ECLI:NL:RBNNE:2021:5153

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
18.178142.21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting en vernieling met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

Op 30 november 2021 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden een verdachte veroordeeld voor brandstichting en vernieling. De verdachte, die een fascinatie voor vuur heeft, stak kussens van een verlaten boot in brand en veroorzaakte daarmee niet alleen schade aan de boot, maar ook aan de aanlegsteiger. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht, een ambulante behandeling, een alcoholverbod en verplichtingen tot dagbesteding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed had op de strafmaat. De benadeelde partijen hebben vorderingen tot schadevergoeding ingediend, die door de rechtbank zijn toegewezen. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18.178142.21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 84.041758.19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.M.J.C. van Lee, advocaat te Donkerbroek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2021 tot en met 15 juni 2021, in elk geval in of omstreeks de maand juni 2021 te of bij Oostrum, in elk geval in de gemeente
Noardeast-Fryslân,
  • in/aan een (motor)boot (met kajuit) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking tebrengen met een of meer (in die boot aanwezige) kussen(s) en/of hout en/of plastic en/of een afdekzijl en/of een tent, althans (telkens) met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan - een of meer (in/uit die boot aanwezige/afkomstige)) kussen(s) en/of dat hout en/of dat plastic en/of dat afdekzijl en/of die tent en/of de rest van de inventaris van die boot en/of die boot (toebehorende aan [benadeelde partij 1] ) en/of
  • de aanlegplek [nummer] en/of de kunststof bovenlaag "deksloof" en/of de betonnen wandkeringen/of de ankers en/of bolders (toebehorende aan het [benadeelde partij 2] ),
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die voornoemde goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 11 juni 2021 en 12 juni 2021 te of bij Oostrum, in elk geval in de gemeente Noardeast-Fryslân, in en/of bij en/of aan een (motor)boot (met kajuit)opzettelijk en wederrechtelijk een raam en/of het dashboard en/of het contactslot en/of een of meer kussen(s) en/of de vloer uit/van die boot, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2. Ten aanzien van feit 2 heeft hij aangegeven dat, mede gelet op de verklaring van verdachte bij de politie, alleen de vernieling van de kussens en de vloer van de boot bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat feit 1 bewezen kan worden verklaard gelet op de bekennende verklaring van verdachte. Voor wat betreft feit 2 kan alleen een bewezenverklaring volgen voor de vernieling van de ten laste gelegde kussens omdat verdachte heeft ontkend dat hij de overige goederen heeft vernield.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, op de wijze zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 november 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 juni 2021,opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021175120 d.d. 14 juli 2021, inhoudend de verklaring van [getuige] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 juni 2021,opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 1] .
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 14 juni 2021 tot en met 15 juni 2021 te Oostrum,
  • in een motorboot met kajuit opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengenmet een in die boot aanwezig afdekzeil, ten gevolge waarvan
  • die boot (toebehorende aan [benadeelde partij 1] ) en
  • de aanlegplek [nummer] , de kunststof bovenlaag "deksloof", de betonnen wandkering, de ankersen de bolders (toebehorende aan het [benadeelde partij 2] ),
geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor die voornoemde goederen te duchten was;
2
hij in de periode omvattende de dagen 11 juni 2021 en 12 juni 2021 te Oostrum, van een motorboot met kajuit opzettelijk en wederrechtelijk kussens die aan [benadeelde partij 1] toebehoorden, heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort,vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 19 oktober 2021, opgemaakt door drs. N. van der Weegen, GZ-psycholoog.
Zij concludeert dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en ontwijkende trekken. Daarnaast is sprake van ADHD en van pyromanie. Deze stoornissen hebben de gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed. De psycholoog adviseert de rechtbank om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen sprake is van volledige ontoerekeningsvat-baarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van het voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie oplegging van de bijzondere voorwaarden van een reclasserings-toezicht, een ambulante behandeling, een alcoholverbod en dagbesteding gevorderd. De officier van justitie heeft zich daarbij, onder verwijzing naar het rapport van Reclassering Nederland, op het standpunt gesteld dat er onvoldoende aanleiding bestaat om het adolescentenstrafrecht op verdachte toe te passen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gemotiveerd gepleit voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een jong volwassene met een lastig verleden is.
Verdachte, die van goede wil is, zoekt ondersteuning op diverse vlakken. Reclassering Nederland geeft indicaties voor toepassing van zowel het adolescentenstrafrecht als het volwassenenrecht. De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Zowel Reclassering Nederland als de psycholoog geven aan dat ingezet moet worden op een ambulante behandeling om het recidiverisico te beperken. Voorts heeft de raadsvrouw verwezen naar de richtlijnen van 1 december 2020 voor toepassing van het adolescentenstrafrecht.
Als de rechtbank geen aanleiding ziet om het adolescentenstrafrecht toe te passen, vraagt de raadsvrouw rekening te houden met het feit dat verdachte een jongvolwassene in ontwikkeling is en dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten. Daarbij verzoekt de raadsvrouw de conclusie van de psycholoog over te nemen. De raadsvrouw acht oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie met de bijzondere voorwaarden zoals door Reclassering Nederland geadviseerd, passend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de psychologische rapportage van drs. N. van der Weegen van 19 oktober 2021, de rapportage van Reclassering Nederland van 10 november 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting van een boot en vernieling.
Verdachte, die een fascinatie voor vuur heeft, heeft kussens van een verlaten boot gepakt en deze op de kade in brand gestoken. Een paar dagen later heeft verdachte een afdekzeil dat op diezelfde boot lag, in brand gestoken. Hoewel verdachte nog geprobeerd heeft het vuur te doven, is dat niet gelukt.
Niet alleen is de boot uitgebrand, maar ook is forse schade toegebracht aan de aanlegsteiger. Verdachte heeft een gevaarlijke situatie veroorzaakt, te meer omdat aan dezelfde aanlegsteiger, weliswaar op ruime afstand, nog een boot lag met mensen aan boord. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
Het adolescentenstrafrecht
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht de toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van het bewezenverklaarde was verdachte 22 jaar oud, zodat in beginsel het commune strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechtbank adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Uit de rapportage van Reclassering Nederland blijkt dat de reclassering op grond van het wegingskader adolescentenstrafrecht en in afstemming met de Raad voor de Kinderbescherming toepassing van het jeugdstrafrecht en begeleiding door de jeugdreclassering niet geïndiceerd vindt. Er zijn, aldus de reclassering, wel enige indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht op basis van verdachte zijn beperktere handelingsvaardigheden. De contra-indicaties wegen echter zwaarder en pedagogische interventies zijn niet aangewezen. Tot slot is verdachte eerder veroordeeld binnen het volwassenstrafrecht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit deugdelijk gemotiveerde advies van Reclassering
Nederland af te wijken. Daarbij slaat de rechtbank er in het bijzonder acht op dat verdachte al bijna 23 is, sinds zijn 17e jaar zelfstandig woont en eerder als volwassene is berecht. Van een grond om nu te kiezen voor specifiek aan het jeugdstrafrecht te ontlenen interventies is daarbij evenmin gebleken. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank geen redenen aanwezig om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Wel zal de rechtbank de indicaties die wijzen in de richting van jeugdstrafrecht betrekken bij het bepalen van de hoogte van de straf.
De persoon van verdachte
Uit het rapport van psycholoog Van der Weegen blijkt verder het volgende. Bij verdachte valt, gelet op zijn jeugdige leeftijd (nog) geen persoonlijkheidsstoornis vast te stellen. Wel is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waarbij antisociale en ontwijkende kenmerken in het oog springen. Hij is, door zijn ADHD en door de antisociale trekken impulsief en hij houdt van spanning. Zijn fascinatie voor vuur kan worden aangemerkt als pyromanie. Hij vindt brandjes stichten leuk, vindt naar vuur kijken leuk en wordt daarin niet geremd door een adequaat functionerend geweten, maar wel aangejaagd door zijn impulsiviteit en spanningsbehoefte.
Aangezien zijn ADHD, de pyromanie en de antisociale trekken in zijn persoonlijkheid hem enigszins belemmerden in het maken van andere keuzes voorafgaand en ten tijde van de tenlastegelegde feiten, adviseert de deskundige hem de feiten in verminderde mate toe te rekenen. De deskundige schat, alles overziend, het recidiverisico als hoog in. Zij adviseert oplegging van een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde een ambulante behandeling door een forensische polikliniek. De behandeling dient gericht te zijn op het voorkomen van verdere scheefgroei van zijn persoonlijkheid in de richting van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en ontwijkende trekken en van zijn ADHD. De reclassering zou vervolgens toezicht op verdachte en op het verloop van de behandeling dienen te houden. Tot slot adviseert de deskundige verdachte te blijven controleren op middelengebruik en hem te laten begeleiden door de verslavingsreclassering.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het rapport van Reclassering Nederland van
10 november 2021, opgesteld door [naam 1] . Uit het door de reclassering ingestelde onderzoek is gebleken dat verdachte vaker brand heeft gesticht en dat alcoholgebruik vermoedelijk een ontremmend effect heeft gehad op zijn gedrag. De reclassering constateert dat er sprake is van een patroon van risicovolle gedragingen. Evenals de psycholoog schat de reclassering de kans op recidive als hoog in als verdachte niet behandeld zal worden.
De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling, een alcoholverbod en het meewerken aan werk of dagbesteding. Tot slot adviseert de reclassering dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 oktober 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Wel heeft hij in strijd met het vuurwerkbesluit gehandeld en is aan hem een strafbeschikking uitgereikt in verband met een geweldsdelict.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezen verklaarde in beginsel een gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt. Gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat verdachte vooral gebaat is bij passende hulp en begeleiding, zal de rechtbank een groot deel van die straf voorwaardelijk opleggen.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 180 dagen waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het voorarrest. Aan de proeftijd zullen de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een alcoholverbod en dagbesteding.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[benadeelde partij 1] , tot een bedrag van € 1.500,00 ter zake van materiële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 7.970,00 ter zake van materiële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] bepleit. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft de raadsvrouw bepleit deze benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren. Primair heeft zij aangevoerd dat het onvoldoende duidelijk is of de vertegenwoordiger ter zitting door de juiste persoon is gemachtigd. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat niet duidelijk is of de reparatie inmiddels is uitgevoerd, wat de werkelijke kosten waren en of er rekening met een afschrijvingspercentage is gehouden.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat deze benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 juni 2021.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De rechtbank acht op grond van de stukken, de toelichting van de officier van justitie en van de gemachtigde, voldoende duidelijk dat dhr. [naam 2] directeur van de benadeelde partij is. Dit is ook niet door de raadsvrouw weersproken. Ter onderbouwing van de bevoegdheid en de vordering heeft de benadeelde partij een offerte, een order en een uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd en heeft de gemachtigde ter zitting een aanvulling gegeven. De rechtbank acht hiermee de bevoegdheid en de onderbouwing van de vordering voldoende.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 juni 2021. Voor een lager bedrag omdat de walkant reeds deels zou zijn afgeschreven, ziet de rechtbank geen aanleiding, in het licht van de onvoldoende gemotiveerd weersproken stelling van de benadeelde partij dat het een relatief nieuwe walkant betrof in relatie tot de gebruikelijke afschrijvingsduur daarvan van enkele tientallen jaren.
Ten aanzien van beide benadeelde partijen
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 29 juni 2020 van de economische politierechter in de rechtbank NoordNederland te Leeuwarden is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 200,00, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 14 juli 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 20 oktober 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een verlenging van de proeftijd bepleit omdat het om een heel ander feit gaat. Voor het geval de rechtbank de vordering zou toewijzen verzoekt de raadsvrouw de geldboete om te zetten in een taakstraf gelet op de schulden van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf. Gelet op het beperkte bedrag ziet de rechtbank geen aanleiding om in de plaats daarvan een taakstraf te gelasten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 141 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde zich:
na de uitnodiging meldt bij VNN Reclassering, Oostergoweg 6 te Leeuwarden;
gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door deforensische polikliniek van de VNN of de GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding. De veroordeelde houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal onthouden van hetgebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
inspant voor het vinden en behouden van werk of een andere vorm van zinvolle dagbestedinggedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.500,00(zegge: eenduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2021.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 1.500,00 (zegge: eenduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2021, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 25 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 7.970,00(zegge: zevenduizend negenhonderd zeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2021.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van € 7.970,00 (zegge: zevenduizend negenhonderd zeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2021, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 74 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

84.84.041758.19:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de economische politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 29 juni 2020, te weten: een geldboete ter hoogte van € 200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.S. Kroeze, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 november 2021.
Mr. Kroeze en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.