ECLI:NL:RBNNE:2021:5114

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
18/073466-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met diverse slachtoffers in Hoogezand

Op 3 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere geweldsdelicten heeft gepleegd. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en zware mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 maart 2021 in Hoogezand met een mes op [slachtoffer 1] heeft gestoken, wat resulteerde in verwondingen aan haar hand en zij. De verdachte heeft ook [slachtoffer 2] op 4 juli 2020 met een kruk op het hoofd geslagen, en [slachtoffer 3] op 21 december 2020 met een hamer en op 23 maart 2020 met een kettingslot. De rechtbank heeft de verdachte niet strafbaar verklaard, omdat hij lijdt aan een psychische stoornis die zijn gedragingen beïnvloedde. De rechtbank heeft besloten tot terbeschikkingstelling met voorwaarden, waaronder een behandelverplichting en een contactverbod met de slachtoffers voor drie jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers voor de geleden immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/073466-21
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/158161-21 en 18/830020-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Schlepers, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
(in de zaak met parketnummer 18/073466-21)
1.
hij op of omstreeks 15 maart 2021 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer 1] met een mes in de buik/zij, althans het bovenlichaam en/of richting de borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 maart 2021 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer 1] met een mes in de buik/zij, althans het bovenlichaam en/of richting de borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 maart 2021 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 1] met een mes in de buik/zij, althans het bovenlichaam en/of in de vinger(s) en/of richting de borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 4 juli 2020 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen en/of met kracht met een kruk op het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juli 2020 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] met een kruk op het hoofd te slaan;
(in de zaak met parketnummer 18/158161-21)
1.
hij op of omstreeks 21 december 2020 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer 3] met
een hamer en/of een asbak, althans met een voorwerp, op het hoofd en/of op de rug heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 december 2020 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, [slachtoffer
3] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3] met een
hamer en/of een asbak, althans met een voorwerp, op het hoofd en/of op de rug te slaan;
2.
hij op of omstreeks 23 maart 2020 te Sappemeer, in de gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer 3] met een kettingslot, althans met een voorwerp, op het hoofd en/of tegen het gezicht en/of op de hand heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 maart 2020 te Sappemeer, in de gemeente Midden-Groningen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3] met een kettingslot, althans met een voorwerp, op het hoofd en/of tegen het gezicht en/of op de hand te slaan;
(in de zaak met parketnummer 18/830020-19)
1.
hij op of omstreeks 06 februari 2019 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] met een (fiets)(ketting(slot) tegen het hoofd heeft geslagen/geraakt, althans die ketting naar, althans in de richting van, die [slachtoffer 2] heeft gegooid waarbij/waardoor die [slachtoffer 2] aan het hoofd werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 06 februari 2019 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met een
(fiets)ketting(slot) tegen het hoofd te slaan/raken, althans die ketting naar, althans in de richting van, die [slachtoffer 2] te gooien waarbij/waardoor die [slachtoffer 2] aan het hoofd werd geraakt;
2.
hij op of omstreeks 06 februari 2019 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, [straatnaam]
bij een ander, te weten bij [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
EN
hij op of omstreeks 06 februari 2019 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk (in/van woning [straatnaam] )
raam (van terrasdeur) en/of een beeldscherm, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 06 februari 2019 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 06 februari 2019 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk een (mobiele) telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft weggemaakt;
4.
(gevoegd parketnummer 18/177278-20)
bij op of omstreeks 05 juli 2020 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een bijl, althans een scherp en/of hard voorwerp, ('s nachts) een of meermalen op/tegen/in de voordeur van de woning van die [naam] (in) te slaan.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte onder parketnummer 18/073466-21 onder 1 primair en onder 2 primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord heeft zij hiertoe in het bijzonder aangevoerd dat de voorbedachte raad bewezen kan worden op basis van – kort samengevat – de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] en getuige [getuige] , waaruit blijkt dat verdachte op 14 december 2021 en in de nacht van 15 december 2021 ook al bij de woning van aangeefster rondhing, de telefoongesprekken die verdachte vanuit de gevangenis heeft gevoerd en de verklaring van verdachte zoals afgelegd tijdens zijn politieverhoor.
De officier van justitie stelt zich voorts op het standpunt dat hetgeen verdachte onder parketnummer 18/158161-21 onder 1 primair en 2 primair ten laste is gelegd, alsmede hetgeen hem onder parketnummer 18/830020-19 onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van de onder parketnummer 18/830020-19 onder 3 primair ten laste gelegde diefstal heeft de officier van justitie daartoe in het bijzonder aangevoerd dat dit feit kan worden bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] , waaruit blijkt dat hij vlak nadat verdachte in zijn woning/slaapkamer is geweest zijn telefoon mist, in combinatie met de verklaring van verdachte zelf waarin hij bevestigt dat hij inderdaad in voornoemde woning/slaapkamer is geweest en voorts dat hij wel “iets” heeft meegenomen uit die woning.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder parketnummer 18/073466-21 onder 1 primair en onder 1 subsidiair ten laste is gelegd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat sprake is van relatief oppervlakkig letsel en dat de door verdachte gepleegde geweldshandelingen niet van dien aard zijn dat deze een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich meebrengen, hetgeen maakt dat verdachte geen opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde geldt daarnaast ook nog dat er geen sprake was van de voor een bewezenverklaring vereiste voorbedachte raad. Ten aanzien van de onder dit parketnummer onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de beoordeling van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder voornoemd parketnummer onder 2 primair ten laste is gelegde, nu ook hier geldt dat verdachte geen opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op, in dit geval, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Ook hier is het letsel van aangever beperkt gebleven. Ten aanzien van hetgeen verdachte onder 2 subsidiair ten laste is gelegd, heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van hetgeen verdachte onder parketnummer 18/158161-21 onder 1 primair en onder 1 subsidiair ten laste is gelegd, alsmede ten aanzien van hetgeen verdachte onder dit parketnummer onder 2 primair en onder 2 subsidiair ten laste is gelegd, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan integraal dient te worden vrijgesproken, omdat de dossiers onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevatten om tot enige bewezenverklaring te kunnen komen.
Tot slot, ten aanzien van hetgeen verdachte onder parketnummer 18/830020-19 onder 1 primair ten laste is gelegd, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken, nu ook ten aanzien van dit feit geldt dat verdachte geen opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Ten aanzien van de bewijsbaarheid van het onder voornoemd parketnummer onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder voornoemd parketnummer onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd. Van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde dient verdachte volgens de raadsvrouw te worden vrijgesproken en ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich wederom gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 18/073466-21
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen en komt tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag. De rechtbank zal een en ander bespreken na het opnemen van de bewijsmiddelen ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde.
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 1 subsidiair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 19 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik [slachtoffer 1] op 15 december 2020 heb opgezocht in haar woning en dat ik haar vervolgens meerdere keren met een mes heb gestoken. Het kan ook wel kloppen dat ik heb gestoken in de richting van, dan wel in de lichaamsdelen zoals mevrouw [slachtoffer 1] dit heeft verklaard.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 maart 2021,opgenomen op p. 18 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021067217 d.d. 4 augustus 2021, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben op maandag 15 maart 2021 omstreeks 07:00 uur op de fiets gestapt om weer terug naar mijn woning te gaan. Ik was hier denk ik tegen 07:15 uur weer. Ik ben na het aankleden en wassen weer naar beneden gegaan en hoorde iemand hard kloppen c.q. bonken op het achterraam. Ik denk dat het toen bijna 07:30 uur was. Ik ben hierop naar de bijkeuken gelopen en zag ik dat [verdachte] in mijn achtertuin stond. Ik hoorde dat het achterraam werd ingegooid met iets. Ik zag een gat in het achterraam. Ik zag [verdachte] toen volledig staan in mijn achtertuin. Ik zag dat hij op dat moment een vogelhuis uit mijn tuin pakte en deze door hetzelfde raam gooide. Daarop zag ik hem een steen oppakken welke ook in mijn tuin lag, een baksteen. Toen ik zag dat hij deze oppakte, ben ik snel naar de voordeur gerend. Ik wilde naar buiten, maar de deur zat op de schuifhaak boven. Ik kreeg deze niet snel genoeg opzij, want ik voelde dat [verdachte] was binnengekomen door het achterraam. Ik voelde toen ik een stap buiten de voordeur zette dat hij mij van achteren aan mijn haar beetpakte en mij terugtrok. Ik voelde toen hij mij terugtrok direct een pijnscheut rechts boven mijn slaap. Ik voelde direct een hevige pijn daar. Ik denk dat hij mij toen sloeg. Ik ben toen buiten op de grond door deze schermutseling gevallen. Ik zag dat hij toen dreigend boven mij hing en gedeeltelijk op mij zat met een mes. Ik heb gezien dat hij dit mes in de hand had en stevig vasthield. Ik zag dat dit mes ongeveer 30 centimeter lang was. Ik zou het kunnen omschrijven als een breed broodmes. Ik zag dat het heft zwart van kleur is. Ik zag toen hij boven mij stond dat hij direct begon te steken op mij. Ik zag dat hij richting mijn borstkas stak. Ik heb mij toen afgeweerd met beide handen, maar ben in een hand geraakt door dit mes. Ik voelde een hevige pijn in mijn hand. Ik zag dat het bloed over mijn rechterhand liep. Ik had mijn middenvinger en ringvinger door het verweren verwond. Ik weet dat ik op een gegeven moment het mes vast had gepakt op het snijdeel en hierdoor heb ik letsel gekregen aan mijn vingers. Ik hoorde tijdens de behandeling van de ambulance dat ik meerdere verwondingen had opgelopen. Ik hoorde dat ik in mijn rechterzij twee steekwonden had en in mijn linkerzij een steekwond. Ik ben door de ambulance naar de dokter gebracht voor hechten van mijn vingers. Ik heb vier hechtingen in mijn middenvinger en twee in mijn ringvinger. Ik heb nog steeds erge last van de klap op mijn hoofd en de andere wonden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer meermalen met een mes in haar linker- en rechterzij en in de richting van haar borstkas heeft gestoken. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is hoe dit handelen van verdachte juridisch dient te worden gekwalificeerd.
Opzet
Om tot een bewezenverklaring van poging tot moord of poging tot doodslag te komen, is vereist dat sprake is geweest van opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangeefster.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels brengt het met een mes steken in (de richting van) de borst- en buikregio en de zij, verricht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, een aanmerkelijke kans met zich mee dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden.
Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat het letsel in het onderhavige geval relatief beperkt lijkt te zijn gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te danken geweest, en doet geen afbreuk aan de aanmerkelijkheid van de kans dat het slachtoffer door het handelen van verdachte had kunnen komen te overlijden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de geweldshandelingen, gelet op de wijze waarop deze zijn verricht, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het, behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken, niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van een poging tot moord moet naast het voorgaande tevens kunnen worden vastgesteld dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier niet zonder meer worden vastgesteld dat verdachte voorafgaand aan het steekincident van plan was om (te proberen) [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De omstandigheden dat verdachte voorafgaand aan het steekincident ook al een paar keer bij de woning was gesignaleerd en dat hij voorafgaand aan het incident en achteraf, vanuit de gevangenis, in telefoongesprekken en tijdens zijn politieverhoor, bepaalde uitlatingen heeft gedaan, acht de rechtbank – mede gelet op de psychische toestand waarin verdachte op dat moment verkeerde – daarvoor onvoldoende. Wat verdachte die eerdere keren precies bij de woning van [slachtoffer 1] kwam doen, blijft bovendien onduidelijk. Ten aanzien van de opgenomen telefoongesprekken overweegt de rechtbank dat de uitlatingen die verdachte daarin heeft gedaan onvoldoende duidelijk zijn om daaraan de conclusie te verbinden dat dit zag op een door hem vooropgezet plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Ook blijft onduidelijk waar het mes waarmee verdachte [slachtoffer 1] heeft gestoken precies vandaan komt. Niet valt uit te sluiten dat verdachte dit mes inderdaad, zoals hij zelf heeft verklaard, bij [slachtoffer 1] uit de keukenla heeft gegrist toen hij in haar woning kwam en zag dat [slachtoffer 1] zich aan een confrontatie probeerde te onttrekken door te vluchten, en dat hij dit mes aldus niet reeds vanuit huis had meegenomen, hetgeen de rechtbank een contra-indicatie acht voor het handelen met voorbedachte raad.
Op grond van het hiervoor overwogene acht de rechtbank de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen en zij spreekt verdachte hiervan vrij. De onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 2 primair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 19 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb [slachtoffer 2] op 4 juli 2020 geslagen met één van zijn krukken, op zijn hoofd.
Het kan ook wel zijn dat ik die kruk tegen zijn hoofd heb aangegooid.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 juli 2021 (inclusiefbijlagen), opgenomen op p. 266 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op zaterdag 4 juli 2020 verliet ik een feest welke werd gehouden in een woning gelegen aan het [straatnaam] te Hoogezand. Omdat ik een gebroken hak heb van een eerder ongeval liep ik met een rechterbeen in het gips en bewoog me voort met krukken. Ter hoogte van de het wijkcentrum "De Kern" gelegen aan de Rembrandtlaan te Hoogezand werd in een keer een van mijn krukken onder mijn handen vandaan getrokken. Hierdoor viel ik op de grond. Omdat mijn rechterbeen in het gips zat kon ik opdat moment niet in balans blijven. Toen ik op de grond lag zag ik de persoon die de kruk weg trok. De persoon waarover ik spreek heet [verdachte] . [verdachte] zei vervolgens tegen mij "Wil je een spelletje spelen". Ik wist niet wat [verdachte] daarmee bedoelde. Vervolgens werd ik door [verdachte] meerdere keren opzettelijk en met kracht geslagen met de kruk. [verdachte] sloeg zo hard met de kruk op delen van mijn lichaam. Toen [verdachte] met de kruk op mijn achterhoofd sloeg brak de kruk in tweeën. [verdachte] sloeg met het onderste gedeelte van de kruk. Ik voelde op dat moment heel veel pijn. [verdachte] bleef als een bezetene door slaan met de kruk. Nadat deze gebroken was en ik hoorde dat dat gedeelte op de grond terecht kwam, pakte [verdachte] de andere kruk en begon mij opnieuw opzettelijk en met kracht te slaan. Ik heb meerdere keren tegen [verdachte] geschreeuwd dat hij op moest houden. Ik zag dat [verdachte] hier niet naar luisterde. Ik probeerde mij te verweren met mijn armen, maar voelde alleen pijn van het slaan van [verdachte] . Ik weet niet hoe vaak [verdachte] mij geslagen heeft maar het was heel vaak. Op het moment dat ik hevig bloedde uit de wond aan mij achterhoofd, zag ik dat [verdachte] ophield met slaan. Tijdens het opstaan voelde ik heel veel pijn en voelde mij duizelig. Ik zag dat mijn T-shirt onder het bloed was en dat het bloeden afkomstig was van de hoofdwond aan mijn achterhoofd. Ik weet wel dat [verdachte] ook meerdere keren met de kruk op mijn achterhoofd had geslagen.
Met betrekking tot het hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank als volgt.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen staat vast dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer 2] op enig moment heeft geslagen met zijn krukken. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte het volle opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer [slachtoffer 2] .
Vervolgens is aan de orde de vraag of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin op het aan hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarvan is, zoals reeds eerder in dit vonnis overwogen, sprake indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen (in dit geval) zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Uit de aangifte blijkt dat verdachte zo hard met de kruk heeft geslagen dat deze in tweeën brak. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Immers, naar algemene ervaringsregels levert het met een hard voorwerp op deze wijze slaan tegen een kwetsbaar deel van het lichaam, zoals het hoofd, de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Verdachte moet dit ook hebben geweten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de geweldshandelingen, gelet op de wijze waarop deze zijn verricht, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken, niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
In de zaak met parketnummer 18/158161-21
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 1 primair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 19 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 21 december 2020 kwam [slachtoffer 3] naar mij toe. Op een gegeven moment ontstond er een worsteling tussen ons in de gang van mijn woning, achter de voordeur. Het zou kunnen dat ik op het moment van de worsteling iets in mijn handen had. Een hamer, een masker en/of een asbak zouden dat wel geweest kunnen zijn. Ik was kort daarvoor namelijk bezig om dat masker aan de muur op te hangen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 december2020, opgenomen op p. 57 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020352713 d.d. 23 februari 2021, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik kwam gisteren, 21 december 2020, bij [verdachte] thuis. Hij zat op de trap. Op een gegeven moment ging hij naar de wc. Ik zag dat hij een kleine handmoker op de verwarming had liggen. Hier begon hij mij mee te slaan op voor- en achterhoofd en tussen mijn schouderbladen. Ik heb ook een wondje op mijn hoofd. Ook in mijn nek was ik rood.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek persoon (inclusiefbijlagen) d.d. 27 december 2020, opgenomen op p. 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van de verbalisant:
Ik, verbalisant, zag dat [slachtoffer 3] op zijn voorhoofd, boven zijn neus, een zwelling had en dat op deze zwelling een wondje zat. Ik onderzocht het hoofd van [slachtoffer 3] en zag aan de rechterzijde van zijn hoofd bloed in het haar en een wondje. Bij dit onderzoek zag ik ook een huidverkleuring in de nek. Ik zag dat de huidverkleuring in de nek een enigszins vierkante aftekening vormde. Ik zag dat [slachtoffer 3] op zijn rug, tussen zijn schouderbladen, ook een huidverkleuring had, die net als in de nek een enigszins vierkante aftekening vormde.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 december 2020,opgenomen op p. 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op 21 december 2020 kwam ik ter plaatse in een woning aan de [straatnaam] te Hoogezand. Ik zag dat er in de hal, op de trap, een grote hamer lag. Ik zag dat het een rechthoekige ijzeren blokhamer betrof met houten handvat.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte geeft aan dat hij zich niet kan herinneren dat hij het slachtoffer [slachtoffer 3] heeft geslagen met een hamer en/of een asbak. Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank echter van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte voornoemde [slachtoffer 3] op 21 december 2020 met een hamer op zijn hoofd en op zijn rug heeft geslagen. De aangifte van [slachtoffer 3] – die de rechtbank betrouwbaar acht – wordt ondersteund door het door de ter plaatse gekomen verbalisant op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, waaruit blijkt dat er in de hal van de woning van verdachte een grote rechthoekige ijzeren blokhamer is aangetroffen, alsmede door het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal forensisch onderzoek aan een persoon (inclusief bijlagen), waarin de verbalisant het letsel omschrijft dat hij bij [slachtoffer 3] waarneemt. Dit letsel, met een enigszins vierkante aftekening, past bij de vorm van de hamer zoals die is aangetroffen in de woning van verdachte. Verdachte bevestigt voorts zelf de context van de aangifte, in die zin dat hij eveneens aangeeft dat er een worsteling tussen hem en [slachtoffer 3] heeft plaatsgevonden, waarbij het zou kunnen dat hij een hamer in zijn hand had.
Deze geweldshandelingen, zoals door verdachte verricht, kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als het plegen van de onder dit parketnummer onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Door met een hamer tegen het hoofd van aangever te slaan heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat daardoor zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 2 primair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (inclusief bijlagen) d.d. 24 maart 2020, opgenomen op p. 65 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op maandag 23 maart 2020 fietste ik over de Noorderstraat te Sappemeer. Ik zag dat op dat moment aan de andere kant van de weg [verdachte] fietste. Ik zag dat hij naar mijn kant van de weg gefietst was. Ik zag dat [verdachte] naast mij ging fietsen. Ik probeerde op dat moment door te fietsen, maar zag dat [verdachte] nog steeds achter mij aanfietste. Op enig moment ben ik gestopt. Vervolgens vroeg [verdachte] aan mij of ik een sigaret voor hem had. Ik heb hem deze sigaret maar gegeven. Hierna vroeg hij aan mij of ik zijn sigaret wilde aansteken omdat hij geen aansteker bij zich had. Dit heb ik ook gedaan. Terwijl ik zijn sigaret aanstak, voelde ik ineens een harde klap op de linkerkant van mijn hoofd. Ik voelde de klap uit het niks en had ook niet zien aankomen dat [verdachte] mij ging slaan. Door deze klap voelde ik direct pijn aan de linkerzijde van mijn hoofd ter hoogte van mij linkeroor. Vervolgens zag ik dat [verdachte] een kettingslot van een fiets in zijn rechterhand droeg. Ik zag dat dit een zwart kettingslot was met aan de binnenzijde metaal. Ik kon dit zien omdat de zwarte hoes van het kettingslot deels versleten was. Hierop heb ik mijn fiets snel aan de kant gegooid zodat ik weg kon komen. Ik zag dat [verdachte] mij opnieuw probeerde te slaan met het kettingslot in zijn rechterhand. Ik heb op dat moment mijn linkerarm omhoog gedaan om de klap met het kettingslot af te weren. Ik voelde dat het kettingslot mijn linkerhand en arm raakte. Door het slaan van [verdachte] met het kettingslot heb ik pijn aan de linkerzijde van mijn hoofd. Ik had ook een beetje bloed op de linkerzijde van mij hoofd en ik voel nu ook
een bult op mijn hoofd. Tevens had ik een schaafplek om mijn linkerhand door het afweren van het kettingslot. Later die middag kreeg ik meer last van mijn hoofd en
daarbij werd ik ook misselijk. Hierop heb ik met mijn huisarts gebeld. Hij vertelde mij telefonisch dat ik mogelijk een lichte hersenschudding had en dat ik rust moest houden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 maart 2020,opgenomen op p. 70 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van de verbalisant:
Ik, verbalisant, hoorde dat [slachtoffer 3] mij vertelde dat hij zojuist was mishandeld met een kettingslot door ene [verdachte] . Ik zag dat [slachtoffer 3] op zijn linkerhand een schaafplek had. Tevens zag ik dat [slachtoffer 3] aan zijn linkeroor en op zijn linkerwang een schaafplekje had zitten. Ik hoorde [slachtoffer 3] meerdere malen zeggen dat hij pijn had aan de linkerzijde van zijn gezicht ter hoogte van zijn oor. Tevens heb ik degene welke het slachtoffer [slachtoffer 3] aanwees als zijnde [verdachte] aangesproken. Ik zag dat hij op dat moment in zijn rechterhand een zwart kettingslot droeg.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft ontkend dat hij zich op 23 maart 2020 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van geweld jegens [slachtoffer 3] . Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank echter van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte voornoemde [slachtoffer 3] op 23 maart 2020 tegen zijn hoofd en hand heeft geslagen met een kettingslot.
De aangifte van [slachtoffer 3] – die de rechtbank betrouwbaar acht – wordt ondersteund door het door de ter plaatse gekomen verbalisanten op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat aangever [slachtoffer 3] meteen als de verbalisanten ter plaatse komen aangeeft dat hij zojuist door verdachte is geslagen met een kettingslot en dat hij daardoor veel pijn heeft aan de linkerzijde van zijn gezicht. Tevens blijkt uit voornoemd proces-verbaal dat de verbalisanten op de linkerzijde van het gezicht van [slachtoffer 3] een schaafplekje constateren en voorts dat zij verdachte daar hebben zien staan met een zwart kettingslot in zijn hand.
Vervolgens is de vraag aan de orde of deze door verdachte gepleegde geweldshandelingen zijn aan te merken als de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De rechtbank is van oordeel dat bij het slaan met een kettingslot tegen een kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd de aanmerkelijke kans bestaat op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Het kan niet anders dan dat verdachte dat heeft geweten en dat hij door bewust meermalen met het slot te slaan deze kans heeft aanvaard.
De rechtbank acht de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
In de zaak met parketnummer 18/830020-19
Ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 19 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik op 6 februari 2019 naar de woning van [slachtoffer 2] (in Hoogezand) ben toegegaan en dat ik toen een fietskettingslot door het raam heb gegooid. Dit raam is daardoor kapot gegaan en ik ben vervolgens door het daardoor ontstane gat in dat raam de woning binnengedrongen. Eenmaal in de woning ben ik naar de computerkamer van [slachtoffer 2] toegegaan, alwaar ik [slachtoffer 2] trof. Zijn computerscherm is kapot gegaan. [slachtoffer 2] probeerde vervolgens te vluchten en het klopt dat ik het fietskettingslot toen achter hem aan heb gegooid.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 februari 2019 (inclusiefbijlagen), opgenomen op p. 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019032790 d.d. 7 februari 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op woensdag 6 februari 2019 was ik thuis. Ik was alleen. Ik was in mijn kamer.
Ik zag dat de deur van mijn kamer openging, ik zag dat [verdachte] in de deuropening stond.
Ik zag dat [verdachte] op mij af kwam lopen, ik zag dat hij een ketting in zijn rechterhand had. Ik zag dat dit een zwart fietskettingslot was. Ik zag dat hij een boze uitdrukking op zijn gezicht had. Ik zag dat hij op zo'n twee meter afstand van mij stond. Ik zag dat hij met zijn rechterhand met de fietsketting, kennelijk opzettelijk en met kracht, richting mijn hoofd zwaaide. Ik voelde pijn aan mijn linkerslaap. Ik ben in mijn angst naar mijn balkon gerend.
Ik ging aan de reling van het balkon hangen en ben zo van het balkon gesprongen.
Ongeveer 20 minuten na het incident kwam ik terug in mijn woning. Ik zag dat de ruit aan de eethoek kant, van buiten gezien aan mijn balkon kant, vernield was. Ik zag dat er overal stukjes glas lagen. Ik zag in mijn kamer dat er spullen omver waren gegooid. Ik zag dat daarbij ook mijn computer op de grond lag. Zowel mijn computerscherm als de computerkast lagen op de grond. Ik zag dat het scherm kapot was, dit betreft een computer van 1300 euro. Van de klap heb ik een bloedende snee aan mijn linkerslaap overgehouden. Ik voel hier nog steeds stekende en tintelende pijn.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (inclusief bijlagen) d.d. 6 februari 2019, opgenomen op p. 18 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op 6 februari 2019 waren wij, verbalisanten, ter plaatse aan de [straatnaam] te Hoogezand. Wij werden in de woning te woord gestaan door [slachtoffer 2] . Ik, verbalisant, zag dat het slachtoffer een bloedende wond had aan zijn linkerslaap. Ik zag dat zich op deze wond van het slachtoffer een bult had gevormd onder de huid.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft bekend dat hij op 6 februari 2019 een deur van de in de tenlastelegging omschreven woning heeft vernield door een fietskettingslot door het raam van die woning te gooien en tevens dat hij die woning vervolgens wederrechtelijk is binnengedrongen. Ook heeft verdachte verklaard dat hij vervolgens naar de computerkamer van voornoemde [slachtoffer 2] is gegaan en dat daar een computerscherm kapot is gegaan. Verdachte heeft ontkend dat hij dit computerscherm zelf heeft vernield, maar stelt dat dit computerscherm op de grond is gevallen doordat [slachtoffer 2] dit tegen hem aangooide en hij het niet heeft opgevangen. Ook heeft verdachte ontkend dat hij [slachtoffer 2] vervolgens met voornoemd fietskettingslot tegen zijn hoofd heeft geslagen.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank echter ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het computerscherm heeft vernield en ook dat hij [slachtoffer 2] met het fietskettingslot heeft geslagen. De aangifte van [slachtoffer 2] , die de rechtbank betrouwbaar acht, wordt ondersteund door het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen waarin de ter plaatse gekomen verbalisanten verklaren dat zij waarnemen dat [slachtoffer 2] een bloedende wond heeft aan zijn linkerslaap. Dit letsel past bij een toedracht zoals door aangever geschetst in zijn aangifte. Verdachte heeft zelf bovendien verklaard dat hij het fietskettingslot richting [slachtoffer 2] heeft gegooid, maar stelt zich vervolgens op het standpunt dat hij hem niet heeft geraakt. Dit acht de rechtbank, gelet op de bij [slachtoffer 2] geconstateerde verwonding, echter niet geloofwaardig. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verdachte verantwoordelijk is voor de vernieling van het computerscherm. Zij hecht, ook gezien de omstandigheden waarin een en ander plaats vond, meer geloof aan de verklaring van aangever op dit punt dan aan die van verdachte.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, alsook aan de onder 2 ten laste gelegde huisvredebreuk en vernieling van het raam van de terrasdeur en het computerscherm.
Vrijspraak van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht zowel hetgeen verdachte onder 3 primair als hetgeen hem onder 3 subsidiair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte hiervan vrij. De rechtbank overweegt hiertoe dat enig direct bewijs dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal, dan wel het wegmaken van de telefoon van [slachtoffer 2] ontbreekt.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 4 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 november 2021;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juli 2020, opgenomenop p. 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020179427 d.d. 2 maart 2020, inhoudende de verklaring van [naam] (mede namens [benadeelde partij] ).
Bewezenverklaring
De rechtbank acht hetgeen verdachte onder parketnummer 18/073466-21 onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste is gelegd, alsmede hetgeen hem onder parketnummer 18/158161-21 onder 1 primair en 2 primair ten laste is gelegd en hetgeen hem onder parketnummer 18/830020-19 onder 1 primair, 2 en 4 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
(in de zaak met parketnummer 18/073466-21)
1. subsidiair
hij op 15 maart 2021 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer 1] met een mes in de buik/zij en richting de borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair
hij op 4 juli 2020 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen en met kracht met een kruk op het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(in de zaak met parketnummer 18/158161-21)
1. primair
hij op 21 december 2020 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, voornoemde [slachtoffer 3] met een hamer op het hoofd en op
de rug heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair
hij op 23 maart 2020 te Sappemeer, in de gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 3] met een kettingslot op het hoofd en op de hand heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(in de zaak met parketnummer 18/830020-19)
1. primair
hij op 6 februari 2019 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] met een fietskettingslot tegen het hoofd heeft geslagen/geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2.
hij op 6 februari 2019 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, in de woning, [straatnaam] , bij een ander, te weten bij [slachtoffer 2] , in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
EN
hij op 6 februari 2019 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk in/van de woning aan de [straatnaam] , het raam van de terrasdeur en een beeldscherm, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] , heeft vernield;
4.
hij op 5 juli 2020 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een bijl, 's nachts meermalen op de voordeur van de woning van die [naam] in te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:
(in de zaak met parketnummer 18/073466-21)

2.primair. poging tot zware mishandeling

(in de zaak met parketnummer 18/158161-21)

2.primair. poging tot zware mishandeling

(in de zaak met parketnummer 18/830020-19)

2.huisvredebreuk

en opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen, meermalen gepleegd

4.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich onder verwijzing naar de conclusies uit het over verdachte uitgebrachte rapport van de psychiater op het standpunt gesteld dat er bij verdachte sprake was van paranoïde wanen en dat hij daardoor niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte niet strafbaar is en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank allereerst kennis genomen van de rapportage d.d. 22 juli 2021, opgemaakt door J. van der Meer (psychiater). De psychiater heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de zin van een psychose, welke wordt geclassificeerd als een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van de (onder parketnummer 18/073466-21) ten laste gelegde feiten en beïnvloedde de gedragskeuzes en de gedragingen van verdachte op dat moment volledig. De psychiater concludeert dat verdachte zowel in juli 2020 als in maart 2021 psychotische belevingen had over de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De paranoïde wanen hebben een doorslaggevende rol gespeeld bij het plegen van de onder voornoemd parketnummer ten laste gelegde feiten. De psychiater adviseert de rechtbank derhalve om deze feiten niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de rapportage d.d. 17 augustus 2021, opgemaakt door J. Yntema (GZ-psycholoog). De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de (onder parketnummer 18/073466-21) ten laste gelegde feiten en beïnvloedden de gedragskeuzes en de gedragingen van verdachte op dat moment ook. Er was sprake van een psychotisch toestandsbeeld die het denken en handelen van verdachte grotendeels heeft bepaald. De psycholoog adviseert de rechtbank om de onder voornoemd parketnummer ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank sluit zich, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, aan bij de conclusies van de psychiater, dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van waanvoorstellingen en dat zijn handelen volledig werd bepaald door de psychose. Hoewel de psycholoog komt tot het advies de feiten in verminderde mate toe te rekenen, constateert de rechtbank dat haar bevindingen en conclusies overigens nauwelijks verschillen van die van de psychiater.
Hoewel voornoemde rapportages enkel betrekking hebben op de feiten onder parketnummer 18/073466-21, ziet de rechtbank aanleiding om de bevindingen en conclusie van de psychiater door te trekken naar hetgeen verdachte onder de parketnummers 18/158161-21 en 18/830020-19 ten laste is gelegd. Uit de rapportage blijkt immers dat de problematiek al langere tijd aan de orde was en ook nog speelde na de aanhouding van verdachte op 15 maart 2021. Uit de verklaringen van met name aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] leidt de rechtbank af dat de psychotische belevingen waar de psychiater over rept, ook aanwezig waren ten tijde van de onder parketnummer 18/830020-19 en 18/158161-21 bewezen verklaarde feiten.
Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat alle bewezen verklaarde feiten verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Verdachte is daarom niet strafbaar ten aanzien van deze feiten en zal derhalve worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Overwegingen ten aanzien van de maatregel
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van hetgeen hem onder parketnummer
18/073466-21 onder 1 primair en 2 primair ten laste is gelegd, alsmede hetgeen hem onder parketnummer 18/158161-21 onder 1 primair en 2 primair ten laste is gelegd en hetgeen hem onder parketnummer 18/830020-19 onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 ten laste is gelegd wordt veroordeeld tot een (niet gemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Zij heeft tevens gevorderd dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, inhoudende dat verdachte gedurende drie jaren op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met alle drie de aangevers, op straffe van twee weken hechtenis per overtreding.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ervoor gepleit om aan verdachte geen maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen (in welke vorm dan ook) en heeft de rechtbank verzocht om verdachte nog een kans te geven om binnen de reguliere psychiatrie te worden behandeld.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding met parketnummer 830020-19 zijn vermeld en welke feiten hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van ruim twee jaren schuldig gemaakt aan een zevental ernstige strafbare feiten, voornamelijk geweldsdelicten. De slachtoffers waren telkens vrienden of bekenden van verdachte. Verdachte heeft meerdere malen grof geweld toegepast, waarbij hij onder meer een mes, een hamer en een kettingslot als wapen gebruikte. Een aantal keren heeft hij slachtoffers aangevallen in hun eigen woning, waartoe hij zich eerst met geweld toegang had verschaft. Het gedrag van verdachte heeft beangstigende situaties opgeleverd voor de slachtoffers. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de slachtoffers en zich geen enkele rekenschap gegeven van de traumatische gevolgen die dergelijke feiten voor de slachtoffers kunnen hebben. Het gaat om ernstige strafbare feiten, die met de tijd in ernst lijken toe te nemen en waarbij verdachte zich van steeds gevaarlijker wapens bedient: het meest recente feit betreft de poging doodslag op zijn toenmalige goede vriendin [slachtoffer 1] , waarbij hij haar meermalen met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken.
De rechtbank maakt zich zorgen om de ontwikkeling van de persoon van verdachte en het gevaar dat in de huidige situatie van hem uit lijkt te gaan. Zoals hiervoor al is overwogen, kunnen de bewezen verklaarde feiten verdachte niet worden toegerekend. Er kan hem daarom geen straf worden opgelegd; wel kan de rechtbank bepalen dat er een maatregel zal worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vraag of aan verdachte een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, in welke vorm, wederom acht geslagen op de omtrent verdachte opgemaakte rapportages, zoals hierboven reeds aangehaald.
Zowel de psychiater als de psycholoog wijzen erop dat het recidiverisico hoog is als verdachte niet wordt behandeld. Beiden achten noodzakelijk dat verdachte eerst stabiliseert aan de hand van medicamenteuze behandeling. Deze behandeling dient klinisch te gebeuren en moet, nadat de psychose in remissie is gegaan, ambulant worden vervolgd. Beiden zijn eveneens van mening dat verdachtes behandeling in een stevig kader wordt vormgegeven om er zeker van te zijn dat verdachte, die zorg mijdt en geen ziekte-besef heeft, de noodzakelijke behandeling daadwerkelijk ondergaat. De psycholoog adviseert een tbs met voorwaarden. Volgens de psychiater kan worden gedacht aan een zorgmachtiging, een tbs met voorwaarden of dwangverpleging.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het door de Reclassering Nederland opgemaakte maatregelrapport d.d. 8 november 2021, waarin de reclassering aangeeft dat zij mogelijkheden zien om verdachte in het kader van een tbs met voorwaarden te begeleiden. Verdachte is inmiddels aangemeld bij de [instelling] , waar hij op 8 december 2021 kan worden opgenomen. De reclassering schat in dat verdachte, in een veilig en gestructureerd kader, positief beïnvloedbaar zal zijn. De reclassering heeft in dit rapport tevens de bijzondere voorwaarden geformuleerd die volgens haar aan de eventueel op te leggen tbs met voorwaarden dienen te worden gekoppeld.
De rechtbank is, mede gelet op de adviezen van de deskundigen, van oordeel dat een behandeling noodzakelijk is. De rechtbank is voorts van oordeel dat deze behandeling dient plaats te vinden in het kader van een tbs. Niet alleen om de maatschappij te beschermen, maar ook om te kunnen garanderen dat verdachte daadwerkelijk een behandeling zal ondergaan voor de bij hem aanwezige problematiek. Een behandeling binnen de reguliere GGZ, al dan niet op basis van een zorgmachtiging, acht de rechtbank dan ook niet geschikt voor verdachte. Daarbij merkt de rechtbank voor de volledigheid op dat er geen verzoek zorgmachtiging is ingediend.
Een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, zoals door de officier van justitie geëist, acht de rechtbank op dit moment een te ingrijpende maatregel die zij thans (nog) niet gerechtvaardigd acht. Verdachte is nog nooit gedurende langere tijd klinisch behandeld en de deskundigen achten het zeer wel mogelijk dat een dergelijke behandeling zou kunnen slagen binnen het kader van voorwaarden. De rechtbank ziet aanleiding om verdachte die kans te bieden. Mocht blijken dat de problematiek zich toch niet leent voor een behandeling binnen het kader van voorwaarden omdat verdachte niet in staat is zich aan die voorwaarden te houden, dan wacht hem een omzetting en alsnog een terbeschikkingstelling van overheidswege.
Aan de wettelijke voorwaarden voor de oplegging van de maatregel van tbs is voldaan.
Blijkens de hiervoor genoemde psychiatrische en psychologische rapportages bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel.
De rechtbank zal gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld onder de voorwaarden zoals door de reclassering in bovengenoemd rapport geadviseerd. Deze voorwaarden zijn ook ter zitting met verdachte besproken en verdachte heeft verklaard zich hieraan te willen houden.
De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen, zodat, met het oog op artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, de totale duur van de terbeschikkingstelling niet beperkt is tot de duur van vier jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen. De rechtbank zal derhalve bevelen dat de tbs met voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet voorts aanleiding om aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr op te leggen, ter voorkoming van strafbare feiten gericht tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Deze maatregel behelst een contact- en gebiedsverbod ten aanzien van deze personen. Het gebiedsverbod betreft de straten waar zij woonachtig zijn.
Daarnaast mag verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met hen opnemen, zoeken of hebben. Beide verboden gelden voor de duur van drie jaar. Voor iedere keer dat verdachte één van deze verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis van twee weken worden opgelegd, met een maximum van zes maanden.
De rechtbank zal daarnaast bevelen dat de maatregel ex artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar is, nu er uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit pleegt en hij eerder is veroordeeld voor bedreiging en belediging.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
(in de zaak met parketnummer 18/073466-21)
1.
[slachtoffer 1] (feit 1), tot een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriëleschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, alsmede
€ 152,00 ter vergoeding van de proceskosten;
2. [
[slachtoffer 2](feit 2), tot een bedrag van € 139,00 ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

(in de zaak met parketnummer 18/158161-21)

1. [slachtoffer 3]feit 1 en 2), tot een bedrag van € 15,00 ter vergoeding van materiële schade en
€ 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, alsmede € 569,25 ter vergoeding van de proceskosten.
(in de zaak met parketnummer 18/830020-19)
1. [slachtoffer 2]feit 2 en 3), tot een bedrag van € 371,57 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen van de benadeelde partijen, voornoemd, integraal kunnen worden toegewezen en zij heeft de rechtbank tevens verzocht om daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsvrouw met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding opgemerkt dat de stelling van
[slachtoffer 1] , dat zij blijvend letsel heeft overgehouden aan het steekincident, niet strookt met de informatie uit het dossier. Voor wat betreft de behandeling die [slachtoffer 1] momenteel ondergaat bij [instelling] voor haar psychische problemen, merkt de raadsvrouw op dat niet kan worden vastgesteld dat deze problemen een rechtstreeks gevolg zijn van het ten laste gelegde.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om hier rekening mee te houden bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] (in de zaak met parketnummer 18/0734660-21) heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gestelde dat de gevorderde kosten voor de mobiele telefoon niet kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de schadepost “krukken” heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd en met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft zij aangevoerd dat deze schadepost geen recht doet aan de situatie en tevens onvoldoende is onderbouwd.
Voor wat betreft de andere vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] (in de zaak met parketnummer 18/830020-19, feit 2 en 3) heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in deze vordering, gelet op de door haar bepleite vrijspraak.
Tot slot, ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] (in de zaak met parketnummer 18/158161-21) heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in deze vordering, gelet op de door haar bepleite vrijspraak voor het feit waarvoor deze schade wordt gevorderd. Subsidiair, indien de rechtbank toch tot enige veroordeling mocht komen, heeft de raadsvrouw zich eveneens op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu duidelijk is dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer 3] en dat op dit moment niet vastgesteld kan worden in welke mate dit invloed zou moeten hebben op het toe te wijzen schadebedrag.
Oordeel van de rechtbank
(in de zaak met parketnummer 18/073466-21)
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] :
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende gemotiveerd door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 maart 2021.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 152,00, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] :
De rechtbank is van oordeel dat de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, geheel toewijsbaar is. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair bewezen verklaarde. De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schade in redelijkheid bepalen op een bedrag van € 1.000,00. Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
(in de zaak met parketnummer 18/158161-21)
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] :
De rechtbank is van oordeel dat de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, geheel toewijsbaar is. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde. De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schade in redelijkheid bepalen op een bedrag van € 1.000,00. Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 569,25, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
(in de zaak met parketnummer 18/830020-19)
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] :
De rechtbank is van oordeel dat de vordering, die geheel bestaat uit gevorderde kosten voor materiële schade, toewijsbaar is tot een bedrag van € 175,00 (zijnde het gevorderde bedrag voor de schadepost “beeldscherm”). De andere materiële schadepost (zijnde de post “Huawei P Smart”) acht de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar, nu zij het feit waaruit deze schade zou zijn ontstaan niet bewezen acht (te weten feit 3). De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38, 38a, 38v, 38w, 45, 57, 60a, 138, 285, 287, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/073466-21 onder 1 primair en hetgeen verdachte onder parketnummer 18/830020-19 onder 3 primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/073466-21 onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde, het onder parketnummer 18/158161-21 onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/830020-19 onder 1 primair, 2 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte (hierna ook: veroordeelde)
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaarden:
veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering datnodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
veroordeelde laat zich opnemen in [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door dejustitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start op 3 december 2021 en/of zoveel later, maar voor januari 2022. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek(blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [slachtoffer 2] ,[slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
veroordeelde bevindt zich niet aan de [straatnaam] in Groningen en de [straatnaam] en de[straatnaam] in Hoogezand, en de [straatnaam] in Sappemeer, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt.
Draagt de reclassering op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Legt veroordeelde tevens op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid van verdachte, inhoudende: dat verdachte gedurende drie jaren zich niet zal ophouden in de volgende gebieden:
  • de straat waar [slachtoffer 1] woonachtig is, thans [straatnaam] te Hoogezand;
  • de straat waar [slachtoffer 2] woonachtig is, thans [straatnaam] te Hoogezand;
  • de straat waar [slachtoffer 3] woonachtig is, thans [straatnaam] te Sappemeer,
en
dat verdachte gedurende vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1975;
[slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1988;
[slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 1994.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, waarbij de totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de hiervoor genoemde opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Ten aanzien van 18/073466-21, feit 1 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
5.000,00(zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2021.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 152,00.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2020. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 60 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/073466-21, feit 2 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.139,00(zegge: duizend honderdnegenendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2020.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 1.139,00 (zegge: duizend honderdnegenendertig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2020. Dit bedrag bestaat uit € 139,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 20 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/158161-21, feit 1 primair en feit 2 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.015,00(zegge: duizend vijftien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2020.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 569,25.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 1.015,00 (zegge: duizend vijftien euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2020. Dit bedrag bestaat uit € 15,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 20 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/830020-19, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 175,00(zegge: honderdvijfenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 175,00 (zegge: honderdvijfenzeventig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2019. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 3 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2021.