ECLI:NL:RBNNE:2021:5100

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
18/001542-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens opruiing en vernieling met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 2 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van opruiing en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar, alsook een taakstraf van 100 uren. De zaak kwam voort uit een incident op 31 december 2020 in Hoogersmilde, waar de verdachte samen met anderen betrokken was bij het aansteken van een brand in een sloopauto en het aanzetten van een groep mensen tot gewelddadig optreden tegen de politie. Tijdens de zitting op 18 november 2021 heeft de verdachte ontkend betrokken te zijn geweest bij de brandstichting, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de opruiing en de vernieling van transportboeien die aan de politie toebehoorden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de brandstichting, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk betrokken was bij het slepen of aansteken van de auto. De rechtbank oordeelde dat de opruiing door de verdachte heeft geleid tot een gevaarlijke situatie voor de politie, wat de ernst van de feiten onderstreept. De vorderingen van de benadeelde partijen, de Politie Noord-Nederland en de Gemeente Midden-Drenthe, werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet direct voortvloeide uit de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en de impact op de politieagenten die betrokken waren bij het incident.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/001542-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door M.G. Doornbos, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 december 2020 te Hoogersmilde, gemeente Midden-Drenthe tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een (sloop)voertuig, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan dit (sloop)voertuig geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de weg, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2020 te Hoogersmilde, gemeente Midden-Drenthe tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een auto en/of een (openbare) weg (ter plaatse), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 31 december 2020 te Hoogersmilde, gemeente Midden-Drenthe, in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door (tegen een groep van +/- 30 personen) te roepen: "Help! Kom me helpen! Hij is alleen. We kunnen hem hebben. Pak hem! Sloop hem!" of woorden van gelijke aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 31 december 2020 te Hoogersmilde, gemeente Midden-Drenthe opzettelijk en wederrechtelijk transportboeien, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Politie Noord-Nederland toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde.
Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde een ontkennende verklaring afgelegd. Hij stelt dat hij op afstand, samen met anderen, naar het vuur heeft gekeken en dat hij, nadat medeverdachte [medeverdachte] de sloopauto naar het vuur had gesleept en was doorgereden, achter die auto is aangelopen over de brug en vervolgens is ingestapt bij [medeverdachte]. De verklaring van verdachte strookt echter niet met het relaas van verbalisant [verbalisant 1] waaruit blijkt dat de auto van [medeverdachte] direct na het loskoppelen van de sloopauto is doorgereden en dat hij op de camerabeelden géén persoon achter de auto en over de brug heeft zien lopen. Ook strookt de verklaring van verdachte niet met de verklaring van agent [verbalisant 2] die stelt dat verdachte, nadat hij was aangehouden, tegen hem heeft gezegd dat hij enkel een auto op het vuur had geduwd en dat het vuur al aan was. Dit alles maakt dat bewezen kan worden dat verdachte is meegereden met medeverdachte [medeverdachte] om de sloopauto op te halen en samen met anderen deze sloopauto op het vuur heeft geduwd. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van brandstichting.
Wat betreft het onder 2 ten laste gelegde ontkent verdachte dat hij de bewoordingen in de tenlastelegging heeft geroepen en daarmee de groep personen heeft opgeruid. Meerdere agenten hebben verdachte echter deze woorden horen schreeuwen naar de groep personen, waarna die groep in beweging is gekomen en de situatie is geëscaleerd. Het onder 2 ten laste gelegde kan gelet op de verklaringen van de agenten in het dossier wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte is nadat hij zich heeft weten los te rukken, gevlucht. Vervolgens heeft hij zijn handboeien losgemaakt met een slijptol. Ten aanzien van dit laatste feit heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd, waarmee ook het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachte aanwezig was in de auto van medeverdachte [medeverdachte] of in de sloopauto toen die naar het vuur werd gesleept. Daarnaast is de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], inhoudende dat verdachte voor en tijdens het aanslepen van de sloopauto niet in zijn auto heeft gezeten, een contra-indicatie voor zijn betrokkenheid. Dit wordt ondersteund door de verklaringen van twee andere getuigen die bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat verdachte niet betrokken is geweest bij het aanslepen van de sloopauto, noch bij het loskoppelen en het op het vuur duwen daarvan. Hetgeen agent [verbalisant 2] heeft verklaard kan een misverstand zijn geweest en dat verbalisant [verbalisant 1] niet heeft gezien dat iemand over de brug achter de auto is aangelopen, betekent niet dat dit niet is gebeurd. De camera bewoog en kan dan gemist hebben dat iemand over de brug is gelopen.
Daarnaast moet verdachte worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Voor zover verdachte iets heeft geroepen naar de groep, heeft dit niet geleid tot de escalatie. De groep kwam al uit zichzelf in beweging en was al agressief.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs waaruit kan volgen dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan het slepen, loskoppelen dan wel duwen op het vuur van de sloopauto. Het scenario dat past bij de verklaring van verdachte kan niet worden uitgesloten, temeer nu de camerabeelden die verbalisant [verbalisant 1] beschrijft, niet meer beschikbaar zijn, en daarmee niet door de rechtbank kunnen worden bekeken.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 18 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb ‘help’ geschreeuwd;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 december 2020 opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020361167 d.d. 11. januari 2021 inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]:
Op het moment dat de eerste verdachte in het voertuig werd geplaatst, hoorden wij dat de verdachte welke collega [verbalisant 2] bij zich had begon te schreeuwen. Wij zagen en hoorden dat hij een groep van ongeveer 30 personen welke bij de brand stond aanriep. Ik verbalisant [verbalisant 2] hoorde de verdachte schreeuwen: "Help! Kom me helpen! Hij is alleen. We kunnen hem hebben. Pak hem! Sloop hem!" Wij zagen dat de gehele groep hier op reageerde en onze kant op kwam rennen. (…) Wij hoorden dat er door de groep werd geroepen dat de verdachte moesten worden vrijgelaten. Wij hoorden de verdachte meerdere malen richting de groep roepen dat deze hem moeten komen helpen. Wij zagen dat er werd geduwd en getrokken tussen de collega's en de groep. Wij zagen dat er vanuit de groep met bierflesjes en zwaar vuurwerk naar ons werd gegooid;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 december 2020 opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 4]:
Op dat moment hoorde ik de verdachte die [verbalisant 2] vast had roepen: "help, kom mij helpen". Ik had het idee dat hij dit richting de groep riep. Ik keek om en zag meerdere mannen onze kant op lopen. Ik hoorde deze mannen roepen: "laat hem los, hij heeft niets gedaan" (…) Ik hoorde en zag dat verdachte zich los probeerde te worstelen en langs mij heen in de richting van de groep riep: "kom op, kom mij helpen, we pakken hem, hij is maar alleen, sloop hem dan".
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 november 2021;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 december 2020 opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020361167 d.d. 11. januari 2021 inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3].
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte erkent dat hij om hulp heeft geschreeuwd maar ontkent dat hij de bewoordingen zoals opgenomen in de tenlastelegging heeft gebruikt. De rechtbank is echter van oordeel dat hier voldoende wettig en overtuigend bewijs voor is. Meerdere agenten hebben verdachte horen roepen naar de groep. Niet alleen om hulp maar ook woorden als ‘hij is alleen, we kunnen hem hebben. Pak hem! Sloop hem!’ of vergelijkbare woorden.
Met deze woorden heeft verdachte de groep aangezet tot gewelddadig optreden jegens politieambtenaren en daarmee is de opruiingsgedraging voltooid. Of het strafbare feit, waartoe is opgeruid volgt, is niet relevant voor de bewezenverklaring. Het betoog van de raadsman dat de groep al uit zichzelf in beweging kwam en al agressief was, staat dan ook aan een bewezenverklaring van dit strafbare feit niet in de weg. De rechtbank gaat er wel vanuit dat de opruiing door verdachte (mede) heeft geleid tot de escalatie. Verschillende agenten hebben verklaard dat zij de groep in beweging zagen komen ná het roepen van verdachte en dat de groep in de richting van de agenten riep dat zij verdachte vrij moesten laten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij op 31 december 2020 te Hoogersmilde, in het openbaar, mondeling, tot enig strafbaar feit en gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door tegen een groep van +/- 30 personen te roepen: "Help! Kom me helpen! Hij is alleen. We kunnen hem hebben. Pak hem! Sloop hem!";
3.
hij op 31 december 2020 te Hoogersmilde, opzettelijk en wederrechtelijk transportboeien, die aan de Politie Noord-Nederland toebehoorden, heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

2. In het openbaar, mondeling tot enig strafbaar feit en tot gewelddadig optreden tegen het openbaargezag, opruien
3. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort,vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 100 uren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het rapport van de reclassering van 4 maart 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opruiing en aan de vernieling van handboeien. Wat in de nacht van 30 op 31 december 2020 in Hoogersmilde begon als een vreugdevuur, eindigde in een situatie waarin een groep van ongeveer 30 personen zich tegen politieagenten keerde. De groep reageerde op de opruiende woorden die verdachte heeft gebruikt. Door dit gedrag heeft verdachte meerdere agenten ernstig in gevaar gebracht. De agenten hebben zich zodanig bedreigd gevoeld dat er over is nagedacht om het dienstwapen te trekken. Meerdere agenten hebben verklaard deze mate van geweld in hun loopbaan nog niet eerder te hebben meegemaakt.
De rechtbank zal de officier van justitie, ondanks de vrijspraak voor het eerste feit -dat een veel hogere strafbedreiging kent dan de bewezenverklaarde feiten- volgen in haar eis. Hoewel verdachte niet zelf geweld heeft gebruikt tegen de politieambtenaren, rekent de rechtbank het hem zwaar aan dat mede door zijn handelen een zeer gevaarlijke situatie is ontstaan. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat hij zeer recalcitrant is geweest ten tijde van zijn aanhouding en geen ontzag heeft gehad voor politiemensen die hun werk proberen te doen. De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, zijn volgens de rechtbank niet aanwezig. De gevangenisstraf wordt in voorwaardelijke vorm opgelegd om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 100 uren.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Politie Noord-Nederland tot een bedrag van € 2.226,55 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Gemeente Midden Drenthe, tot een bedrag van € 8.900,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in de vordering niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat de vorderingen dermate complex zijn dat de behandeling daarvan zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vordering van de politie Noord-Nederland moeten worden afgewezen omdat de vernieling van de auto’s niet is ten laste gelegd en omdat de machtiging niet in orde is. De benadeelde partij gemeente Midden Drenthe dient volgens de raadsman primair niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering wegens de bepleite vrijspraak en subsidiair omdat de machtiging niet in orde is en de vordering niet voldoende concreet is.
Oordeel van de rechtbank
De vordering van de politie Noord-Nederland ziet op schade door vernieling van twee politieauto’s. Nu deze feiten niet aan verdachte ten laste zijn gelegd, dient deze vordering niet ontvankelijk te worden verklaard
Ten aanzien van de vordering van de gemeente Midden-Drenthe, stelt de rechtbank vast dat de schade zou moeten volgen uit het onder 1 ten laste gelegde feit. Nu de rechtbank daar tot vrijspraak komt, dient de vordering al om die reden niet ontvankelijk te worden verklaard.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 131 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van één maand.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij politie Noord-Nederland niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Ten aanzien van 18/003445-21, feit 1:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij gemeente Midden Drenthe niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. J.G. de Bock en mr. M.A.M. Wolters, rechters, bijgestaan door mr. A.A. Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 december 2021.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.