ECLI:NL:RBNNE:2021:5097

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
18/282685-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige en verstrekking van schadelijke afbeelding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn minderjarig schoonzusje. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018 meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. Daarnaast heeft hij haar een afbeelding van zijn geslachtsdeel gestuurd, wat schadelijk is voor minderjarigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die de betrouwbaarheid van deze verklaringen in twijfel trok. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van €3.423,81 is vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/282685-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 november 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Koopmans, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018 te [plaats] , gemeente SúdwestFryslân en/of [plaats] , gemeente Gennep en/of Harlingen, althans in Nederland, meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- ( (in de week van 10 augustus 2018 tot en met 17 augustus 2018 in het zwembad van [vakantiepark] te [plaats] ) meermalen, althans eenmaal met zijn (rechter)hand in het bikinibroekje van die [slachtoffer] is gegaan en/of (vervolgens) met zijn hand en/of (een of meer) vingers tegen de vagina heeft geduwd, althans de vagina heeft betast en/of aangeraakt en/of heeft geprobeerd met zijn
(rechter)hand en/of vingers in de vagina van die [slachtoffer] te komen en/of
  • met zijn hand(en) onder de bovenkleding van die [slachtoffer] is gegaan en/of (vervolgens) deborsten heeft beetgepakt en/of in de borsten heeft geknepen, althans de borsten heeft aangeraakt en/of
  • met zijn hand(en) in de billen van die [slachtoffer] heeft geknepen, althans de billen heeftaangeraakt en/of vastgepakt en/of
  • die [slachtoffer] tegen een muur heeft gehouden en/of (daarbij) zgn. neukbewegingen tegen hetlichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt, althans met zijn lichaam tegen het lichaam van die [slachtoffer] aan heeft geduwd;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018, te Harlingen en/of [plaats] , gemeente Sudwest-Fryslân, althans in Nederland, een afbeelding en/of een voorwerp en/of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, aan een minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2004), terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die voornoemde persoon jonger was dan zestien jaar, immers heeft verdachte in voornoemde periode aan die voornoemde [slachtoffer]
- en foto van zijn piemel, althans van een piemel, via Facebook messenger en/of via Whatsapp,althans digitaal, althans via een gegevensdrager, verstrekt, getoond en/of aangeboden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2. Subsidiair refereert de raadsvrouw zich wat betreft feit 2 aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feiten 1 en 2 heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn en om die reden moeten worden uitgesloten van het bewijs. De raadsvrouw heeft daartoe -kort gezegd- gemotiveerd aangevoerd dat een relevante getuige aanwezig is geweest bij het informatieve gesprek, dat de opname van de aangifte niet is geregistreerd en daardoor niet meer te beluisteren is en dat er tegenstrijdigheden zitten in de verklaringen van aangeefster als het gaat om seksuele handelingen. Voor het geval de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting overgaat, heeft de raadsvrouw subsidiair ten aanzien van feit 1 gemotiveerd aangevoerd dat niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Oordeel van de rechtbank
Overwegingen rechtbank ten aanzien van feit 1
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn en om die reden moeten worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 26 van het dossier blijkt dat de registratie van de opname van het verhoor van aangeefster ten gevolge van een technische storing was mislukt. Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd was de politie niet verplicht om op basis van de ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten’ (hierna: de aanwijzing) het verhoor van aangeefster op te nemen. Uit de aanwijzing volgt dat verplichte registratie van verhoren van minderjarigen in zedenzaken aan de orde is indien het gaat om een zedendelict met een strafbedreiging van 8 jaar of meer of om seksueel misbruik in een afhankelijkheidsrelatie. In onderhavige zaak betreft het een zedendelict met een strafbedreiging van zes jaar gevangenisstraf. Daarnaast was verdachte ten tijde van de ten laste gelegde periode de vriend van aangeefsters zus. Verdachte en aangeefster woonden niet in hetzelfde huis en vormden geen gemeenschappelijk huishouden. De rechtbank is van oordeel dat de relatie tussen verdachte en aangeefster dan ook niet bestempeld kan worden als een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in de aanwijzing. Aan de vereisten voor verplichte registratie is dan ook niet voldaan, zodat het verweer van de raadsvrouw reeds daarom niet slaagt. Ten overvloede is de rechtbank van oordeel dat, indien de raadsvrouw de betrouwbaarheid van dit verhoor had willen toetsen, het voor de hand had gelegen dat zij een verzoek had gedaan om aangeefster bij de rechter-commissaris te horen. Zij heeft dit echter niet gedaan. Daarnaast overweegt de rechtbank dat voor het verhoor van aangeefster een informatief gesprek heeft plaatsgevonden waarin aangeefster heeft verklaard over de door verdachte gepleegde handelingen. Dit gesprek is wel opgenomen. Daar komt bij dat het door de raadsvrouw betwiste verhoor van aangeefster in vraag en antwoord stijl is uitgewerkt. De verdediging heeft naar oordeel van de rechtbank dan ook voldoende mogelijkheden van controle op de totstandkoming van de verklaring van aangeefster tot haar beschikking om zo de betrouwbaarheid te toetsen.
Ten aanzien van de aanwezigheid van getuige [getuige] (de moeder van aangeefster) bij het informatieve gesprek, overweegt de rechtbank dat zij daar slechts gedeeltelijk - te weten bij de aanvang - bij aanwezig is geweest. Zij was echter niet aanwezig bij de bespreking van hetgeen feitelijk is voorgevallen, zoals blijkt uit pagina 28 van het dossier. Aangezien het in onderhavige zaak een minderjarige aangeefster betrof, komt het de rechtbank in dit geval niet vreemd voor dat bij aanvang van het gesprek kort haar moeder (een vertrouwenspersoon) aanwezig is geweest. De rechtbank is overigens van oordeel dat indien de verdediging van mening was dat de aanwezigheid van [getuige] invloed heeft gehad op de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en [getuige] , de verdediging voldoende mogelijkheden had om dit te controleren en te toetsen zoals hiervoor overwogen. Dit heeft de verdediging niet gedaan. Overigens is naar het oordeel van de rechtbank uit het onderzoek ter zitting niet gebleken dat de (korte) aanwezigheid van [getuige] invloed heeft gehad op de betrouwbaarheid van aangeefster. Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank bovendien geen tegenstrijdigheden in de verklaringen van aangeefster en acht zij deze betrouwbaar en consistent. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van haar moeder en schoonzus dat zij hen dezelfde informatie heeft gegeven.
De raadsvrouw heeft vervolgens aangevoerd dat niet is voldaan aan het bewijsminimum. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan de rechter het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend baseren op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 Sv is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is niet vereist dat het misbruik steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar kan het op bepaalde punten bevestigd zien van de verklaring van de getuige in andere bewijsmiddelen, mits afkomstig van een andere bron, eveneens afdoende zijn. Er mag geen te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal, zie onder andere het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2014. In dit arrest was er geen steunbewijs dat zag op het seksueel misbruik, maar wel bewijs dat steun bood op het punt van de concrete omstandigheden waaronder het misbruik volgens het slachtoffer had plaatsgevonden.
Op basis van de hierna opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster heeft ten opzichte van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen specifiek verklaard over de setting waarin die handelingen hebben plaatsgevonden. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat alle door aangeefster genoemde situaties hebben plaatsgevonden. Zo heeft verdachte immers bevestigd dat aangeefster bij hem heeft gelogeerd en dat zij tijdens dat logeren samen – zonder dat daar anderen bij aanwezig waren – zijn geweest, dat zij aanwezig was bij het maken van een schutting met een buurman en over de vakantie in [vakantiepark] . Over deze vakantie heeft verdachte bovendien verklaard dat hij met zijn toenmalige vriendin onenigheid had omdat hij teveel aandacht aan aangeefster zou besteden. De rechtbank vindt hierin steun voor de context waarin het misbruik van aangeefster heeft plaatsgevonden, die verder gaat dan de bevestiging dat verdachte op die momenten op de plek was waar het misbruik volgens aangeefster plaatsvond. Deze bevestiging houdt immers ook in dat verdachte op die momenten alleen met aangeefster was en dat hij bijzondere belangstelling voor haar toonde wat zijn partner was opgevallen. Daarnaast ziet de rechtbank ook in de berichten die aangeefster en verdachte hebben gewisseld, bevestigd dat er meer contact met een seksuele component heeft plaatsgevonden dan verdachte heeft willen toegeven. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster een foto van zijn geslachtsdeel heeft gestuurd, wat een bevestiging is van seksueel gericht contact van hem met aangeefster. Tot slot ziet de rechtbank ook steunbewijs in de verklaring van getuige [getuige] over het telefoongesprek dat zij met verdachte heeft gehad. Desgevraagd heeft hij toen aangegeven dat het al twee jaar speelde. Verdachte heeft over dit gesprek verklaard dat hij enkel zijn excuses had aangeboden voor het versturen van de foto van zijn geslachtsdeel en dat zijn opmerking over de twee jaar zag op normaal contact tussen hem en aangeefster. De rechtbank acht die verklaring van verdachte gelet op de hierna opgenomen bewijsmiddelen en overwegingen niet geloofwaardig.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feiten 1 en 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 11 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
[slachtoffer] is het zusje van mijn ex. Op een gegeven moment is er contact tussen [slachtoffer] en mij ontstaan via Facebook Messenger. Ik heb één foto van mijn geslachtsdeel gestuurd. [slachtoffer] was toen dertien of veertien jaar oud. Ik ben best wel vaak alleen geweest met [slachtoffer] , zowel bij haar thuis als bij mij thuis. [slachtoffer] heeft een keer bij ons gelogeerd, ik ben toen heel kort alleen geweest met [slachtoffer] . Het klopt dat ik met behulp van de buurman een schutting heb geplaatst. Ik denk dat [slachtoffer] daar bij was. We zijn een keer met de familie bij [vakantiepark] geweest. Het is mogelijk dat ik alleen met [slachtoffer] in het zwembad ben geweest. Gedurende die dagen vond [naam] dat ik teveel tijd aan [slachtoffer] besteedde. De chatberichten die in het dossier zijn opgenomen heb ik verstuurd naar [slachtoffer] . Ik heb met de moeder van [naam] en [slachtoffer] een telefoongesprek gehad waarin ik mijn excuses gemaakt heb. De letterlijke inhoud van dat gesprek is zoals de moeder dat tegenover de politie heeft verklaard.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen informatief gesprekzeden van 11 december 2019, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van Politie NoordNederland met nummer 2019309741 van 14 september 2020, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Informatief gesprek met: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004
[slachtoffer] vertelde dat zij, 2 jaar geleden toen zij 13 jaar oud was, via Facebook Messenger contact kreeg met haar zwager [verdachte] . [verdachte] heeft een relatie met [slachtoffer] haar zus. [naam] woont te [plaats] , [verdachte] woont bij [naam] . [verdachte] had foto's van zijn piemel naar haar gestuurd. [verdachte] zat aan de borsten van [slachtoffer] , hij streelde haar borsten, kneep er in en pakte ze vast. Toen ze gingen zwemmen ging hij met zijn vinger door haar bikinibroekje en raakte haar vagina aan. [slachtoffer] heeft [verdachte] via Facebook Messenger geconfronteerd met wat [verdachte] bij haar gedaan heeft in het verleden. [verdachte] heeft hierop gereageerd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster van 16 januari2020, opgenomen op pagina 7 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
V: Tegen wie doe jij aangifte?
A: Tegen [verdachte] . Ongeveer twee jaar geleden, begon de vriend van mijn zus tegen mij te praten. Hij begon aan mijn borsten te zitten. Hij kneep mij in het voorbijlopen in mijn bil. In het zwembad ging hij met zijn hand in mijn bikinibroekje. Toen [verdachte] en de buurman een nieuwe schutting plaatsten, moest ik cola voor [verdachte] ophalen. Hij pakte mij toen bij mijn pols, draaide mij om en duwde mij tegen de muur aan en deed toen alsof hij seks met mij had.
A: In [vakantiepark] was een zwembad. Hij ging toen met zijn hand in mijn bikinibroekje.
V: Waar kwam hij met zijn hand tegen?
A: Tegen de onderkant van mijn vagina. Hij duwde en probeerde er in te komen.
Tijdens die vakantie werd mijn zus boos op hem omdat hij iedere keer bij mij was in plaats van bij haar.
V: Aan jouw borsten zitten. Wanneer was dat?
A: Dat was eerder. Ik was bij hen thuis. Ik zou daar blijven slapen. [naam] werd op een gegeven moment moe en ging naar bed. [verdachte] ging aan mijn borsten zitten. (…) Hij was aan het kneden.
Hij ging met zijn hand onder mijn kleding en zat dan aan mijn blote borsten.
V: Wat zag je op de foto?
A: Zijn lul.
O: De screenshots van het Facebook Messenger gesprek tussen [slachtoffer] en [verdachte] worden ook als bijlage toegevoegd aan deze aangifte.
Bijlage:
Dan heb je gedronken en probeer je me weer overal aan te raken….
Nee dat is normaal
Echt de grootste grap ooit
Hahahaha ik lach me dood
Dit zijn geen grapjes
Nee weet ik
Je weet dondersgoed waar je mee bezig bent ….
Nu wel ja
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 18 mei 2020,opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
[getuige] stuurde mij de reservering die zij had gedaan bij [vakantiepark] . Daaruit bleek dat [getuige] een vakantie op dat park had geboekt met als aankomstdatum 10 augustus 2018 en als vertrekdatum 17 augustus 2018.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 10 september
2020, opgenomen op pagina 63 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: [slachtoffer] heeft verklaard dat jij contact met haar zocht via facebook Messenger. Klopt dat? A: Ik heb wel vaker met haar gesproken via Facebook Messenger. Er is een gesprek geweest en dat ging uiteindelijk wat meer richting seksualiteit. Ik heb een foto van mijn geslachtsdeel gestuurd.
V: Jij stuurde een foto van je lul. Waar was jij op dat moment?
A: Op het schip.
V: Waarmee heb jij ze verstuurd? A: Facebook Messenger.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 24 februari 2020,opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik heb een telefoongesprek gehad met [verdachte] . Hij heeft zijn excuses aangeboden. Ik heb hem gevraagd hoelang dit speelde. Hij zei dat het al twee jaar speelde. Hij zei dat het hem speet en dat hij in behandeling was maar dat die behandeling niet hielp en hij een andere behandeling moest hebben.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018 te [plaats] , gemeente SúdwestFryslân en [plaats] , gemeente Gennep, meermalen, op verschillende tijdstippen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
  • in de week van 10 augustus 2018 tot en met 17 augustus 2018 in het zwembad van [vakantiepark] te [plaats] met zijn hand in het bikinibroekje van [slachtoffer] is gegaan en vervolgens met zijn hand of vingers tegen de vagina heeft geduwd, en heeft geprobeerd met zijn hand of vingers in de vagina van [slachtoffer] te komen en
  • met zijn hand onder de bovenkleding van [slachtoffer] is gegaan en vervolgens de borsten heeftbeetgepakt en in de borsten heeft geknepen en
  • met zijn hand in de billen van [slachtoffer] heeft geknepen en
  • [slachtoffer] tegen een muur heeft gehouden en daarbij zogenaamde neukbewegingen tegen het lichaam van [slachtoffer] heeft gemaakt.
2
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018, in Nederland, een afbeelding, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, aan een minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, heeft verstrekt terwijl hij wist dat die persoon jonger was dan zestien jaar, immers heeft verdachte in voornoemde periode aan [slachtoffer] een foto van zijn piemel, via Facebook Messenger, verstrekt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen,meermalen gepleegd.
Een afbeelding, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijdvan zestien jaar, verstrekken aan een minderjarige van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger is dan zestien jaar.
Deze feiten zijn strafbaar, omdat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor vrijspraak. Subsidiair, als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw voorwaardelijk verzocht de zaak aan te houden en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie onderzoek te laten verrichten naar de persoon en psyche van verdachte. Als de rechtbank dat niet volgt, heeft zij bepleit om vanwege het taakstrafverbod neergelegd in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, een maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een meldplicht en een ambulante behandeling bij [instelling] .
Oordeel van de rechtbank
Beslissing op voorwaardelijk verzoek
De rechtbank acht het door de raadsvrouw voorwaardelijk verzochte onderzoek niet noodzakelijk en acht zich voldoende voorgelicht op basis van de reclasseringsrapportage en wat er op de zitting is besproken. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsvrouw dan ook af.
Strafmotivering
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering van het Leger des Heils van 24 juni 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarig schoonzusje en heeft haar een afbeelding van zijn geslachtsdeel getoond die schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar. Seksueel misbruik van minderjarigen heeft doorgaans grote gevolgen voor de betreffende slachtoffers. Misbruikte kinderen ondervinden vaak nog gedurende hun verdere leven lichamelijke en psychische gevolgen van het misbruik. In de door de advocaat van aangeefster ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen van aangeefster en haar moeder is verwoord wat het misbruik door verdachte voor aangeefster, maar ook voor het gezin, tot gevolg heeft gehad. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft er bij de strafbepaling rekening mee gehouden dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, maar stelt vast dat dit geen recente veroordeling betreft. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van feit 1 sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarom is het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat verdachte al op vrijwillige basis in behandeling is bij de forensische afdeling van [instelling] , met als doel inzicht te krijgen in zijn seksuele gedrag en impulsregulatie. Er lijkt sprake te zijn van een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling en mogelijk hieraan gekoppeld een beperkt schuldbesef. Verdachte lijkt onvoldoende inzicht te hebben in het vinden van een gezonde balans tussen afstand en nabijheid in het contact met kinderen. Alhoewel hij ontkent seksuele gevoelens te hebben voor kinderen is het opvallend dat het de tweede keer is dat hij wordt verdacht van een zedendelict met een jong meisje. Een eerdere behandeling, gericht op het voorkomen van een seksueel delict, lijkt niet tot de gewenste gedragsverandering te hebben geleid. Dit is zorgelijk. Een beschermende factor is dat verdachte ondersteunende familiecontacten heeft. Sinds enkele maanden woont hij in een voor hem vertrouwde omgeving, heeft hij werk, geen financiële zorgen en is hij gaan sporten in teamverband. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling bij [instelling] op te leggen.
Ter bescherming van de maatschappij acht de rechtbank het belangrijk dat verdachte zich in de toekomst niet opnieuw aan dit soort misdrijven schuldig zal maken. De rechtbank zal verdachte daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Ten aanzien van de duur van het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf overweegt de rechtbank dat gelet op de ernst van met name feit 1 niet kan worden volstaan met één dag, maar dat zij verdachte anderzijds een straf oplegt van zodanige duur dat zij verwacht dat deze zijn leven niet zal ontwrichten, zodat verdachte zich na de gevangenisstraf volledig kan focussen op de behandeling. Om tot een geslaagde behandeling te komen is het immers van belang dat verdachte zijn woning en eventueel zijn werk kan behouden. De rechtbank komt dan ook tot een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan is geëist door de officier van justitie om de behandeldoelen te kunnen halen. Een taakstraf zoals is bepleit door de verdediging, acht de rechtbank vanwege de ernst van het feit en het signaal dat wordt afgeven door de strafmodaliteit aan de verdachte en de maatschappij niet aan de orde.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met daarbij de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [getuige] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 18.048,81 ter vergoeding van materiële schade en € 3.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede € 44,69 aan proceskosten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en heeft gevorderd de proceskosten toe te wijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de gevorderde reiskosten en de immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de studiekosten onvoldoende zijn onderbouwd en niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Als de rechtbank enkel tot bewezenverklaring van feit 2 komt, heeft de raadsvrouw bepleit de immateriële schade aanzienlijk te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering zal gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 3.423,81, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De gevorderde materiële schade bestaat uit reiskosten en studievertraging. Omdat ten aanzien van de reiskosten geen verweer is gevoerd en deze kosten voldoende zijn onderbouwd, zal de rechtbank deze toewijzen. Ten aanzien van de schade door de studievertraging komt de rechtbank tot een ander oordeel. De rechtbank acht de gevorderde kosten ten aanzien van de studievertraging onvoldoende onderbouwd, met name ten aanzien van de vraag waarom en in welke periode de benadeelde partij studievertraging heeft opgelopen. In de brief van 3 november 2021 van de school van de benadeelde partij is opgenomen dat zij niet in staat is geweest om het schooljaar 2019-2020 voldoende af te ronden en dat zij in het schooljaar 2020-2021 opnieuw in het eerste jaar van haar opleiding is gestart. Daarbij is vermeld dat dit op dit moment nog niet volledig lukt. Daarnaast is in de bijgevoegde brief van [naam school] opgenomen dat ook in mei 2021 de schoolgang tijdelijk is afgebroken. Op dit moment is het schooljaar 2021-2022 bezig, waardoor de rechtbank niet duidelijk is in welk schooljaar de studievertraging is opgelopen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan zich daarvoor tot de civiele rechter wenden.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het BW slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde feiten een zo ernstige inbreuk vormen op een fundamenteel recht, te weten de lichamelijke integriteit, dat dit op zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd. Bovendien is bij de benadeelde een posttraumatische stressstoornis vastgesteld. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 3.000,00 passend en zal dit dan ook toewijzen.
Omdat de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 44,69, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 240a en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van ditvonnis meldt bij de reclassering van het Leger des Heils op het adres Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode, die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd en op door de reclassering te bepalen plaatsen en tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang die instelling dat noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht,onder behandeling zal stellen van [instelling] of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter bepaling door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, waarbij veroordeelde zal meewerken aan diagnostiek en waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling zullen worden gegeven.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Benadeelde partij, feiten 1 en 2

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
3.423,81(zegge:
drieduizend vierhonderddrieëntwintig euro en eenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 44,69.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 3.423,81 (zegge: drieduizend vierhonderddrieëntwintig euro en eenentachtig eurocent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018. Dit bedrag bestaat uit € 423,81 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 44 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 november 2021.
Mr. M.M. Spooren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.