In deze zaak hebben [A] en [B] op 18 januari 2021 een startverklaring gedeponeerd bij de Rechtbank Noord-Nederland, met als doel een algemene afkoelingsperiode van vier maanden af te kondigen en conservatoire beslagen op hun bankrekeningen en woningen op te heffen. De rechtbank heeft op 29 januari 2021 de bevoegdheid en de keuze voor een besloten akkoordprocedure vastgesteld. Het verzoek is behandeld in raadkamer op 25 januari 2021, waarbij [B], een werkneemster en dochter van [A] en [B], en hun advocaat, mr. K.E. Wielenga, zijn gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er op het moment van de behandeling geen herstructureringsdeskundige was aangewezen, er geen akkoord was aangeboden, en er ook geen toezegging was gedaan om binnen twee maanden een akkoord aan te bieden. Hierdoor zijn [A] en [B] niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek. De rechtbank merkte op dat voor de opheffing van de beslagen niet was aangetoond dat dit noodzakelijk was voor de voortzetting van de onderneming of dat de belangen van de beslaglegger niet wezenlijk geschaad zouden worden.
De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. H.J. Idzenga, voorzitter, en de andere rechters op 29 januari 2021.