De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek van het reeds door verdachte ondergane voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit een gevangenisstraf op te leggen conform het reeds ondergane voorarrest. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit een hoge voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een lange proeftijd met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Er dient rekening gehouden te worden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, met het feit dat de feiten lang geleden zijn begaan en dat verdachte zijn leven heeft gebeterd. Tevens zal oplegging van een langdurige gevangenisstraf betekenen dat verdachte de beschermende factoren (dagbesteding en mantelzorg) zal verliezen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de psycholoog en reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende lange tijd vele malen schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van de zusjes [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Dit is in 1997 begonnen met [slachtoffer 1] . Het misbruik is bij [slachtoffer 1] begonnen vlak voor haar twaalfde verjaardag in 1997 en heeft tot haar vijftiende geduurd. Bij [slachtoffer 2] is het misbruik in 2001 begonnen één dag voor haar elfde verjaardag en heeft tot haar veertiende geduurd. Bij beiden was vanaf het begin tevens sprake van penetratie.
Verdachte heeft door zijn handelen absoluut geen rekening gehouden met de belangen en gevoelens van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hij heeft uitsluitend gehandeld ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Met zijn handelen heeft verdachte het in hem gestelde vertrouwen als volwassene ten opzichte van jeugdige meisjes in zeer ernstige mate beschaamd. Doordat het misbruik tevens plaatsvond in de thuissituatie is hierdoor gedurende een lange periode een zeer onveilige thuissituatie voor beide meisjes gecreëerd. De thuissituatie moet bij uitstek de plek zijn waar kinderen zich veilig moeten kunnen voelen.
Het behoeft geen betoog dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ernstig zijn beschadigd door het handelen van verdachte. Hun jeugd is hun ontnomen en beide hebben op zeer jonge leeftijd hun eerste seksuele ervaringen met een dertien respectievelijk achttien jaar oudere man beleefd, waardoor geen sprake meer kan zijn van een vrije seksuele ontwikkeling. Uit de ter terechtzitting gegeven slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] en de onderbouwing van de schadevorderingen van beiden volgt dat het handelen van verdachte een grote impact op hen heeft gehad en dat zij nog steeds de nadelige gevolgen van het misbruik ondervinden.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 14 oktober 2021. Hieruit blijkt dat verdachte in 1996 is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank merkt op dat het misbruik met [slachtoffer 1] is aangevangen in 1997 en verdachte toen nog in de proeftijd liep van deze veroordeling. Voorts blijkt uit de documentatie dat verdachte in 2015 en 2019 is veroordeeld wegens kinderporno, zodat artikel 63 Sr van toepassing is.
Persoon van de dader
De rechtbank beschikt over psychologisch pro justitia rapport van 8 mei 2021, opgesteld door H.B. Bolding, GZ-psycholoog onder supervisie van dhr. R.W. Blaauw, GZ-psycholoog.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een pedofiele stoornis van het niet exclusieve type (seksueel aangetrokken voelen tot meisjes), een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis (gemengde persoonlijkheidstrekken bestaande uit vermijdende, afhankelijke en antisociale trekken) en een beneden gemiddelde intelligentie (laagbegaafdheid). Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde.
De pedofiele stoornis gaat gepaard met cognitieve vertekeningen: seksueel contact met een kind wordt niet als verkeerd beschouwd zolang er in de ogen van verdachte sprake is van wederkerigheid. Zo dacht hij dat aangeefsters het konden aangeven als zij het contact met hem niet plezierig vonden en zag hij hen daardoor als gelijkwaardige individuen. Vanuit de afhankelijke, vermijdende en antisociale persoonlijkheidstrekken legt verdachte de verantwoordelijkheid van zijn gedrag vooral bij aangeefsters, hun moeder en zijn broers. Dit is mede de reden waarom hij geen regie heeft genomen over zijn gedrag. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was verdachte al eerder veroordeeld voor seksueel contact met minderjarigen, waardoor verondersteld kan worden dat verdachte de kennis had dat seksueel contact met minderjarigen wettelijk verboden is. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden te recidiveren.
De psycholoog heeft daarom geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
De rechtbank kan zich met voornoemde inhoud en conclusies vereniging en concludeert dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De psycholoog heeft voorts geconcludeerd dat zonder begeleiding en toezicht het risico op recidive als matig-hoog wordt ingeschat. Verdachte is in de afgelopen jaren veroordeeld wegens het bezit van kinderporno, maar tegelijkertijd is er geen informatie dat hij hands-on delicten heeft gepleegd. Desalniettemin is er een gerede kans dat verdachte bij het wegvallen van externe controle weer tot pedofiele gedragingen neigt, met name als kinderen makkelijk voorhanden zijn. Vanuit de persoonlijkheidsproblematiek valt niet uit te sluiten dat verdachte zijn eigen seksuele motieven opnieuw boven de schadelijke gevolgen van slachtoffers stelt. Verdachte heeft weinig inzicht en is geneigd om de verantwoordelijkheid (voor het remmen) van zijn gedrag buiten zichzelf te plaatsen.
Om recidive van een zedendelict te voorkomen is, wat betreft de persoonlijkheidspathologie, van belang dat verdachte langdurig onder toezicht komt te staan en dat de mogelijkheden voor hem om in contact te komen met minderjarigen worden beperkt. Een behandeling gericht op de persoonlijkheidspathologie heeft waarschijnlijk geen meerwaarde vanwege het beperkte zelfinzicht, het gebrek aan motivatie en vanwege verdachtes leeftijd. Met betrekking tot het omgaan met pedofiele gedragingen en omgaan met spanningen verdient het aanbeveling om opnieuw een delictscenario en een signalerings- en terugvalpreventieplan te maken, nu verdachte enige opening toont en motivatie uitspreekt om herhaling te willen voorkomen. Geadviseerd wordt om aan verdachte vanuit een (deels) voorwaardelijke straf een ambulante behandeling bij een instelling voor forensisch geestelijke gezondheidszorg op te leggen, omdat een dergelijke behandeling het best door een dergelijke instelling kan worden verzorgd.
Uit het reclasseringsadvies van 26 juli 2021, opgesteld door F. Smeding, reclasseringswerker van de Reclassering Nederland te Leeuwarden, blijkt onder meer het volgende.
Verdachte heeft er bewust voor gekozen om tijdens de ambulante forensische behandeling en meldplicht (opgelegd voor het bezit van kinderporno) niet te spreken over de onderhavige ten laste gelegde feiten. Dit ondanks het feit dat zijn seksualiteit en seksuele gedragingen, in het verleden en heden, nadrukkelijk en herhaaldelijk onderwerp van gesprek waren, zowel bij de GGZ als de reclassering.
De reclassering heeft de conclusies van de psycholoog onderschreven ten aanzien van het recidiverisico. De ten laste gelegde feiten dateren van meer dan twintig jaar geleden en op dit moment zijn er geen andere meldingen van hands-on delicten.
De reclassering heeft daarom geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden (o.a. meldplicht, ambulante behandeling, geen contact zoeken met minderjarigen) en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
Op te leggen straf
De rechtbank constateert dat de eerdere opgelegde voorwaardelijke straffen verdachte er niet van hebben weerhouden om strafbare feiten te plegen, zodat er nu geen aanleiding is om een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten gepleegd gedurende een proeftijd. Aan verdachte zal daarom een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
De rechtbank zoekt voor wat betreft de feiten aansluiting bij het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor een verkrachting. Dat oriëntatiepunt voor straftoemeting is een gevangenisstraf van 2 jaren. Als strafvermeerderende factoren houdt de rechtbank rekening met de kwetsbaarheid van de jonge meisjes, de lange periode van het seksueel misbruik, de frequentie, de omstandigheid dat de meisjes allebei door verdachte zijn ontmaagd en dat er in elk geval bij [slachtoffer 2] geen condoom is gebruikt.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat voor alle bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van zes jaar op zijn plaats is.
De rechtbank ziet zoals hiervoor overwogen geen redenen voor een voorwaardelijke straf. De rechtbank wijst in dit verband op de mogelijkheid van het stellen van bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van een veroordeelde in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Die bijzondere voorwaarden kunnen onder meer inhouden het zich laten opnemen in een klinische instelling dan wel een ambulante behandeling en het deelnemen aan een gedragsinterventie. Via deze regeling kan het openbaar ministerie te zijner tijd aan verdachte in het kader van zijn (eventuele) voorwaardelijke invrijheidstelling bijzondere voorwaarden stellen waarmee behandeling en begeleiding van en toezicht op verdachte kunnen worden gewaarborgd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.