtoffer 1] gevolgden aldus telkens op enigerlei wijze zijn aanwezigheid ongewenst en hinderlijk en bedreigend aan [slachtoffer 1] opgedrongen;
2.
hij op 24 augustus 2020 Leeuwarden, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Jij staat op mijn lijstje, binnenkort loop jij niet meer";
3.
hij op 4 september 2020 te Leeuwarden, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een door hem, verdachte, bestuurde scooter tegen die [slachtoffer 2] aan te rijden;
5.
hij op 30 augustus 2020 te Leeuwarden, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen (met kracht) in het gezicht te slaan en te duwen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

belaging
bedreiging met zware mishandeling
3 subsidiair mishandeling
5 subsidiair mishandeling
Deze feiten zijn strafbaar, omdat er geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar, omdat niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair en feit 5 subsidiair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest (17 dagen). Daarnaast vordert zij een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangevers en een werkstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch rapport van 17 juni 2021, het reclasseringsrapport van 9 september 2021 en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin ruim twee maanden gestalkt nadat zij de relatie had beëindigd. Hij heeft haar veelvuldig gebeld, soms wel meer dan 40 keer op een dag, waaronder in de nachtelijke uren, en haar heel veel berichtjes gestuurd. Daarnaast zocht hij haar op bij haar huis en volgde hij haar. Ook nadat aangeefster en de politie verdachte hadden gezegd dat hij hiermee moest stoppen, ging verdachte door. Hij maakte hiermee een grove inbreuk op het privéleven van aangeefster. Daardoor voelde zij zich niet meer vrij om te gaan en staan waar ze wilde. Ook belemmerde het gedrag van verdachte haar in het contact met haar vrienden en familie, omdat verdachte sommige van hen ook opzocht en lastig viel. De belaging is pas gestopt toen verdachte door de politie werd aangehouden en in voorlopige hechtenis werd genomen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens van aangeefster en slechts oog heeft gehad voor zichzelf en zijn eigen behoeftes.
Verder heeft verdachte de nieuwe partner van aangeefster eerst bedreigd en daarna mishandeld door met een scooter tegen hem aan te rijden. Ook heeft hij haar vriendin mishandeld op het moment dat die bij haar thuis op bezoek was en verdachte ongevraagd langskwam. Daarmee heeft hij de nieuwe partner van aangeefster angst aan gejaagd en de lichamelijke integriteit van haar partner en haar vriendin geschonden.
Uit het uittrekstel van de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel is verdachte recent veroordeeld voor een ander soort feit. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Uit het psychologisch onderzoek komt naar voren dat verdachte graag de controle houdt, moeite heeft met verlating en zijn ego wil laten gelden.
Doordat het onderzoek niet volledig is geweest, heeft de psycholoog geen diagnose kunnen stellen. De psycholoog kan daarom niets zeggen over de toerekenbaarheid. De psycholoog adviseert toepassing van het volwassenenstrafrecht. Verder adviseert zij een behandeling voor zijn traumatische ervaringen gericht op het omgaan met conflicten, emotieregulatie en krenking. Zij adviseert een deels voorwaardelijke straf met een reclasseringstoezicht, een contactverbod en een gebiedsverbod.
De reclassering adviseert eveneens het volwassenenstrafrecht toe te passen. De kans op herhaling schat de reclassering in als gemiddeld. De voorlopige hechtenis is op 5 november 2020 geschorst met onder meer als bijzondere voorwaarden een contactverbod met de slachtoffers en hun familieleden en een locatieverbod voor de [naam wijk] in Leeuwarden. Verdachte heeft zich hier goed aan gehouden. De reclassering heeft overwogen om een toezicht, een meldplicht en een behandeling gericht op emotieregulatie te adviseren, maar ziet daarvan af vanwege de ongemotiveerde houding van verdachte en de lange werkdagen die hij maakt. Daardoor kan hij moeilijk afspraken nakomen en lijkt een dergelijk traject weinig kans van slagen te hebben. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met de slachtoffers in deze zaak of hun familieleden en een locatieverbod voor de [naam wijk] in Leeuwarden.
Vanwege de ernst van het feit en de impact daarvan op het privéleven van aangeefster ziet de rechtbank aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat die gevangenisstraf deels voorwaardelijk moet worden opgelegd met een proeftijd van twee jaren om verdachte van het plegen van nieuwe strafbare feiten te weerhouden. Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een toezicht weinig zin heeft vanwege de verwachte belemmeringen in de uitvoerbaarheid daarvan en zijn gebrek aan motivatie. De rechtbank ziet zijn werk als beschermende factor en is van oordeel dat het belangrijk is dat verdachte zijn werk behoudt en de huidige positieve lijn voortzet. De rechtbank ziet daarom af van het opleggen van een toezicht. Wel ziet de rechtbank aanleiding om het contactverbod met de aangevers in stand te laten. Verder is de rechtbank van oordeel dat een locatieverbod, gelet op het feit dat verdachte zich aan dit verbod heeft gehouden en de rechtbank het contactverbod zal opleggen, weinig toegevoegde waarde heeft. Zij zal dan ook geen locatieverbod opleggen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de straf die de officier van justitie heeft geëist, passend is en oplegging daarvan geboden. De rechtbank stelt vast dat verdachte 18 dagen in voorarrest heeft gezeten in plaats van 17 dagen zoals de officier van justitie heeft berekend. Zij zal dan ook een gevangenisstraf opleggen van 78 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangevers. Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf van 100 uren opleggen, te vervangen door 50 dagen hechtenis.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] tot een bedrag van € 60,00 voor materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en
[slachtoffer 3] tot een bedrag van € 20,00 ter vergoeding van materiële schade en € 220,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft de rechtbank verzocht de vordering van [slachtoffer 3] nietontvankelijk te verklaren, omdat deze vordering niet is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering van [slachtoffer 1] niet is onderbouwd.
Desondanks wil verdachte deze vordering wel betalen. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] is de raadsman van mening dat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wegens gebrek aan onderbouwing.
Oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
Verdachte heeft deze vordering niet betwist. Ter zitting heeft hij aangegeven dat hij het gevorderde bedrag aan de benadeelde partij wil betalen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. De rechtbank zal deze vordering daarom toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 oktober 2021.
Omdat de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering [slachtoffer 3]
De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om de vordering tot schadevergoeding te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Daarom zal de rechtbank deze benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 285, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 primair, feit 4 en feit 5 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair en feit 5 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 78 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte van 60 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
1. dat de veroordeelde op geen enkele wijze contact heeft of zoekt - direct of indirect - met
[slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1989, [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1989 en [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1990.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van parketnummer 18-263017-20, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 60,00(zegge: zestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2021.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 60,00 (zegge: zestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2021, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 1 dag worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, als verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, als verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van parketnummer 18-263017-20, feit 5:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Joha, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. M.J. Dijkstra, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 november 2021.