ECLI:NL:RBNNE:2021:5132

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
172971
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgangsregeling tussen vader en kind; afwijzing verzoek door onredelijk gedrag van de vader

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 29 november 2021 uitspraak gedaan over een verzoek van een vader om een omgangsregeling met zijn kind vast te stellen. De vader had verzocht om een begeleide omgangsregeling, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de begeleide omgangsregeling niet kon worden opgestart vanwege het onredelijke en bedreigende gedrag van de vader. De vader had aangegeven dat hij een andere organisatie wilde inschakelen voor de begeleiding van de omgang, omdat hij vond dat de huidige instanties niet in staat waren om met zijn gedrag om te gaan. De rechtbank wees erop dat het aan de vader was om zijn gedrag aan te passen en dat het onredelijk was om van hulpverleners te verwachten dat zij zich aanpasten aan zijn onredelijke eisen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er in het verleden al verschillende pogingen zijn gedaan om een omgangsregeling tot stand te brengen, maar dat deze pogingen zijn gestrand door de houding van de vader. Hij stelde onredelijke eisen aan de omgang, zoals de duur, locatie en de taal die gesproken moest worden. De rechtbank benadrukte dat de betrokken hulpverleningsinstanties professioneel zijn en dat het niet de bedoeling kan zijn dat zij zich aanpassen aan de bedreigende en onredelijke houding van de vader. De rechtbank concludeerde dat zolang de vader niet bereid is om zijn gedrag te veranderen en niet openstaat voor een constructieve dialoog, er geen mogelijkheid is om een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank heeft het verzoek van de vader dan ook afgewezen en de vrouw werd opgedragen om in overleg met de hulpverlening te bekijken hoe het online contact tussen de vader en het kind verder kan worden ingevuld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/172971 / FA RK 20-565

beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 29 november 2021

inzake

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. C.C.A. Stallen, kantoorhoudende te Eindhoven,
tegen

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. L.J.H.M. Achten, kantoorhoudende te Zwolle.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure volgt uit:
- de beschikking van 28 oktober 2020, die als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- het F9-formulier met bijlage van 10 december 2020, ingediend namens de vrouw;
- een brief met bijlage van mr. Achten, ingekomen bij de griffie op 16 februari 2021;
- het F9-formulier van 11 maart 2021, ingediend namens de man;
- het F9-formulier met bijlage van 8 april 2021, ingediend namens de vrouw;
- het F9-formulier van 19 juli 2021, ingediend namens de vrouw;
- het F9-formulier van 21 juli 2021, ingediend namens de vrouw;
- het F9-formulier met bijlage van 25 oktober 2021, ingediend namens de vrouw.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren op 5 november 2021.
Verschenen zijn:
- namens de man, mr. Stallen;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Achten;
- namens de RvdK, mevrouw [naam] .
2. Het verzoek, de nadere standpunten van partijen en de beoordeling daarvan
2.1.
De rechtbank heeft bij beschikking van 28 oktober 2020 de zaak verwezen naar de pro forma zitting van 10 december 2020, waarbij de vrouw zich uit diende te laten over de stand van zaken ten aanzien van het diagnostiek-traject van [minderjarige] . Vervolgens heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de pro forma zitting van 16 februari 2021, waarbij de vrouw het rapport van het diagnostiek-traject en de informatie van de hulpverlening van [minderjarige] diende te overleggen. Ten slotte heeft de rechtbank partijen bij deze beschikking opgedragen om uiterlijk 2 maart 2021 schriftelijk de rechtbank te berichten over hun actuele standpunten, in het bijzonder over of zij een doorverwijzing van de rechtbank naar het BOCS-traject en een nieuwe mondelinge behandeling wensten.
2.2.
De rechtbank dient nog te beslissen op het verzoek van de man om de volgende omgangsregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en de man:
- eens in de veertien dagen, van vrijdag namiddag tot zondagavond;
- de helft van de schoolvakanties;
- de helft van de feestdagen.
Standpunt van de man
2.3.
De man handhaaft zijn verzoek. Tijdens de mondeling behandeling heeft de man aangevoerd dat hij op dit moment alleen via Skype contact heeft met [minderjarige] . Voor zowel de man als voor [minderjarige] is het lastig om contact te hebben via een beeldscherm. De man wil dan ook zo snel mogelijk fysiek contact met [minderjarige] . Aangezien de man het frustrerend vindt dat het opstarten van deze omgang de laatste tijd zo stroperig is verlopen, kan de man soms heftig reageren. De medewerkers van Inter-eos, die in samenwerking met Connect2Care Jeugd betrokken zijn bij het realiseren van de omgang tussen de man en [minderjarige] , zijn volgens de advocaat niet opgewassen tegen de manier waarop de man soms kan reageren en durven hierdoor niet doortastend te zijn. Volgens de man is het duidelijk dat het met behulp van de begeleiding vanuit deze instanties niet zal lukken om de omgang te realiseren en het lijkt de man een goed idee dat er een andere hulpverleningsinstantie wordt ingeschakeld. De man is in het kader van de omgang tot veel bereid, zo vindt hij het goed dat de omgang begeleid zal worden en maakt het hem niet uit of hij hier ver voor moet reizen. Wel houdt de man vast aan de wens om [taal] te spreken met [minderjarige] tijdens de omgangsmomenten.
Standpunt van de vrouw
2.4.
Door en namens de vrouw is aangevoerd dat zij het nog steeds goed zou vinden als de man contact zou hebben met [minderjarige] , maar dat dit wel veilig moet zijn. Gelet op de inspanningen die de afgelopen periode zijn verricht om een begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] tot stand te brengen, vraagt de vrouw zich wel af wat er nog meer moet gebeuren om dit te bewerkstelligen. Er is geprobeerd om afspraken te maken met de man over de omgang. Zo wilde de hulpverlening graag dat er tijdens de omgangsmomenten Nederlands werd gesproken, zodat het ook voor de begeleiders duidelijk zou zijn wat de man met [minderjarige] besprak. Aangezien de man erg vasthoudend bleef in zijn wens om [taal] te spreken met [minderjarige] , is uiteindelijk als compromis besloten dat de man tijdens het eerste omgangsmoment [taal] mocht spreken met [minderjarige] . Er is zelfs nog onderzocht of het mogelijk was om een tolk bij de omgangsmomenten aanwezig te laten zijn, zodat ingegrepen kon worden als de gesprekken met [minderjarige] een verkeerde wending dreigden te nemen, maar de gemeente was niet bereid om voor dit doeleinde een tolk te financieren. Ook op andere punten was de man het niet eens met de afspraken over de omgang. Zo was de man het er niet mee eens dat de omgang in eerste instantie drie kwartier zou duren en vond hij de locatie waar de omgang plaats zou vinden te ver weg. De man heeft zich vervolgens in telefonisch contact met de hulpverlening behoorlijk dreigend uitgelaten en is ook met de vrouw de confrontatie aangegaan over de gestelde voorwaarden. Aangezien de man bleef proberen om de omgangsregeling op zijn voorwaarden in te vullen en hij geen bereidheid toonde om hierover in gesprek te gaan, heeft de hulpverlening uiteindelijk besloten om de omgangsregeling "on hold" te zetten. De vrouw vindt het jammer dat de omgang niet van de grond is gekomen en kan niet goed begrijpen waarom de man, ondanks zijn sterke wens om [minderjarige] te zien, zo vasthoudend is ten aanzien van de voorwaarden die hij aan de omgang stelt. Als ervoor wordt gekozen om nogmaals een poging te doen om de omgang op te starten, is de vrouw van mening dat eerst heel goed moet worden onderzocht of een omgang onder deze huidige omstandigheden wel in het belang van [minderjarige] is.
Advies van de RvdK
2.5.
Ter zitting heeft de RvdK het volgende naar voren gebracht. In de optiek van de RvdK is een begeleide omgangsregeling nog steeds de aangewezen vorm, omdat er op die manier zicht kan worden verkregen op hoe de omgang tussen [minderjarige] en de man verloopt. De RvdK wijst erop dat het voor de begeleiding lastig is om enig inzicht te krijgen in de interactie tussen de man en [minderjarige] als er tijdens de omgangsmomenten [taal] wordt gesproken. Ook kan volgens de RvdK niet van een tolk worden verwacht om bij de omgang aanwezig te zijn met als taak om in te grijpen als dit nodig is. Hoewel de RvdK het nog steeds belangrijk vindt dat de begeleide omgangsregeling op gang komt, is duidelijk geworden dat de man hieraan allerlei voorwaarden stelt en dat hij heftig reageert als er niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. De RvdK vindt dat het aan de man is om hierin stappen te ondernemen en te kijken hoe hij zich meer aan kan passen aan de situatie. Ook zou het goed zijn dat de man onderzoekt wat hij kan doen om te zorgen dat hij minder snel getriggerd raakt door bepaalde zaken en hoe hij milder kan reageren.
Inhoudelijke beoordeling
2.6.
Op grond van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek - voor zover hier van belang - heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met zijn kind. De rechtbank kan een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen, dan wel de omgang ontzeggen.
2.7.
De rechtbank overweegt dat het weliswaar enige tijd heeft geduurd voordat er gewerkt is aan het opstarten van een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] , maar dat er de afgelopen maanden door de hulpverlening intensief is geprobeerd om omgang tot stand te brengen. Hoewel er voor de man voldoende mogelijkheid is geweest om omgang te hebben met [minderjarige] , constateert de rechtbank dat het aan de houding en het gedrag van de man te wijten is dat er tot op heden geen omgang heeft plaatsgevonden. De man blijft namelijk onredelijke eisen stellen aan bijvoorbeeld de duur, de locatie en de taal die tijdens de omgang wordt gesproken en is, ondanks de bereidheid van de hulpverlening om hierover met de man in gesprek te gaan, niet bereid om zijn voorwaarden bij te stellen of om hierin tot compromissen te komen. Daar komt bij dat de man op een dusdanig onprettige manier met de hulpverlening heeft gecommuniceerd, dat uiteindelijk is besloten om de omgangsregeling "on hold" te zetten. Namens de man is aangevoerd dat dit wellicht te wijten is aan het feit dat de betrokken instanties niet opgewassen zijn tegen de manier waarop de man reageert, maar de rechtbank wijst erop dat zowel Inter-eos als Connect2Care Jeugd professionele instanties zijn die gespecialiseerd zijn in het begeleiden van dergelijke omgangsregelingen. Bovendien zou het de omgekeerde wereld zijn indien de hulpverlening zich maar moet aanpassen aan de onredelijke en bedreigende toon van de man, in plaats van dat de man zijn fatsoen houdt. De rechtbank kan dit standpunt dan ook niet volgen. Zoals de rechtbank in de vorige beschikking al heeft overwogen, is het om de patstelling die ontstaan is te doorbreken, belangrijk dat de man naar zijn eigen aandeel in het geheel leert kijken. Ook de RvdK heeft ter zitting benadrukt dat het goed zou zijn als de man hierover in gesprek zou gaan met een onafhankelijke derde en dat hij hulp zoekt voor zijn explosieve gedrag, zodat hij leert om het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Vervolgens kan dan mogelijk opnieuw gekeken worden naar het starten van begeleide omgang, wat de rechtbank als enige optie ziet om omgang op te starten. Aangezien het, zo lang de man hier niet toe in staat is, niet mogelijk is om een (begeleide) omgangsregeling vast te leggen, zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen. Hierbij is het aan de vrouw om in overleg met de betrokken hulpverlening te bekijken hoe er in de huidige situatie verdere invulling kan worden gegeven aan het online contact tussen de man en [minderjarige] .
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1.
wijst de verzoeken van de man af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
maandag 29 november 2021 2021in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 859