ECLI:NL:RBNNE:2021:5140

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
18-075823-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor seksueel misbruik van minderjarige zusjes

Op 7 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 49-jarige man die werd beschuldigd van seksueel misbruik van twee minderjarige zusjes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man jarenlang, vanaf 1997 tot 2005, beide slachtoffers heeft misbruikt. Het eerste slachtoffer was bijna 12 jaar oud toen het misbruik begon, en het tweede slachtoffer was bijna 11 jaar oud. De rechtbank achtte de feiten bewezen, waarbij de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan penetratie en andere ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de jonge leeftijd van de slachtoffers, de lange periode van misbruik en het feit dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en moet schadevergoedingen betalen aan de slachtoffers van respectievelijk € 15.000,- en € 17.266,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat een voorwaardelijke straf niet passend is, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte en het feit dat eerdere voorwaardelijke straffen niet hebben geleid tot een verandering in zijn gedrag.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-075823-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] , wonende [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting van 23 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Rosema, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 juli 1997 tot 23 juli 1997, te Leeuwarden, althans (elders) in de provincie Friesland, met [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten:
- het brengen van zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of- het betasten van de borsten van die [slachtoffer 1] ; 2.
hij in of omstreeks de periode van 23 juli 1997 tot 1 januari 2001, te Leeuwarden en/of te Engelum en/of te Beetgum en/of (nabij) Harlingen, althans (elders) in de provincie Friesland, met [slachtoffer 1] , die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten:
  • het brengen van zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
  • het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] en/of
  • het ejaculeren op de borsten en/of de billen en/of het gezicht van die [slachtoffer 1] ;3.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2001 tot 12 mei 2002, te Leeuwarden en/of te Beetgum en/of te Surhuizum, althans (elders) in de provincie Friesland, met [slachtoffer 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten: - het brengen van zijn penis en/of vinger(s) en/of een vibrator in de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
  • het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] en/of
  • het likken aan/over de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
  • het zichzelf laten aftrekken door die [slachtoffer 2] en/of
  • het betasten van de borsten van die [slachtoffer 2] en/of- het ejaculeren op de buik van die [slachtoffer 2] ; 4.
hij in of omstreeks de periode van 12 mei 2002 tot 12 mei 2005, te Leeuwarden en/of te Beetgum en/of te Surhuizum, althans (elders) in de provincie Friesland, met [slachtoffer 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten:
  • het brengen van zijn penis en/of vinger(s) en/of een vibrator in de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
  • het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] en/of
  • het likken aan/over de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
  • het zichzelf laten aftrekken door die [slachtoffer 2] en/of- het betasten van de borsten van die [slachtoffer 2] en/of - het ejaculeren op de buik van die [slachtoffer 2] .

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1 en 2.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van de feiten 1 en 2, gelet op de betrouwbare en gedetailleerde verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] en de grotendeels bekennende verklaring van verdachte. Er is geen reden om te twijfelen aan de door aangeefster verklaarde feitelijke handelingen.
Feit 3 en 4.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van de feiten 3 en 4, gelet op de betrouwbare en gedetailleerde verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] en de grotendeels bekennende verklaring van verdachte. Er is geen reden om te twijfelen aan de door aangeefster verklaarde feitelijke handelingen.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 2.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de handeling die ziet op het ejaculeren in het gezicht van aangeefster. Verdachte heeft deze handeling ontkend en overig steunbewijs ontbreekt.
Feit 3 en 4.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 3 en 4 telkens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, telkens met uitzondering van de handeling die ziet op het brengen van een vibrator in de vagina van aangeefster. Verdachte heeft deze handeling ontkend en overig steunbewijs ontbreekt.

Het oordeel van de rechtbank 1 Feit 1.

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en zal ten aanzien van het bewezen verklaarde volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1]
2en de bekennende verklaring van verdachte
3blijkt genoegzaam dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze zoals hierna is bewezenverklaard.
Feit 2.
Uit het informatieve gesprek
4(op 2 januari 2018) met [slachtoffer 1] , geboren op 23 juli 1985, (verder: [slachtoffer 1] ) blijkt het volgende. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij van haar elfde tot haar vijftiende seksueel is misbruikt door [verdachte] (verder: verdachte).
Op 2 juli 1997, vlak voor haar twaalfde verjaardag, heeft verdachte seks gehad met haar. [slachtoffer 1] heeft deze seks omschreven als de handeling waarbij verdachte met zijn penis in haar vagina is binnengedrongen.
Het seksuele misbruik heeft vervolgens geduurd tot haar vijftiende. Het seksueel misbruik bestond hieruit dat verdachte met zijn penis en handen [slachtoffer 1] vagina en mond binnendrong. Het gebeurde ongeveer één keer per week. Het gebeurde op meerdere plaatsen, te weten Leeuwarden, Engelum en Beetgum.
[slachtoffer 1] heeft in haar aangifte
5(op 20 februari 2018) verklaard dat zij vanaf 2 juli 1997 tot maart 2000 wekelijks is verkracht door verdachte bij haar moeder thuis in Leeuwarden, maar ook bij verdachte thuis in Beetgum en Engelum.
[slachtoffer 1] heeft de eerste keer, te weten op 2 juli 1997, uitgebreid beschreven. [slachtoffer 1] heeft beschreven dat zij in Leeuwarden was. Verdachte heeft [slachtoffer 1] vagina met zijn vingers gepenetreerd om haar te laten ontspannen en om deze ruimer te maken. Verdachte heeft [slachtoffer 1] gezoend over haar lijf. Uiteindelijk heeft verdachte wat spuug op zijn geslachtsdeel aangebracht. Daarna heeft verdachte met zijn penis haar vagina gepenetreerd, totdat hij klaar is gekomen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat dit ontelbare keren is gebeurd in een periode van drie jaar, ongeveer eenmaal per week. [slachtoffer 1] heeft ook verklaard dat verdachte zijn penis in haar mond stopte en zij hem oraal moest bevredigen. De handelingen zijn al die tijd gelijk gebleven. [slachtoffer 1] heeft ook verklaard dat verdachte over op haar lijf klaar kwam, over haar borsten en billen. [slachtoffer 1] heeft een gebeurtenis in Beetgum beschreven waarbij verdachte zijn zaad in haar gezicht kwam, waarna zij moest braken op de grond.
Nadien
6heeft [slachtoffer 1] haar eerdere verklaringen bevestigd en nader toegelicht. [slachtoffer 1] heeft benadrukt dat het misbruik stelselmatig gebeurde.
Verdachte
7heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] heeft geneukt en met zijn vingers bij haar binnengedrongen is. Met neuken heeft verdachte bedoeld dat hij zijn penis in de vagina van [slachtoffer 1] heeft gedaan.
Over de eerste keer heeft verdachte verklaard dat dit bij [slachtoffer 1] thuis was in Leeuwarden. Hij heeft [slachtoffer 1] toen betast, gevingerd en hij is met zijn penis haar vagina binnengegaan.
Over de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden in de tenlastegelegde periode heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft geneukt en gebeft. Zij heeft hem gepijpt en afgetrokken. Dit heeft plaatsgevonden in Leeuwarden, Beetgum en nabij Harlingen. Verdachte heeft geschat dat hij en [slachtoffer 1] gedurende die drie jaren ongeveer 70 à 80 keer seks hebben gehad.
De rechtbank neemt de verklaringen van [slachtoffer 1] als uitgangspunt. Zij heeft consistent
verklaard en de rechtbank heeft geen onverklaarbare tegenstrijdigheden in de door haar afgelegde verklaringen kunnen vaststellen, op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat haar verklaringen niet op waarheid berusten. De verklaringen van [slachtoffer 1] worden bovendien ondersteund door de grotendeels bekennende verklaring van verdachte. De rechtbank heeft daarom geen redenen om te veronderstellen dat [slachtoffer 1] iets anders dan de waarheid heeft verklaard.
Ten aanzien van het ten laste gelegde derde gedachtestreepje, te weten het ejaculeren, heeft verdachte niets verklaard ten aanzien van [slachtoffer 1] . Wel heeft hij verklaard dat hij met [slachtoffer 2] dergelijke seksuele handelingen heeft verricht, te weten dat hij over de buik van [slachtoffer 2] klaarkwam. Het verweer van de verdediging ziet slechts op een gedeelte van het derde gedachtestreepje, te weten het ejaculeren in het gezicht van [slachtoffer 1] . De rechtbank is van oordeel dat de regels van het bewijsminimum slechts gelden voor de gehele bewezenverklaring. Onderdelen mogen wel degelijk slechts op een enkele verklaring berusten. Zoals eerder is overwogen, heeft de rechtbank geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer 1] . De ontkenning van verdachte op voornoemd punt is niet doorslaggevend voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde als geheel, zodat de rechtbank daarmee het verweer van de verdediging verwerpt.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 en 4.
Uit het informatieve gesprek
8(op 2 januari 2018) met [slachtoffer 2] , geboren 12 mei 1990, (verder: [slachtoffer 2] ) blijkt het volgende. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij door verdachte seksueel is misbruikt vanaf één dag voor haar elfde verjaardag tot haar veertiende.
Over de eerste keer heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte op haar ging liggen en zijn penis in haar vagina bracht. Het seksuele misbruik heeft geduurd tot haar veertiende. Het seksueel misbruik heeft wekelijks plaatsgevonden. Verdachte is met zijn penis haar vagina binnengedrongen. Hij heeft met zijn handen haar borsten en vagina aangeraakt. Hij heeft [slachtoffer 2] gevingerd, gebeft en er is een vibrator gebruikt. Verdachte is nooit in haar klaargekomen, maar spoot de sperma over haar heen. Het misbruik heeft plaatsgevonden onder meer in Beetgum en Surhuizum.
[slachtoffer 2] heeft in haar aangifte
9(op 19 februari 2018) verklaard dat zij door verdachte seksueel is misbruikt in Leeuwarden, Beetgum en Surhuizum in de periode van mei 2001 tot en met halverwege 2004. [slachtoffer 2] heeft over de eerste keer verklaard dat verdachte haar heeft gestreeld over haar lichaam en vagina. Vervolgens heeft verdachte haar nadien gestreeld over haar borsten, gevingerd, gebeft en gepenetreerd. Verdachte heeft met zijn penis haar vagina gepenetreerd. [slachtoffer 2] heeft verdachtes penis ook afgetrokken. Verdachte is over haar buik klaargekomen.
Verdachte heeft ook eens een vibrator voor haar gekocht en daadwerkelijk gebruikt.
[slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat zij in het informatieve gesprek heeft verklaard dat de frequentie van penetratie wekelijks was, maar dat was meer maandelijks of twee keer per maand.
Verdachte
10heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] heeft geneukt en met zijn vingers bij haar binnengedrongen is. Met neuken heeft verdachte bedoeld dat hij zijn penis in de vagina van [slachtoffer 2] heeft gedaan.
Hij heeft bekend dat hij meermalen zijn penis in haar vagina is geweest. Hij heeft [slachtoffer 2] gebeft en gevingerd en zij heeft hem afgetrokken. De eerste keer was [slachtoffer 2] een jaar of tien, rond 2000. De laatste keer met [slachtoffer 2] was ongeveer in 2004. Verdachte heeft gesteld dat hij in Surhuizum, Leeuwarden en mogelijk ook Beetgum seks met [slachtoffer 2] heeft gehad, waarbij verdachte met zijn penis de vagina van [slachtoffer 2] binnendrong. Hij is niet in de vagina van [slachtoffer 2] klaargekomen, maar wel op haar buik.
De rechtbank zal verdachte telkens (partieel) vrijspreken van het tweede gedachtestreepje, te weten het brengen van zijn penis in de mond van [slachtoffer 2] , aangezien dit niet blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en verdachte dit stellig heeft ontkend.
De rechtbank neemt de verklaringen van [slachtoffer 2] als uitgangspunt. Zij heeft consistent verklaard en de rechtbank heeft geen onverklaarbare tegenstrijdigheden in de door haar afgelegde verklaringen kunnen vaststellen, op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat haar verklaringen niet op waarheid berusten. De verklaringen van [slachtoffer 2] worden bovendien ondersteund door de grotendeels bekennende verklaring van verdachte. De rechtbank heeft daarom geen redenen om te veronderstellen dat [slachtoffer 2] iets anders dan de waarheid heeft verklaard.
Het verweer van de verdediging ziet slechts op een gedeelte van het eerste gedachtestreepje, te weten het brengen van een vibrator in de vagina van [slachtoffer 2] . De rechtbank is van oordeel dat de regels van het bewijsminimum slechts gelden voor de gehele bewezenverklaring. Onderdelen mogen wel degelijk slechts op een enkele verklaring berusten. Zoals eerder is overwogen heeft de rechtbank geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 2] . De ontkenning van verdachte op voornoemd punt is niet doorslaggevend voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde als geheel, zodat de rechtbank daarmee het verweer van de verdediging verwerpt.
De rechtbank acht het onder 3 en 4 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 2 juli 1997 tot 23 juli 1997, te Leeuwarden, met [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten:
- het brengen van zijn penis en vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] en- het betasten van de borsten van die [slachtoffer 1] ;
2
hij in de periode van 23 juli 1997 tot 1 april 2000, te Leeuwarden en te Engelum en te Beetgum en (nabij) Harlingen, met [slachtoffer 1] , die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten: - het brengen van zijn penis en vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] en
  • het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] en
  • het ejaculeren op de borsten en de billen en het gezicht van die [slachtoffer 1] ;
3
hij in de periode van 1 mei 2001 tot 12 mei 2002, te Leeuwarden en te Beetgum en te Surhuizum, met [slachtoffer 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten: - het brengen van zijn penis en vingers en een vibrator in de vagina van die [slachtoffer 2] en
  • het likken aan/over de vagina van die [slachtoffer 2] en
  • het zichzelf laten aftrekken door die [slachtoffer 2] en
  • het betasten van de borsten van die [slachtoffer 2] en
  • het ejaculeren op de buik van die [slachtoffer 2] ;
4
hij in de periode van 12 mei 2002 tot en met september 2004, te Leeuwarden en te Beetgum en te Surhuizum, met [slachtoffer 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten:
  • het brengen van zijn penis en vingers en een vibrator in de vagina van die [slachtoffer 2] en
  • het likken aan/over de vagina van die [slachtoffer 2] en
  • het zichzelf laten aftrekken door die [slachtoffer 2] en- het betasten van de borsten van die [slachtoffer 2] en - het ejaculeren op de buik van die [slachtoffer 2] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan of mede bestaanuit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt,buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan of mede bestaanuit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt,buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek van het reeds door verdachte ondergane voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit een gevangenisstraf op te leggen conform het reeds ondergane voorarrest. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit een hoge voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een lange proeftijd met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Er dient rekening gehouden te worden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, met het feit dat de feiten lang geleden zijn begaan en dat verdachte zijn leven heeft gebeterd. Tevens zal oplegging van een langdurige gevangenisstraf betekenen dat verdachte de beschermende factoren (dagbesteding en mantelzorg) zal verliezen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de psycholoog en reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende lange tijd vele malen schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van de zusjes [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Dit is in 1997 begonnen met [slachtoffer 1] . Het misbruik is bij [slachtoffer 1] begonnen vlak voor haar twaalfde verjaardag in 1997 en heeft tot haar vijftiende geduurd. Bij [slachtoffer 2] is het misbruik in 2001 begonnen één dag voor haar elfde verjaardag en heeft tot haar veertiende geduurd. Bij beiden was vanaf het begin tevens sprake van penetratie.
Verdachte heeft door zijn handelen absoluut geen rekening gehouden met de belangen en gevoelens van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hij heeft uitsluitend gehandeld ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Met zijn handelen heeft verdachte het in hem gestelde vertrouwen als volwassene ten opzichte van jeugdige meisjes in zeer ernstige mate beschaamd. Doordat het misbruik tevens plaatsvond in de thuissituatie is hierdoor gedurende een lange periode een zeer onveilige thuissituatie voor beide meisjes gecreëerd. De thuissituatie moet bij uitstek de plek zijn waar kinderen zich veilig moeten kunnen voelen.
Het behoeft geen betoog dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ernstig zijn beschadigd door het handelen van verdachte. Hun jeugd is hun ontnomen en beide hebben op zeer jonge leeftijd hun eerste seksuele ervaringen met een dertien respectievelijk achttien jaar oudere man beleefd, waardoor geen sprake meer kan zijn van een vrije seksuele ontwikkeling. Uit de ter terechtzitting gegeven slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] en de onderbouwing van de schadevorderingen van beiden volgt dat het handelen van verdachte een grote impact op hen heeft gehad en dat zij nog steeds de nadelige gevolgen van het misbruik ondervinden.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 14 oktober 2021. Hieruit blijkt dat verdachte in 1996 is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank merkt op dat het misbruik met [slachtoffer 1] is aangevangen in 1997 en verdachte toen nog in de proeftijd liep van deze veroordeling. Voorts blijkt uit de documentatie dat verdachte in 2015 en 2019 is veroordeeld wegens kinderporno, zodat artikel 63 Sr van toepassing is.
Persoon van de dader
De rechtbank beschikt over psychologisch pro justitia rapport van 8 mei 2021, opgesteld door H.B. Bolding, GZ-psycholoog onder supervisie van dhr. R.W. Blaauw, GZ-psycholoog.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een pedofiele stoornis van het niet exclusieve type (seksueel aangetrokken voelen tot meisjes), een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis (gemengde persoonlijkheidstrekken bestaande uit vermijdende, afhankelijke en antisociale trekken) en een beneden gemiddelde intelligentie (laagbegaafdheid). Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde.
De pedofiele stoornis gaat gepaard met cognitieve vertekeningen: seksueel contact met een kind wordt niet als verkeerd beschouwd zolang er in de ogen van verdachte sprake is van wederkerigheid. Zo dacht hij dat aangeefsters het konden aangeven als zij het contact met hem niet plezierig vonden en zag hij hen daardoor als gelijkwaardige individuen. Vanuit de afhankelijke, vermijdende en antisociale persoonlijkheidstrekken legt verdachte de verantwoordelijkheid van zijn gedrag vooral bij aangeefsters, hun moeder en zijn broers. Dit is mede de reden waarom hij geen regie heeft genomen over zijn gedrag. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was verdachte al eerder veroordeeld voor seksueel contact met minderjarigen, waardoor verondersteld kan worden dat verdachte de kennis had dat seksueel contact met minderjarigen wettelijk verboden is. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden te recidiveren.
De psycholoog heeft daarom geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
De rechtbank kan zich met voornoemde inhoud en conclusies vereniging en concludeert dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De psycholoog heeft voorts geconcludeerd dat zonder begeleiding en toezicht het risico op recidive als matig-hoog wordt ingeschat. Verdachte is in de afgelopen jaren veroordeeld wegens het bezit van kinderporno, maar tegelijkertijd is er geen informatie dat hij hands-on delicten heeft gepleegd. Desalniettemin is er een gerede kans dat verdachte bij het wegvallen van externe controle weer tot pedofiele gedragingen neigt, met name als kinderen makkelijk voorhanden zijn. Vanuit de persoonlijkheidsproblematiek valt niet uit te sluiten dat verdachte zijn eigen seksuele motieven opnieuw boven de schadelijke gevolgen van slachtoffers stelt. Verdachte heeft weinig inzicht en is geneigd om de verantwoordelijkheid (voor het remmen) van zijn gedrag buiten zichzelf te plaatsen.
Om recidive van een zedendelict te voorkomen is, wat betreft de persoonlijkheidspathologie, van belang dat verdachte langdurig onder toezicht komt te staan en dat de mogelijkheden voor hem om in contact te komen met minderjarigen worden beperkt. Een behandeling gericht op de persoonlijkheidspathologie heeft waarschijnlijk geen meerwaarde vanwege het beperkte zelfinzicht, het gebrek aan motivatie en vanwege verdachtes leeftijd. Met betrekking tot het omgaan met pedofiele gedragingen en omgaan met spanningen verdient het aanbeveling om opnieuw een delictscenario en een signalerings- en terugvalpreventieplan te maken, nu verdachte enige opening toont en motivatie uitspreekt om herhaling te willen voorkomen. Geadviseerd wordt om aan verdachte vanuit een (deels) voorwaardelijke straf een ambulante behandeling bij een instelling voor forensisch geestelijke gezondheidszorg op te leggen, omdat een dergelijke behandeling het best door een dergelijke instelling kan worden verzorgd.
Uit het reclasseringsadvies van 26 juli 2021, opgesteld door F. Smeding, reclasseringswerker van de Reclassering Nederland te Leeuwarden, blijkt onder meer het volgende.
Verdachte heeft er bewust voor gekozen om tijdens de ambulante forensische behandeling en meldplicht (opgelegd voor het bezit van kinderporno) niet te spreken over de onderhavige ten laste gelegde feiten. Dit ondanks het feit dat zijn seksualiteit en seksuele gedragingen, in het verleden en heden, nadrukkelijk en herhaaldelijk onderwerp van gesprek waren, zowel bij de GGZ als de reclassering.
De reclassering heeft de conclusies van de psycholoog onderschreven ten aanzien van het recidiverisico. De ten laste gelegde feiten dateren van meer dan twintig jaar geleden en op dit moment zijn er geen andere meldingen van hands-on delicten.
De reclassering heeft daarom geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden (o.a. meldplicht, ambulante behandeling, geen contact zoeken met minderjarigen) en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
Op te leggen straf
De rechtbank constateert dat de eerdere opgelegde voorwaardelijke straffen verdachte er niet van hebben weerhouden om strafbare feiten te plegen, zodat er nu geen aanleiding is om een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten gepleegd gedurende een proeftijd. Aan verdachte zal daarom een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
De rechtbank zoekt voor wat betreft de feiten aansluiting bij het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor een verkrachting. Dat oriëntatiepunt voor straftoemeting is een gevangenisstraf van 2 jaren. Als strafvermeerderende factoren houdt de rechtbank rekening met de kwetsbaarheid van de jonge meisjes, de lange periode van het seksueel misbruik, de frequentie, de omstandigheid dat de meisjes allebei door verdachte zijn ontmaagd en dat er in elk geval bij [slachtoffer 2] geen condoom is gebruikt.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat voor alle bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van zes jaar op zijn plaats is.
De rechtbank ziet zoals hiervoor overwogen geen redenen voor een voorwaardelijke straf. De rechtbank wijst in dit verband op de mogelijkheid van het stellen van bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van een veroordeelde in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Die bijzondere voorwaarden kunnen onder meer inhouden het zich laten opnemen in een klinische instelling dan wel een ambulante behandeling en het deelnemen aan een gedragsinterventie. Via deze regeling kan het openbaar ministerie te zijner tijd aan verdachte in het kader van zijn (eventuele) voorwaardelijke invrijheidstelling bijzondere voorwaarden stellen waarmee behandeling en begeleiding van en toezicht op verdachte kunnen worden gewaarborgd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1.
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van:
a. a) € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade,
b) vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
2. [ slachtoffer 2] , tot een bedrag van:
a. a) € 2.266,00 ter vergoeding van materiële schade,
€ 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade,
vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van de gehele vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te weten € 15.000,00 aan immateriële schade.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie eveneens toewijzing gevorderd van de gehele vordering, te weten € 2.266,00 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft telkens de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de hoogte van de immateriële schade telkens te matigen, aangezien er op meerdere gebieden problematiek was zodat de gehele gestelde schade niet voor rekening komt van verdachte.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de gestelde materiële schade van [slachtoffer 2] ten aanzien van het eigen risico (ad € 360,00) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de overige materiële schade heeft de raadsvrouw bepleit deze niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien er geen rechtstreeks (causaal) verband is met de ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van [slachtoffer 1]Onderdeel a.
Het is aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De rechtbank zal de vordering (geheel) toewijzen tot een bedrag van € 15.000,00.
De rechtbank dient hiertoe de vraag te beantwoorden of de door de benadeelde partij opgevoerde schade kan worden gekwalificeerd als een andere aantasting in haar persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending reeds meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Naast de onderbouwing van de schade door de benadeelde partij, waarbij zij heeft gewezen op haar jonge leeftijd ten tijde van het seksueel misbruik, de lange duur van het seksueel misbruik en het feit dat het misbruik plaatsvond in de huiselijke sfeer, is de rechtbank van oordeel dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij in dit concrete geval zo evident zijn, dat geestelijk letsel kan worden aangenomen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat dit soort strafbare feiten een grove inbreuk betekenen op zowel de lichamelijke als geestelijke integriteit van het slachtoffer.
De rechtbank heeft voor de hoogte van de immateriële schade aansluiting gezocht bij de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en daarbij gekeken naar de letselcategorie 4 (zijnde € 10.000,00) en 5 (zijnde € 20.000,00). De rechtbank heeft daarbij uitdrukkelijk de duur, aard en frequentie van het misbruik meegewogen, zoals hiervoor is overwogen bij de strafoplegging. De rechtbank ziet geen aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen.
Onderdeel b.
Totaal zal worden toegewezen een bedrag van € 15.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf april 2000.
Ten aanzien van [slachtoffer 2]Onderdeel a.
Ten aanzien van de kosten eigen risico zorgverzekering overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 360,00 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 en 4 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte op dit punt door verdachte niet is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de kosten herstel automutilatie overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de medische gegevens uit het dossier (p. 188 e.v.) maar ook uit de onderbouwing van de vordering (intakebrief GGZ d.d. 2-8-2012) blijkt dat de benadeelde is gediagnosticeerd met PTSS (mede) vanwege seksueel misbruik in het verleden. Ook blijkt dat zij dagelijks flashbacks heeft aan haar misbruikverleden. Dat mogelijk ook andere problemen spelen doet aan voorgaande constateringen
niet af, zodat naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat de automutilatie het rechtstreekse gevolg is geweest van het bewezen verklaarde onder 3 en 4.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij deze gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van feit 3 en 4. De rechtbank zal deze schade, in totaal € 1.906,00, dan ook toewijzen.
Onderdeel b.
Het is aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De rechtbank zal de vordering (geheel) toewijzen tot een bedrag van € 15.000,00.
Ook ten aanzien van deze vordering is de rechtbank van oordeel dat, naast de onderbouwing van de schade door de benadeelde partij, waarbij zij heeft gewezen op haar jonge leeftijd ten tijde van het seksueel misbruik, de lange duur van het seksueel misbruik en het feit dat het misbruik plaatsvond in de huiselijke sfeer, de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij in dit concrete geval zo evident zijn, dat geestelijk letsel kan worden aangenomen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat dit soort strafbare feiten een grove inbreuk betekenen op zowel de lichamelijke als geestelijke integriteit van het slachtoffer.
De rechtbank heeft voor de hoogte van de immateriële schade aansluiting gezocht bij de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en daarbij gekeken naar de letselcategorie 4 (zijnde € 10.000,00) en 5 (zijnde € 20.000,00). De rechtbank heeft daarbij uitdrukkelijk de duur, aard en frequentie van het misbruik meegewogen, zoals hiervoor is overwogen bij de strafoplegging. De rechtbank ziet geen aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen.
Onderdeel c.
Totaal zal worden toegewezen een bedrag van € 17.266,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2004.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Toepassing van de schadevergoedingsmaatregel
Nu vaststaat dat verdachte tot de hiervoor genoemde bedragen aan materiële en immateriële schade aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal de rechtbank als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partijen overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte telkens de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsommen ten behoeve van de benadeelde partijen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Ten aanzien van [slachtoffer 1] , feit 1 en 2:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2000 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2000 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor
de duur van 110 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van [slachtoffer 2] , feit 3 en 4:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van € 17.266,00 (zegge: zeventienduizend tweehonderdzesenzestig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2004 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.266,00 (zegge: zeventienduizend tweehonderdzesenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2004 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 2.266,00 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 121 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 december 2021. Mr. K.A. de Groot is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 20017327117 (doorgenummerd 1 tot en met 270).
Pagina’s 10, 11, 16 en 19 tot en met 23.
Pagina’s 263 en 268 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 november 2021.
Pagina’s 10 en 11.
Pagina’s 15, 16 en 19 tot en met 23.
Pagina’s 27 en 28.
Pagina’s 260 tot en met 265 en 268 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 november 2021. 8 Pagina’s 33 en 34.
9. Pagina’s 36, 37, 38, 41, 42, 43
10. Pagina’s 260, 262, 264, 265 en 268 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 november 2021.