ECLI:NL:RBNNE:2021:5142

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
18/152240-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor zware mishandeling en ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 26 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling, alsook ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling en de ontuchtige handelingen met een twaalfjarig meisje wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte tijdens een gevecht met een mes het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had toegebracht, en dat hij ontuchtige handelingen had gepleegd met een minderjarige die onder invloed van drugs was. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd, waaronder de rol van het slachtoffer in het gevecht en de jonge leeftijd van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor de psychische problemen van de verdachte. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/152240-21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/093167-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/114032-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] , thans gedetineerd in [instelling] ,
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.G.H. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18/152240-21:
hij op of omstreeks 10 juni 2021 te Bolsward, in de gemeente Súdwest-Fryslân ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- meerdere keren, althans eenmaal, met (een) grote zwaaibeweging(en), met eenaardappelschilmes, althans een mes in de richting van de hals en/of de nek en/of het gezicht van die
[slachtoffer 1] heeft gestoken en/of heeft uitgehaald en/of
- meerdere keren, althans eenmaal (met kracht) met een aardappelschilmes, althans een mes in delinker (onder)arm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, althans in zijn lichaam heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 10 juni 2021 te Bolsward, in de gemeente Súdwest-Fryslân aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten vijf, althans een aantal, losse (onder)tanden en/of een of meerdere doorgesneden pezen en/of zenuwen in de linker (onder)arm heeft toegebracht door - meerdere keren, althans eenmaal (met kracht) met een aardappelschilmes, althans een mes te steken en/of te snijden in de linker (onder)arm, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of - (met kracht) een kopstoot te geven tegen de (onder)kaak, althans het gezicht van die [slachtoffer 1]
;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juni 2021 te Bolsward, in de gemeente Súdwest-Fryslân ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meerdere keren, althans eenmaal, met (een) grote zwaaibeweging(en), met eenaardappelschilmes, althans een mes in de richting van de hals en/of de nek en/of het gezicht van die
[slachtoffer 1] heeft gestoken en/of heeft uitgehaald, en/of
  • meerdere keren, althans eenmaal (met kracht) met een aardappelschilmes, althans een mes in delinker (onder)arm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, althans in zijn lichaam heeft gestoken en/of gesneden, en/of
  • (met kracht) een kopstoot heeft gegeven tegen de (onder)kaak, althans het gezicht van die
[slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en in de zaak met parketnummer 18/093167-21:
hij op of omstreeks 22/23 augustus 2020 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2008, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of in de mond van die [slachtoffer 2] en/of het likken aan en/of betasten van de vagina en/of het laten aftrekken/betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 2] ;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer
18/152240-21 primair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/093167-21 ten laste gelegde. Voor het in de zaak met parketnummer 18/152240-21 primair ten laste gelegde is er volgens de officier van justitie voldoende wettig en overtuigend bewijs. Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte drie- tot viermaal in de richting van zijn hals heeft gestoken. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] dat verdachte met iets zwaaide. Door met een mes richting de hals te zwaaien heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] aanvaard. Ook wanneer ervan uitgegaan moet worden dat geen sprake is van het richting de hals steken, maar van het richting de buikstreek steken, kan worden aangenomen dat sprake is van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op de dood, aldus de officier van justitie. In de buikstreek zitten vitale organen. Een steekwond in de buik kan tot de dood leiden.
Daarnaast voert de officier van justitie aan dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het in de zaak met parketnummer 18/093167-21 ten laste gelegde. De ten laste gelegde seksuele handelingen heeft verdachte bekend. De handelingen zijn bovendien als ontuchtig aan te merken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/152240-21 primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat aangever [slachtoffer 1] , anders dan verdachte, niet consistent is geweest in zijn verklaringen. De raadsman ziet onvoldoende overtuigend bewijs voor het steken richting de hals van aangever en voert aan dat niet iedere buikwond op zichzelf dodelijk is. Het is niet uit de bewijsmiddelen af te leiden dat verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op de dood van aangever heeft aanvaard. Getuige [getuige 1] heeft een zwaaiende beweging gezien, deze verklaring zegt weinig over de wijze waarop zou zijn gestoken. Verdachte droeg metalen ringen. Deze kunnen van een afstand zijn verward met een mes. Daarnaast moet grote terughoudendheid worden betracht bij de waardering van de verklaringen van [slachtoffer 1] . Er is immers sprake van rivaliteit tussen verdachte en aangever [slachtoffer 1] . Getuige [getuige 2] verklaarde dat aangever onder invloed van alcohol en drugs was. Al met al is er onvoldoende overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde handelingen en daarmee van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op de dood.
De raadsman heeft in de zaak met parketnummer 18/152240-21 geen verweer gevoerd met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde. Ook heeft de raadsman geen verweer gevoerd ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/093167-21 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/152240-21 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Het slachtoffer, [slachtoffer 1] , heeft tweemaal een verklaring afgelegd en de rechtbank constateert dat zijn verklaringen op meerdere punten niet consistent zijn en in strijd met andere getuigenverklaringen zijn. Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op bezoek was bij [naam] en direct nadat hij het huis van [naam] verliet een groep personen zag rennen. Dit, terwijl onder meer getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij samen met aangever op een bankje zat toen er personen voorbij kwamen rennen. Getuige [getuige 3] verklaart tevens dat hij zag dat aangever [slachtoffer 1] onder invloed was van drank en drugs. Ook heeft aangever [slachtoffer 1] verklaard dat hij, toen hij achter de rennende personen aan was gegaan, zag dat er achter de kerk een vechtpartij bezig was, terwijl daarvoor in het dossier verder geen enkele steun is te vinden. Ook is aangever [slachtoffer 1] niet consistent over de volgorde van de gebeurtenissen. Over de kopstoot die verdachte aan aangever zou hebben gegeven verklaart aangever aanvankelijk dat hij die kopstoot heeft gekregen nadat hij was gestoken. Later verklaart hij dat hij de kopstoot heeft gekregen voordat hij was gestoken. Dit betekent dat de rechtbank de nodige behoedzaamheid zal betrachten bij het gebruik van de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] voor het bewijs.
Uit het proces-verbaal van verhoor aangever van 12 juni 2021, opgenomen op pagina 30 van het dossier, blijkt dat aangever heeft verklaard dat verdachte drie tot vier keer met het mes uithaalde richting de hals. Voor deze verklaring vindt de rechtbank geen steun in de overige verklaringen in het dossier. Niet één getuige heeft gezien dat verdachte (meermaals) richting de hals van aangever heeft gestoken met een mes. Alleen getuige [getuige 1] heeft gezien dat verdachte met iets zwaaide en dat hij toen overal bloed zag. Desgevraagd geeft hij aan dat hij ervan uitging dat verdachte met een mes zwaaide, maar hij heeft dit dus kennelijk niet zelf waargenomen. Getuige [getuige 1] stond op grote afstand van het incident: hij verklaarde dat hij op minstens vijftig meter stond. Getuige [getuige 1] heeft verder niets verklaard over de wijze waarop, de kracht waarmee en het aantal keren dat verdachte met een mes zou hebben gestoken. De rechtbank acht de verklaring gelet op dit alles onvoldoende specifiek om de verklaring van aangever te ondersteunen. Bovendien lijkt deze verklaring betrekking te hebben op de eerste confrontatie tussen aangever en verdachte, terwijl het letsel van aangever bij de tweede confrontatie is ontstaan. De rechtbank slaat dan ook geen acht op deze verklaring.
Anders dan aangever is verdachte wel consistent in zijn verklaringen. Verdachte heeft telkens verklaard dat hij eenmaal met het mes heeft gestoken. Telkens heeft hij verklaard dat hij een zwaaiende beweging onderlangs heeft gemaakt in de richting van de buik of het onderlichaam van aangever. De rechtbank acht, gelet op die consistentie, de verklaring van verdachte op dat punt geloofwaardiger dan de verklaring van aangever. De rechtbank is daarom van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het meermaals steken richting de hals van het slachtoffer. De rechtbank ziet echter wel voldoende bewijs voor het steken richting het lichaam van het slachtoffer.
Uit het strafdossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had om het slachtoffer te doden, de rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard, door met een aardappelschilmes met een onderhandse beweging richting het lichaam van aangever te steken. Onder omstandigheden kan het met een mes richting de buikstreek steken dodelijk zijn. De rechtbank beschikt echter over onvoldoende informatie over de wijze waarop en de kracht waarmee verdachte richting het lichaam van aangever heeft gestoken. De ter plaatse aanwezige getuigen hebben dit niet gezien en hebben daarover niets verklaard. Hierdoor is onduidelijk of de wijze waarop verdachte richting het lichaam van aangever stak de dood zou kunnen veroorzaken, temeer nu er sprake is geweest van een aardappelschilmesje. Daardoor kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. De rechtbank ziet daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het in de zaak met parketnummer 18/152240-21 primair ten laste gelegde.
De rechtbank past ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/152240-21 subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 12 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb een stekende beweging naar zijn buik of onderlichaam gemaakt. Het aardappelschilmes dat ik gebruikte had één snijvlak en een lemmet van ongeveer tien centimeter. Ik stak recht voor mij uit.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 12 juni 2021,opgenomen op pagina 30 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021152069 d.d. 6 september 2021, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 1] :
Ik liep in Bolsward rond 01:00 uur op straat. Toen kreeg ik een kopstoot tegen mijn gezicht van [verdachte] . Ik zag dat het voorhoofd van [verdachte] snel naar voren kwam en mij tegen mijn onderkaak raakte waardoor ik voelde dat mijn onderste voortanden scheef in mijn mond stonden. Hij raakte mij op mijn onderkaak. Toen zag ik dat [verdachte] met het mes uithaalde. Ik ving toen de aanval op met mijn linker onderarm. Ik zag dat er veel bloed vanaf mijn onderarm kwam. De verwondingen die ik door het incident heb opgelopen zijn:
  • Mijn ondertanden, 5 stuks, zijn met een spalk in mijn mond gefixeerd en over 3 weken moet hetblijken of ze weer aangroeien of dat ze los in mijn mond liggen. Dat is nu wel zo. Ze liggen los in mijn mond.
  • Mijn linker onderarm zit momenteel in het gips omdat ik net ben geopereerd. De pezen en zenuwenzijn doorgesneden, daarom heb ik geen gevoel in mijn hand en kan ik hem ook niet meer bewegen. Het gaat vooral om mijn vingers, mijn duim kan ik nog wel voelen en bewegen. De artsen geven aan dat mijn revalidatie minimaal 6 maanden in beslag gaat nemen. Als de zenuwen het weer gaan doen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juni 2021,opgenomen op pagina 38 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 10 juni 2021 omstreeks 01.30 uur kregen wij, verbalisanten, de melding om te gaan naar het Martinushof te Bolsward aldaar zou er een groep jeugd ruzie hebben.
Wij zagen dat [slachtoffer 1] een fors bloedende wond aan zijn linker onder arm had. Het bloed gutste eruit. Wij zagen dat er 2 witte stukjes uit de wond omhoog staken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 10 juni 2021,opgenomen op pagina 91 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 4] :
Ik zag dat [slachtoffer 1] een bloedlip had nadat [verdachte] hem een kopstoot had gegeven. En ik zag dat er bloed van [slachtoffer 1] drupte, dat er echt een plas bloed lag.
5. Een geneeskundige verklaring, op 23 juni 2021 opgemaakt en ondertekend door S.F. Joubert,tandarts, voor zover inhoudend, als diens verklaring:
Medische informatie betreffende:
Voornamen: [slachtoffer 1]
Achternaam: [slachtoffer 1]
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 11-06-2021
Gebitselementen erg mobiel, gespalkt met construct. 3 mm. Geschatte duur van genezing: 6 weken voor nu. Of er blijvend letsel zal zijn aan gebitselementen is niet in te schatten. Het is goed mogelijk dat in de toekomst door de klap de elementen alsnog afsterven.
6. Een geneeskundige verklaring, op 16 juli 2021 opgemaakt en ondertekend door P.M. Huizing, arts,voor zover inhoudend, als diens verklaring:
Voornamen: [slachtoffer 1]
Achternaam: [slachtoffer 1]
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 10 juni 2021
Geschatte duur van genezing: 3 weken gipsspalk, daarna handtherapie.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechtercommissaris d.d. 27 oktober 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik zit nu nog in de revalidatie. Ik kan mijn arm nog niet volledig gebruiken. Mijn pezen strekken nog niet goed en ik krijg mijn pols niet achter. Pink en duim krijg ik niet omhoog. Ik ga minstens twee keer in de week naar handtherapie. Ik weet niet of het volledig zal herstellen.
Met betrekking tot de beantwoording van de vraag of sprake is van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank nog het volgende. In het algemeen kan worden gesteld dat de kans dat door met een mes te steken in de richting van de buikstreek zwaar lichamelijk letsel wordt veroorzaakt, aanmerkelijk is. De buikstreek is immers een kwetsbaar lichaamsdeel met vitale organen. Door met een aardappelschilmes in de richting van het lichaam van aangever te steken heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel aanvaard. Verdachte heeft een wond in de linker onderarm veroorzaakt, waarbij er meerdere pezen zijn doorgesneden. Er was operatief ingrijpen noodzakelijk. Er is gebleken dat aangever nog altijd zijn vingers niet volledig kan bewegen. Het is onduidelijk of het letsel volledig zal herstellen. Verdachte heeft daarnaast met opzet een kopstoot gegeven richting het gezicht van het slachtoffer en zodoende een aantal losse tanden veroorzaakt. Tandheelkundig ingrijpen was noodzakelijk; de losse tanden moesten immers worden gespalkt. Ook ten aanzien van dit letsel is het onduidelijk of het volledig zal herstellen of dat de tanden in de toekomst zullen afsterven. Gelet op de aard van beide letsels, de noodzaak van medisch ingrijpen en de onzekerheid van het volledig herstel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/093167-21 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 28 augustus
2020 opgenomen op pagina 31 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020233286 van 11 maart 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 januari 2021,opgenomen op pagina 113 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 5] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 26 januari 2021,opgenomen op pagina 133 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/152240-21 subsidiair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/093167-21 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
In de zaak met parketnummer 18/152240-21:subsidiair:
hij op 10 juni 2021 te Bolsward, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een aantal losse tanden en meerdere doorgesneden pezen en zenuwen in de linker onderarm heeft toegebracht door
  • een kopstoot te geven tegen de kaak van die [slachtoffer 1] en;
  • eenmaal met een aardappelschilmes, te steken in de linker onderarm, van die [slachtoffer 1]
En in de zaak met parketnummer 18/093167-21:
hij in de periode van 22 tot en met 23 augustus 2020 te Sneek, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2008, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en in de mond van die [slachtoffer 2] en het likken aan en betasten van de vagina door die [slachtoffer 2] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

In de zaak met parketnummer 18/152240-2:
subsidiair: zware mishandeling
In de zaak met parketnummer 18/093167-21:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie vordert oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld in het reclasseringsrapport van 21 juni 2021. Deze bijzondere voorwaarden houden in een meldplicht bij de reclassering, een klinische opname, daarop aansluitend een ambulante behandeling, een alcohol- en drugsverbod en een contactverbod.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De raadsman verzoekt tevens oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals ook door de officier van justitie geëist.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering van 14 juni 2021, 21 juni 2021 en 2 november 2021, de Pro Justitia rapportage van psycholoog H.K. Meijer van 18 oktober 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aan het slachtoffer [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toegebracht door tijdens een gevecht met een mes in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1] te steken en hem een kopstoot te geven. Hierdoor heeft de aangever peesletsel aan zijn arm en gebitsschade opgelopen, waarvan het nog maar de vraag is of dit volledig zal genezen. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. De rechtbank rekent dit verdachte aan en acht het extra kwalijk dat verdachte hierbij gebruik heeft gemaakt van een mes. Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank echter ook rekening met de omstandigheid dat [slachtoffer 1] de confrontatie niet uit de weg is gegaan en een substantieel aandeel heeft gehad in het gevecht dat tussen hem en verdachte ontstond.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het openlijk in vereniging geweld plegen. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van psycholoog H.K. Meijer. In deze rapportage wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van chronisch disfunctioneren in de zin van een stress gerelateerde aanpassingsstoornis en verslavingen. Gezien de contextuele stressvolle situatie die aangever veroorzaakte in betrokkens leven en gezien de trauma- en stress gerelateerde stoornis en verslavingsziekte kan dit feit volgens de psycholoog in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. De rechtbank volgt het oordeel van de psycholoog en is van oordeel dat het in de zaak met parketnummer 18/152240-21 bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend en zal bij het bepalen van de strafmaat daar rekening mee houden.
Verdachte heeft daarnaast ontuchtige handelingen gepleegd met een meisje van twaalf jaar. Het meisje was behoorlijk onder invloed van drugs. Zij kon zich de seksuele handelingen naderhand niet meer goed herinneren. Dit zegt iets over de geestelijke toestand waarin zij zich bevond. De ontuchtige handelingen heeft verdachte tegelijk met een ander gepleegd. Het slachtoffer is door beide mannen gepenetreerd. Verdachte heeft, door aldus te handelen, inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van een jong meisje. Op jeugdige leeftijd moeten kinderen zich in hun eigen tempo kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Daarbij moet hun seksuele integriteit beschermd worden. Kinderen van deze leeftijd kunnen immers in het algemeen niet of onvoldoende in staat worden geacht zelf die seksuele integriteit te bewaken en de gevolgen van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Ook wanneer het initiatief tot de seksuele handelingen van henzelf uitgaat, moeten zij beschermd worden. Het gepleegde feit kan nadelige psychische gevolgen van lange duur met zich meebrengen. Uit de slachtofferverklaring opgesteld door de vader van het slachtoffer blijkt ook dat het incident veel gevolgen heeft gehad voor haar en voor het gezin waartoe zij behoort. Verdachte heeft hiermee geen rekening gehouden en zijn eigen lustgevoelens laten voorgaan. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank uitdrukkelijk rekening met de ernst van dit feit, maar ook met de omstandigheid dat er op geen enkele wijze sprake is geweest van dwang of drang door verdachte richting het slachtoffer. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de relatief jonge leeftijd van verdachte zelf ten tijde van het begaan van het feit. De leeftijd van het slachtoffer is een geobjectiveerd bestanddeel van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. Dat wil zeggen dat verdachte de leeftijd van het slachtoffer niet hoeft te hebben geweten om strafbaar te zijn voor zijn handelen. Niettemin houdt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat wel rekening met het feit dat verdachte zich niet bewust was van de jonge leeftijd van het slachtoffer. Verdachte heeft bovendien ter terechtzitting begrip getoond voor de gevolgen die het feit voor het slachtoffer en haar gezin heeft gehad. Hij toont doorleefde spijt en is schuldbewust.
Ten slotte is uit de rapportages gebleken dat verdachte inzicht heeft gekregen in zijn problematiek en dat hij mee wil werken aan behandeling. De rechtbank is van oordeel dat het belang van een klinische opname en de behandeling die daaruit voortvloeit in dit geval prevaleert boven het belang van een langdurige vergelding. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. De rechtbank stelt de bijzondere voorwaarden zoals gevorderd door de officier van justitie en voorgesteld in het reclasseringsrapport van 2 november 2021, met dien verstande dat de verplichting tot het innemen van medicijnen geen onderdeel zal vormen van de bijzondere voorwaarden. Hiervoor ziet de rechtbank geen aanleiding.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] , bijgestaan door gemachtigde mr. R. Spoelstra, advocaat te Leeuwarden, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 35.069,52 ter vergoeding van materiële schade en € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, tot een bedrag van € 12.500,-, bestaande uit € 7.500,- materiële schade en € 5.000,immateriële schade. De officier van justitie heeft tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij deels toewijsbaar is. Ten aanzien van de materiële schade betwist de raadsman de reeds gemaakte kosten niet. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de toekomstige schade voert de raadsman aan dat die posten niet voor toewijzing vatbaar zijn. Ten aanzien van de immateriële schade voert de raadsman aan dat deze post moet worden gematigd, gelet op het eigen aandeel van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde en met stukken onderbouwde reeds geleden materiële schade daadwerkelijk heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder in de zaak met parketnummer 18/152240-21 bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 5.069,52, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 juni 2021.
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade ook in de toekomst materiële schade zal lijden, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van deze toekomstige schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de toekomstige schade daarom niet ontvankelijk verklaren en bepalen dat een vordering betreffende deze schade slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verder is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/152240-21 bewezen verklaarde. De rechtbank acht echter termen aanwezig om de gevorderde vergoeding te matigen gelet op het eigen aandeel van [slachtoffer 1] in het conflict. Gelet hierop stelt de rechtbank de vergoeding in redelijkheid vast op € 5.000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
Concluderend acht de rechtbank een bedrag van € 10.069,52 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2021 toewijsbaar.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 28 december 2020 van de politierechter in de rechtbank NoordNederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot - onder meer - een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 2 januari 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 30 augustus 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het in de zaak met parketnummer 18/152240-21 bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank dient ingevolge artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering een beslissing te nemen over de met toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Dit zijn de volgende goederen:
- klapmes (goednummer PLO100-2021152069-1392283), en; - servies (goednummer PL0100-2021152069-1392282), en; - bodywarmer met inhoud (PL0100-2021152069-1392281).
De rechtbank acht het in beslag genomen servies en het aan verdachte toebehorende en in beslag genomen klapmes vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen en aan verdachte toebehorende bodywarmer (met inhoud) moet worden teruggegeven aan verdachte het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36d, 36f, 57, 245, en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/152240-21 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/093167-21 en het onder parketnummer 18/152240-21 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jarende hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Dat veroordeelde zich binnen vijf werkdagen na zijn detentie meldt bij de reclasseringsinstelling in de regio van de klinische behandeling. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • Dat veroordeelde zich aansluitend aan de detentie laat opnemen in de [instelling] (te [plaats] ) of soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, ter behandeling van de stoornissen genoemd in het psychologisch rapport van 18 oktober 2021. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • Dat veroordeelde zich aansluitend aan de klinische behandeling, ambulant laat behandelen door de Forensische Polikliniek van Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra een behandelaanbod wordt gedaan. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • Dat veroordeelde geen alcohol of drugs gebruikt en werkt mee aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • Dat veroordeelde geen -direct of indirect- contact heeft of zoekt met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 en [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1991, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Ten aanzien van 18/152240-21, subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]gedeeltelijk toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 10.069,52(zegge: tienduizendnegenenzestig euro en tweeënvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2021.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de materiële schade voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de immateriële schade voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Ten aanzien van 18/152240-21, subsidiair:
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 10.069,52 zegge tienduizendnegenenzestig euro en tweeënvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2021, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 201 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 5.069,52 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.18/114032-20:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de Politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 18 december 2020, te weten:
Een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goed, te weten: een bodywarmer met inhoud (PL0100-2021152069-1392281).
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen goederen, te weten een klapmes (goednummer PLO100-2021152069-1392283) en servies (goednummer PL0100-20211520691392282).
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. R.B. Maring en mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2021. De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.