Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde.
Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde een ontkennende verklaring afgelegd. Hij stelt dat hij op afstand, samen met anderen, naar het vuur heeft gekeken en dat hij, nadat medeverdachte [medeverdachte] de sloopauto naar het vuur had gesleept en was doorgereden, achter die auto is aangelopen over de brug en vervolgens is ingestapt bij [medeverdachte]. De verklaring van verdachte strookt echter niet met het relaas van verbalisant [verbalisant 1] waaruit blijkt dat de auto van [medeverdachte] direct na het loskoppelen van de sloopauto is doorgereden en dat hij op de camerabeelden géén persoon achter de auto en over de brug heeft zien lopen. Ook strookt de verklaring van verdachte niet met de verklaring van agent [verbalisant 2] die stelt dat verdachte, nadat hij was aangehouden, tegen hem heeft gezegd dat hij enkel een auto op het vuur had geduwd en dat het vuur al aan was. Dit alles maakt dat bewezen kan worden dat verdachte is meegereden met medeverdachte [medeverdachte] om de sloopauto op te halen en samen met anderen deze sloopauto op het vuur heeft geduwd. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van brandstichting.
Wat betreft het onder 2 ten laste gelegde ontkent verdachte dat hij de bewoordingen in de tenlastelegging heeft geroepen en daarmee de groep personen heeft opgeruid. Meerdere agenten hebben verdachte echter deze woorden horen schreeuwen naar de groep personen, waarna die groep in beweging is gekomen en de situatie is geëscaleerd. Het onder 2 ten laste gelegde kan gelet op de verklaringen van de agenten in het dossier wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte is nadat hij zich heeft weten los te rukken, gevlucht. Vervolgens heeft hij zijn handboeien losgemaakt met een slijptol. Ten aanzien van dit laatste feit heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd, waarmee ook het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachte aanwezig was in de auto van medeverdachte [medeverdachte] of in de sloopauto toen die naar het vuur werd gesleept. Daarnaast is de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], inhoudende dat verdachte voor en tijdens het aanslepen van de sloopauto niet in zijn auto heeft gezeten, een contra-indicatie voor zijn betrokkenheid. Dit wordt ondersteund door de verklaringen van twee andere getuigen die bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat verdachte niet betrokken is geweest bij het aanslepen van de sloopauto, noch bij het loskoppelen en het op het vuur duwen daarvan. Hetgeen agent [verbalisant 2] heeft verklaard kan een misverstand zijn geweest en dat verbalisant [verbalisant 1] niet heeft gezien dat iemand over de brug achter de auto is aangelopen, betekent niet dat dit niet is gebeurd. De camera bewoog en kan dan gemist hebben dat iemand over de brug is gelopen.
Daarnaast moet verdachte worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Voor zover verdachte iets heeft geroepen naar de groep, heeft dit niet geleid tot de escalatie. De groep kwam al uit zichzelf in beweging en was al agressief.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs waaruit kan volgen dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan het slepen, loskoppelen dan wel duwen op het vuur van de sloopauto. Het scenario dat past bij de verklaring van verdachte kan niet worden uitgesloten, temeer nu de camerabeelden die verbalisant [verbalisant 1] beschrijft, niet meer beschikbaar zijn, en daarmee niet door de rechtbank kunnen worden bekeken.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.