Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van het voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie oplegging van de bijzondere voorwaarden van een reclasserings-toezicht, een ambulante behandeling, een alcoholverbod en dagbesteding gevorderd. De officier van justitie heeft zich daarbij, onder verwijzing naar het rapport van Reclassering Nederland, op het standpunt gesteld dat er onvoldoende aanleiding bestaat om het adolescentenstrafrecht op verdachte toe te passen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gemotiveerd gepleit voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een jong volwassene met een lastig verleden is.
Verdachte, die van goede wil is, zoekt ondersteuning op diverse vlakken. Reclassering Nederland geeft indicaties voor toepassing van zowel het adolescentenstrafrecht als het volwassenenrecht. De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Zowel Reclassering Nederland als de psycholoog geven aan dat ingezet moet worden op een ambulante behandeling om het recidiverisico te beperken. Voorts heeft de raadsvrouw verwezen naar de richtlijnen van 1 december 2020 voor toepassing van het adolescentenstrafrecht.
Als de rechtbank geen aanleiding ziet om het adolescentenstrafrecht toe te passen, vraagt de raadsvrouw rekening te houden met het feit dat verdachte een jongvolwassene in ontwikkeling is en dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten. Daarbij verzoekt de raadsvrouw de conclusie van de psycholoog over te nemen. De raadsvrouw acht oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie met de bijzondere voorwaarden zoals door Reclassering Nederland geadviseerd, passend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de psychologische rapportage van drs. N. van der Weegen van 19 oktober 2021, de rapportage van Reclassering Nederland van 10 november 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting van een boot en vernieling.
Verdachte, die een fascinatie voor vuur heeft, heeft kussens van een verlaten boot gepakt en deze op de kade in brand gestoken. Een paar dagen later heeft verdachte een afdekzeil dat op diezelfde boot lag, in brand gestoken. Hoewel verdachte nog geprobeerd heeft het vuur te doven, is dat niet gelukt.
Niet alleen is de boot uitgebrand, maar ook is forse schade toegebracht aan de aanlegsteiger. Verdachte heeft een gevaarlijke situatie veroorzaakt, te meer omdat aan dezelfde aanlegsteiger, weliswaar op ruime afstand, nog een boot lag met mensen aan boord. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
Het adolescentenstrafrecht
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht de toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van het bewezenverklaarde was verdachte 22 jaar oud, zodat in beginsel het commune strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechtbank adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Uit de rapportage van Reclassering Nederland blijkt dat de reclassering op grond van het wegingskader adolescentenstrafrecht en in afstemming met de Raad voor de Kinderbescherming toepassing van het jeugdstrafrecht en begeleiding door de jeugdreclassering niet geïndiceerd vindt. Er zijn, aldus de reclassering, wel enige indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht op basis van verdachte zijn beperktere handelingsvaardigheden. De contra-indicaties wegen echter zwaarder en pedagogische interventies zijn niet aangewezen. Tot slot is verdachte eerder veroordeeld binnen het volwassenstrafrecht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit deugdelijk gemotiveerde advies van Reclassering
Nederland af te wijken. Daarbij slaat de rechtbank er in het bijzonder acht op dat verdachte al bijna 23 is, sinds zijn 17e jaar zelfstandig woont en eerder als volwassene is berecht. Van een grond om nu te kiezen voor specifiek aan het jeugdstrafrecht te ontlenen interventies is daarbij evenmin gebleken. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank geen redenen aanwezig om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Wel zal de rechtbank de indicaties die wijzen in de richting van jeugdstrafrecht betrekken bij het bepalen van de hoogte van de straf.
De persoon van verdachte
Uit het rapport van psycholoog Van der Weegen blijkt verder het volgende. Bij verdachte valt, gelet op zijn jeugdige leeftijd (nog) geen persoonlijkheidsstoornis vast te stellen. Wel is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waarbij antisociale en ontwijkende kenmerken in het oog springen. Hij is, door zijn ADHD en door de antisociale trekken impulsief en hij houdt van spanning. Zijn fascinatie voor vuur kan worden aangemerkt als pyromanie. Hij vindt brandjes stichten leuk, vindt naar vuur kijken leuk en wordt daarin niet geremd door een adequaat functionerend geweten, maar wel aangejaagd door zijn impulsiviteit en spanningsbehoefte.
Aangezien zijn ADHD, de pyromanie en de antisociale trekken in zijn persoonlijkheid hem enigszins belemmerden in het maken van andere keuzes voorafgaand en ten tijde van de tenlastegelegde feiten, adviseert de deskundige hem de feiten in verminderde mate toe te rekenen. De deskundige schat, alles overziend, het recidiverisico als hoog in. Zij adviseert oplegging van een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde een ambulante behandeling door een forensische polikliniek. De behandeling dient gericht te zijn op het voorkomen van verdere scheefgroei van zijn persoonlijkheid in de richting van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en ontwijkende trekken en van zijn ADHD. De reclassering zou vervolgens toezicht op verdachte en op het verloop van de behandeling dienen te houden. Tot slot adviseert de deskundige verdachte te blijven controleren op middelengebruik en hem te laten begeleiden door de verslavingsreclassering.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het rapport van Reclassering Nederland van
10 november 2021, opgesteld door [naam 1] . Uit het door de reclassering ingestelde onderzoek is gebleken dat verdachte vaker brand heeft gesticht en dat alcoholgebruik vermoedelijk een ontremmend effect heeft gehad op zijn gedrag. De reclassering constateert dat er sprake is van een patroon van risicovolle gedragingen. Evenals de psycholoog schat de reclassering de kans op recidive als hoog in als verdachte niet behandeld zal worden.
De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling, een alcoholverbod en het meewerken aan werk of dagbesteding. Tot slot adviseert de reclassering dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 oktober 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Wel heeft hij in strijd met het vuurwerkbesluit gehandeld en is aan hem een strafbeschikking uitgereikt in verband met een geweldsdelict.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezen verklaarde in beginsel een gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt. Gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat verdachte vooral gebaat is bij passende hulp en begeleiding, zal de rechtbank een groot deel van die straf voorwaardelijk opleggen.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 180 dagen waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het voorarrest. Aan de proeftijd zullen de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een alcoholverbod en dagbesteding.