Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 subsidiair en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest dat verdachte reeds heeft ondergaan, met daarnaast een voorwaardelijk deel en bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft gepleit voor een lagere straf dan geëist door de officier van justitie, gelet op zijn standpunt dat alleen de diefstal onder feit 2 kan worden bewezen. Verdachte is gemotiveerd om iets van zijn leven te maken en om als jongerenwerker aan de slag te gaan. De reclassering kan hem daarbij praktische hulp bieden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van het Leger des Heils en het NIFP, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een taxichauffeur bedreigd met een schroevendraaier, nadat verdachte hem met een vals geldbiljet had betaald. Daarnaast heeft verdachte twee supermarktmedewerkers bedreigd door het tonen van een mes en het roepen van de woorden: “Ik pak jullie allemaal”, waardoor hij kon wegkomen met zijn gestolen waar. Verdachte heeft zich willen verrijken ten koste van anderen en hij heeft uit beide situaties weten te ontkomen door personen te bedreigen die nietsvermoedend hun werk deden. Verdachte heeft hen daarmee angst aangejaagd. Door in het openbaar bedreigingen te uiten, zichtbaar voor anderen, wordt bovendien een algemeen gevoel van onveiligheid gecreëerd. Ook heeft verdachte geen respect getoond voor de eigendommen van de supermarkt. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Gelet op de ernst van de feiten, zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS met betrekking tot bedreiging met een steekwapen en winkeldiefstal met na betrapping dreigen met een voorwerp. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten, hoewel dit wel oudere feiten betreffen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De reclassering heeft overwogen dat verdachte al heel lange tijd problemen heeft op meerdere leefgebieden, waaronder verslavingsproblematiek. De reclassering heeft geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, gelet op de niet-coöperatieve houding die verdachte in het verleden meerdere keren heeft laten zien. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte zich op zitting gemotiveerd heeft getoond om mee te werken aan reclasseringstoezicht, maar ook dat verdachte dit enkel op zijn eigen voorwaarden wil doen. Tekenend daarvoor is dat verdachte in onderhavige zaak niet heeft willen meewerken aan (het geïndiceerde) psychologisch onderzoek, omdat dit volgens hem niet nodig is. De rechtbank heeft daarom onvoldoende vertrouwen dat interventies door de reclassering nu wel zullen slagen.
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.