ECLI:NL:RBNNE:2021:5084

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
18/830070-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een jonge vrouw voor mensenhandel, afpersing en andere strafbare feiten

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 30 november 2021 een jonge vrouw uit Groningen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 446 dagen, waarvan 260 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De vrouw is schuldig bevonden aan acht strafbare feiten, waaronder mensenhandel, waarbij zij twee minderjarige meisjes seksueel heeft uitgebuit, en andere delicten zoals afpersing, diefstal met geweld, vrijheidsberoving, mishandeling, oplichting en witwassen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van bedreiging. De feiten vonden plaats in de periode van maart 2019 tot maart 2020, waarbij de verdachte de minderjarige slachtoffers heeft geworven en hen heeft aangemoedigd om prostitutiewerkzaamheden te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks haar jonge leeftijd, een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar verleden en de psychologische impact van de gepleegde feiten. De rechtbank legde een proeftijd van drie jaar op, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/830070-19
ter terechtzitting gevoegd parketnummers 18/111759-20 en 18/087795-21 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/119265-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,wonende te [woonplaats] .

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Roosjen, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat:
parketnummer 18/830070-19
in vereniging plegen van mensenhandel (sub 2,5,8) gepleegd t.o.v. [slachtoffer 1] in de periode van 14 maart 2019 - 30 maart 2019 te Amsterdam
in vereniging plegen van mensenhandel (sub 2,5,8) gepleegd t.o.v. [slachtoffer 2]
in de periode van 1 februari 2019 - 10 februari 2019 te Groningen/ Amsterdam/Krommenie
3. vervaardigen van kinderpornografisch materiaal van [slachtoffer 1] in de periode van 14 - 30 maart2019 te Amsterdam

parketnummer 18/111759-20

1. medeplegen van diefstal met geweld en/of dreiging met geweld gepleegd t.o.v. [slachtoffer 3] op 31 maart 2020 te Groningen en
in vereniging plegen van afpersing [slachtoffer 3] op 31 maart 2020 te Groningen
2. medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 3] op
31 maart 2020 te Groningen
3. mishandeling in vereniging van [slachtoffer 3] op 31 maart 2020 te
Groningen
4. bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 3] op 31
maart 2020 te Groningen door op korte afstand van hem te zitten en hem in het gezicht te spugen
parketnummer 18/087795-21
primair medeplegen van oplichting van [slachtoffer 4] op 9 maart 2020 te Groningensubsidiair medeplichtigheid aan deze oplichting
primair witwassen van € 4510 en/of € 4540 en/of een ander geldbedrag op 9 maart
2020 te Groningen
subsidiair eenvoudig witwassen van € 4510 en/of € 4540 en/of een ander geldbedrag op 9 maart 2020 te Groningen
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen als bijlage bij dit vonnis en maakt hiervan deel uit.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/830070-19
De onder 1 en 2 ten laste gelegde mensenhandel gepleegd ten opzichte van de minderjarigen Wilhelmina [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) kan bewezen worden gelet op de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in combinatie met de door verdachte gevoerde getapte telefoongesprekken en haar WhatsApp-gesprekken.
Feit 1 werd gepleegd in vereniging met medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ).
Het onder 3 tenlastegelegde vervaardigen van kinderpornografisch materiaal van [slachtoffer 1] kan bewezen worden op grond van onder meer de verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte.
Parketnummer 18/111759-20
In het dossier bevindt zich een filmpje van een voorval in een taxi op 30 maart 2020. Op grond van de beschrijving van dit filmpje, de aangifte van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) en de bekentenis van verdachte dat zij dit filmpje heeft gemaakt kan de onder 1 ten laste gelegde afpersing en diefstal met geweld, de onder 2 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving, de onder 3 ten laste gelegde mishandeling, voorgaand telkens als medepleger, en de onder 4 ten laste gelegde bedreiging bewezen worden.
Parketnummer 18/087795-21
Het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van oplichting van aangeefster [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) en onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van witwassen kan bewezen worden gelet op de verklaring van [slachtoffer 4] en de bekennende verklaring van verdachte, in combinatie met de gegevens van de bankrekening van verdachte.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/830070-19
De raadsman heeft vrijspraak van de mensenhandelfeiten (1 en 2) bepleit, nu niet bewezen kan worden dat verdachte voordeel heeft gehad van het prostitutiewerk van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , noch dat zij oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] had. Wellicht heeft verdachte samen met [slachtoffer 1] haar nagels laten doen van geld afkomstig van prostitutiewerk van [slachtoffer 1] en heeft verdachte gebruik gemaakt van boodschappen, betaald van het in de prostitutie verdiende geld van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , maar dit valt niet aan te merken als economisch voordeel.
Het onder 3 ten laste gelegde vervaardigen van kinderpornografisch materiaal wordt door verdachte bekend en kan worden bewezen.
Parketnummer 18/111759-20
De raadsman heeft vrijspraak van feit 1 en 4 bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet duidelijk is wat het doel was van de handelingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Zij waren vooral boos omdat een vriend van [slachtoffer 3] de jas van [medeverdachte 3] had meegenomen. Het voor het onder 1 ten laste gelegde vereiste oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de huissleutels en het geld (€ 60,00) kan niet bewezen worden. Dat verdachte zich bedreigd voelde door het spugen blijkt nergens uit en de onder 4 ten laste gelegde bedreiging kan dan ook niet bewezen worden.
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde medeplegen van vrijheidsberoving en mishandeling kan wel worden bewezen.
Parketnummer 18/087795-21
Verdachte bekent de onder 1 en 2 ten laste gelegde handelingen. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vraag of deze handelingen dienen te worden aangemerkt als het telkens primair of subsidiair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/830070-19
Het juridische kader van artikel 273f Sr; mensenhandel (feit 1 en 2)
Het ten laste gelegde artikel 273f, eerste lid, sub-onderdelen 2, 5 en 8, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ziet op de bescherming van minderjarigen tegen (seksuele) uitbuiting door anderen en op het profiteren daarvan. In tegenstelling tot bij uitbuiting van volwassenen (sub-onderdelen 1, 4, 6, 7 en 9) is geen gebruik van dwangmiddelen vereist. Blijkens de wetsgeschiedenis wordt misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht gezien als inherent aan de exploitatie van prostitutie door minderjarigen.
1Door het tewerkstellen van minderjarigen in de prostitutie is er in het algemeen sprake van een grote inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de minderjarige.
Met betrekking tot sub-onderdeel 2 overweegt de rechtbank dat dit onderdeel gaat om activiteiten die iemand in een positie brengen waarin deze bewogen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. De handelingen omschreven in sub-onderdeel 2 zijn slechts strafbaar indien deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Uitbuiting is door de wetgever niet gedefinieerd maar omvat volgens lid 2 van artikel 273f Sr in ieder geval uitbuiting van een ander in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting. Volgens vaste jurisprudentie is reeds sprake van uitbuiting indien een minderjarige gebracht is in een situatie waarin zij (of hij) tegen betaling seks heeft met anderen.
2
In sub-onderdeel 5 is de situatie strafbaar gesteld waarin een minderjarige ertoe wordt gebracht zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of de situatie waarbij enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die minderjarige zich daartoe beschikbaar stelt.
In sub-onderdeel 8 is strafbaar gesteld de situatie waarbij voordeel wordt getrokken uit het prostitutiewerk van een minderjarige. Het bestandsdeel uitbuiting maakt geen deel uit van dit subonderdeel.
Bespreking van feiten 1 en 2
De rechtbank stelt met betrekking tot feit 1 en 2 - mensenhandel gepleegd ten opzichte van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen
3die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 1 februari 2019 maakte de moeder melding van de vermissing van de zestienjarige [slachtoffer 2] .
4[slachtoffer 2] was weggelopen uit het Poortje, een instelling voor jeugdzorg. Zij had via Snapchat contact gehad met verdachte, waarna verdachte en haar vriend [slachtoffer 2] met de auto kwamen ophalen uit Groningen en meenamen naar Amsterdam, alwaar verdachte een slaapplek voor
[slachtoffer 2] had geregeld. Verdachte had tegen [slachtoffer 2] gezegd dat zij, verdachte, geld wilde maken. [slachtoffer 2] stemde hiermee in, zodat verdachte haar op kwam halen. [slachtoffer 2] heeft een keer betaalde seks gehad met een man. Dit was in de woning van een vriend van verdachte in Amsterdam. [slachtoffer 2] had toen XTC-pillen op. De klant was geregeld door verdachte. [slachtoffer
2] gaf van het verdiende geld € 40,00 aan verdachte en haar vriend. Van dit geld werden gezamenlijke boodschappen gedaan.
5[slachtoffer 2] werd ziek en belde met het telefoonnummer van verdachte naar haar moeder, waarna ze op 10 februari 2019 door de politie uit een woning in Krommenie werd gehaald, alwaar verdachte [slachtoffer 2] had ondergebracht.
6
Begin maart 2019 liep de zeventienjarige [slachtoffer 1] weg uit het Poortje. Ze had via Instagram contact gehad met verdachte en had met haar afgesproken in Groningen. Ze zijn samen met de trein naar Amsterdam gereisd, waar verdachte verbleef bij een vriend en waar [slachtoffer 1] ook mocht verblijven. Verdachte vertelde dat ze geen geld had en dat ze een manier wist om geld te krijgen. Verdachte heeft op [slachtoffer 1] ingepraat, waarna [slachtoffer 1] als prostituee is gaan werken. Verdachte maakte foto’s van [slachtoffer 1] en gaf aanwijzingen (onder andere met betrekking tot de prijzen) voor het opstellen van [slachtoffer 1] ’s seksadvertenties op internet.
78Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] regelden zelf ook klanten voor [slachtoffer 1] . Verdachte heeft van de verdiensten van [slachtoffer 1] haar nagels laten doen (samen met [slachtoffer 1] ) en heeft gebruik gemaakt van boodschappen, betaald van de verdiensten van [slachtoffer 1] .
9
[medeverdachte 1] nam het door een van de klanten betaalde geld (€ 150,00) in en gaf [slachtoffer 1] er € 30,00 van terug.
10
Verdachte heeft - kort gezegd - verklaard dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zelf in de prostitutie wilden werken en dat zij, verdachte, hier geen aandeel in heeft gehad en ook geen voordeel van heeft gehad. De rechtbank komt echter tot een andere conclusie op basis van de overeenkomsten tussen de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie en de hierna te bespreken getapte telefoongesprekken en WhatsApp-gesprekken.
De rechtbank constateert met betrekking tot [slachtoffer 2] dat verdachte op 9 februari 2019 heeft gebeld met een onbekend gebleven man en tegen hem zei dat zij een meisje heeft opgehaald uit Groningen dat wil werken en dat dat beter is dan dat zij zelf gaat werken. Verdachte zei dat het “haar meisje” is, dat ze het meisje in Krommenie heeft gezet en dat ze heel veel geld gaan maken.
Op 10 februari 2019 belde verdachte met [slachtoffer 2] . Verdachte zei dat het [slachtoffer 2] ’s eigen schuld was dat ze doodziek was en dat ze vanaf maandag ‘klennies’ (rechtbank begrijpt: klanten) hadden die ze nu allemaal gaan mislopen door [slachtoffer 2] .
Later die dag belde verdachte met een man en gaf ze aan dat ze “ [slachtoffer 2] ” (rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) op een site heeft gezet en dat ze een beetje geld met haar heeft gepakt, maar dat het meisje ziek werd van de xtc, van alles wat verdachte haar had gegeven.
11
De rechtbank constateert met betrekking tot [slachtoffer 1] dat verdachte op 25 maart 2019 een WhatsApp gesprek had met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] stuurde dat er een “kontklant” is en dat “zij moet blijven”. Verdachte antwoordde hierop: “zij blijft, zij mag geld brengen voor ons, wij moeten gewoon niks doen, achteroverliggen en kijken hoe ze neukt”. Kort na dit gesprek sommeerde [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] via WhatsApp om een vriend van hem mee naar boven te nemen (naar de kamer van verdachte); die vriend gaat haar verwennen. [medeverdachte 1] stuurde tevens een bericht met de woorden: “luister naar mij”. Even later stuurde [slachtoffer 1] aan verdachte dat ze € 150,00 heeft verdiend, waarop verdachte aangaf blij te zijn. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1] het geld van [slachtoffer 1] “door midden deed” en dat [slachtoffer 1] haar geld vervolgens deelde met verdachte.
12
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hetgeen zij zei in de getapte telefoongesprekken slechts grootspraak was. De rechtbank gaat hieraan voorbij nu de inhoud van de telefoon- en WhatsApp-gesprekken naadloos aansluit bij hetgeen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben verklaard. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte (net als medeverdachten
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het geval van [slachtoffer 1] ) klanten regelde en dat verdachte hier ook financieel van heeft geprofiteerd. Dat het economische voordeel voor verdachte beperkt (een klein geldbedrag, boodschappen en een bezoek aan een nagelstudio) is gebleven, staat niet in de weg aan een bewezenverklaring van voordeeltrekken (sub 8).
Het verweer van de raadsman dat verdachte geen oogmerk op de uitbuiting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] had, verwerpt de rechtbank nu (zoals hiervoor overwogen met betrekking tot het juridische kader van mensenhandel) reeds sprake van uitbuiting indien een minderjarige gebracht is in een situatie waarin zij tegen betaling seks heeft met anderen en wel vaststaat dat het oogmerk van verdachte hierop was gericht.
De rechtbank zal de onder 1 en 2 ten laste gelegde mensenhandel gepleegd ten opzichte van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] derhalve op alle onderdelen dan ook bewezen verklaren.
Feit 3
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2019,opgenomen op pagina 535 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R019022 BANGKOK, gesloten op 8 oktober 2019.
Parketnummer 18/111759-20
De rechtbank stelt met betrekking tot de feit 1 tot en met 4 - kort gezegd diefstal met geweld, afpersing, mishandeling, en bedreiging van [slachtoffer 3] - op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen
13die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende
vast.
Op 30 maart 2020 omstreeks 22:00 uur liep aangever [slachtoffer 3] samen met een vriend over de Grote Markt in Groningen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] reden in een taxi en nodigden [slachtoffer 3] en zijn vriend uit om met hen mee te rijden, waar de mannen op ingingen. Op enig moment stopte taxi en verliet de vriend van [slachtoffer 3] de taxi, waarbij hij de jas van [medeverdachte 3] meenam. Verdachte en [medeverdachte 3] werden boos en wilden dat [slachtoffer
3] ervoor zou zorgen dat zijn vriend terugkomt. Dit lukte niet, waarop verdachte en [medeverdachte 3] de taxichauffeur opdracht gaven om door te rijden. [slachtoffer 3] werd vervolgens door verdachte en/of [medeverdachte 3] bedreigd, mishandeld en bespuugd. Zijn huissleutel werd afgepakt en hiermee werd hij in zijn hals geduwd en geprikt door [medeverdachte 3] .
1415
[medeverdachte 3] ging videobellen met een persoon die een pistool in de hand had en aan [slachtoffer 3] toonde en die tegen verdachte en [medeverdachte 3] zei "breng die jongen bij mij".
16[slachtoffer 3] werd gezegd dat hij de taxirit moest betalen,
17waarna hij € 60,00 heeft overgemaakt naar de taxichauffeur. Vervolgens werden de deuren ontgrendeld en zag [slachtoffer 3] kans om de taxi te verlaten.
18
Verdachte heeft het voorval in de taxi vanaf enig moment gefilmd.
19De taxichauffeur heeft een audioopname gemaakt.
20Op de gemaakte opnames is te horen dat verdachte en/of [medeverdachte 3] tegen [slachtoffer 3] zeggen dat hij moet blijven en nergens naar toe gaat, dat hij een groot probleem heeft, dat ze geld willen en naar zijn huis gaan om zijn huis leeg te halen. Tegen de taxichauffeur werd gezegd dat hij moet rijden naar het huis van [slachtoffer 3] en dat ze geld gaan halen. Tijdens het videobellen zei [medeverdachte 3] tegen [slachtoffer 3] dat degene met wie ze aan het videobellen was, [slachtoffer 3] “wat bigs” zou laten zien. Op enig moment zei verdachte dat [slachtoffer 3] zijn huissleutel aan [medeverdachte 3] moest geven, waarop een worsteling plaatsvond tussen verdachte, [medeverdachte 3] en [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] kreeg enkele klappen, werd geduwd en uitgescholden en werd door verdachte bespuugd.
21Ook werd tegen verdachte geschreeuwd dat hij moest blijven, “voordat zijn ogen eruit zouden worden gestoken”.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat de feiten 2 en 3, het medeplegen van vrijheidsberoving en mishandeling, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ook feit 1, afpersing (van een geldbedrag van € 60,00) en diefstal met geweld (van de huissleutels), acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen gelet op de beschreven gang van zaken.
Ten aanzien van feit 4, de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, overweegt de rechtbank dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet had op het bedreigen van [slachtoffer 3] toen zij hem in het gezicht spuugde. De rechtbank ziet dit handelen gelet op de uiterlijke verschijningsvorm als een belediging en/of een uiting van boosheid. Verdachte heeft verklaard dat zij op het moment zelf niet had nagedacht over de mogelijkheid dat zij [slachtoffer 3] met het coronavirus zou kunnen besmetten en het dossier geeft geen aanleiding om daar anders over te oordelen. De rechtbank acht feit 4 daarom niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Parketnummer 18/087795-21
De rechtbank stelt met betrekking tot feit 1 en 2 - kort gezegd medeplegen dan wel medeplichtigheid aan oplichting en witwassen - op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen
22die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 9 maart 2020 tussen ongeveer 10:30 uur en 11:30 uur had verdachte telefonisch contact met een man over “spa” (straattaal voor bankpas). De man gaf verdachte instructies om haar daglimiet te verhogen. Toen dat was gelukt, gaf de man aan dat hij ‘s middags weer contact met verdachte opneemt. Verdachte gaf aan dat wanneer het goed gaat, zij meer pasjes kan brengen.
23
Op diezelfde dag, rond 13:00 uur, werd aangeefster [slachtoffer 4] gebeld door een man die zei dat hij van de ABN AMRO Bank was en dat van haar rekening een bedrag van € 2.400,00 werd afgeschreven. De rekening kon niet meer geblokkeerd worden en om haar geld veilig te stellen moest [slachtoffer 4] geld overmaken naar een door de man genoemd rekeningnummer op naam van verdachte.
24[slachtoffer 4] maakte achtereenvolgens, om 12:51 uur en om 13:01 uur, een bedrag van € 4.540,00 en € 4.510,00 over naar het rekeningnummer van verdachte. Om 12:53 uur, 12:54 uur, 12:52 uur, 13:03 uur, 13:02 uur en 13:04 uur werd telkens € 1500 gepind van de rekening van verdachte.
25
Verdachte heeft haar bankpas hiervoor beschikbaar gesteld en heeft er € 4.000,00 voor gekregen. Zij wist dat dit geld van misdrijf afkomstig was.
26
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting zoals onder 1. primair ten laste gelegd. Verdachte was betrokken bij de voorbereiding door haar bankrekening en bankpas beschikbaar te stellen en in samenspraak met een medeverdachte haar daglimiet te verhogen en zij deelde nadien (fors) in de buit. De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de (onbekend gebleven) man die was gericht op het oplichten van [slachtoffer 4] .
Eveneens kan het onder 2 primair ten laste gelegde witwassen in vereniging bewezen worden, nu verdachte geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad en heeft overgedragen, terwijl ze wist dat deze geldbedragen afkomstig waren uit een misdrijf.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 18/830070-19 feiten 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij de periode van 14 maart 2019 tot en met 31 maart 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
A) een ander, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2001, telkens
  • heeft geworven en gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub2°) en
  • ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met eenderde tegen betaling (sub 5°) en
B) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die een ander, te weten [slachtoffer 1] , met een derde tegen betaling (sub 8°),
telkens terwijl die [slachtoffer 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft zij, verdachte en/of (met) haar mededaders:
  • die [slachtoffer 1] ondergebracht en laten verblijven in een aantal woningen, aan de [straatnaam] ende [straatnaam] te Amsterdam, om aldaar klanten voor prostitutie te ontvangen en
  • tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij, verdachte, geen geld had en wel een manier wist om geld teverdienen en vervolgens tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij seks moest hebben met mannen tegen betaling en
  • drugs verstrekt aan die [slachtoffer 1] en
  • tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij niet naar buiten mocht en
  • foto's van die [slachtoffer 1] gemaakt, welke foto's bestemd waren voor een seksadvertentie en
  • een advertentie voor de website www.speurders.nl en/of www.thuisontvangst.xxx gemaakt, waarindie [slachtoffer 1] zich onder de naam " [naam] " aanbood voor prostitutie en
  • een aantal klanten naar voornoemde woningen laten komen om seks met die [slachtoffer 1] tehebben tegen betaling en
  • die [slachtoffer 1] instructies gegeven voor (prijs)afspraken met klanten voor prostitutie en- een gedeelte van het door die [slachtoffer 1] verdiende geld door die [slachtoffer 1] laten afstaan;
2.
zij de periode van 1 februari 2019 tot en met 10 februari 2019 te Groningen en te Amsterdam en te Krommenie,
A) een ander, te weten [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2002, telkens
  • heeft geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die[slachtoffer 2] (sub 2°) en
  • ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met eenderde tegen betaling (sub 5°) en
B) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die een ander, te weten [slachtoffer 2] , met een derde tegen betaling (sub 8°),
telkens terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft zij, verdachte:
  • die [slachtoffer 2] opgehaald uit de jeugdinrichting "het Poortje" en vervolgens die [slachtoffer 2] meegenomen naar Amsterdam en
  • die [slachtoffer 2] ondergebracht en laten verblijven in een woning aan de [straatnaam] teAmsterdam om aldaar klanten voor prostitutie te ontvangen en
  • tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat zij seks moest hebben met mannen tegen betaling en
  • drugs verstrekt aan die [slachtoffer 2] en
  • een klant naar voornoemde woning te Amsterdam laten komen om seks met die [slachtoffer 2] tehebben tegen betaling en
  • een gedeelte van het door die [slachtoffer 2] verdiende geld door die [slachtoffer 2] laten afstaan;
3.
zij in de periode van 14 maart 2019 tot en met 31 maart 2019 te Amsterdam een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2001, is betrokken, heeft vervaardigd, welke seksuele gedraging - zakelijk weergegeven - bestond uit het in beeld brengen van die [slachtoffer 1] , terwijl zij aan het masturberen was.
De rechtbank acht in de zaak met
parketnummer 18/111759-20de feiten 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 30 maart 2020 tot en met 31 maart 2020, in de gemeente
Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, een huissleutel die toebehoorde aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die hoe [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
  • nadat de vriend van die [slachtoffer 3] uit die taxi was gestapt die [slachtoffer 3] in die, inmiddelsvergrendelde, taxi te slaan en te stompen en te duwen, en
  • die [slachtoffer 3] stevig vast te pakken, en
  • dreigend die [slachtoffer 3] de woorden toe te voegen: "we gaan naar jouw huis en halen jouw huisleeg" en "we willen geld" en "Je gaat hier niet weg", en
  • te videobellen met een persoon die een pistool in de hand had en dat pistool aan die [slachtoffer 3] toonde, en tegen verdachte en haar mededader zei "breng die jongen bij mij";
en
zij in of omstreeks de periode van 30 maart 2020 tot en met 31 maart 2020, in de gemeente
Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 60 euro toebehorende aan die [slachtoffer 3] , door
  • nadat de vriend van die [slachtoffer 3] uit die taxi was gestapt die [slachtoffer 3] in die, inmiddelsvergrendelde, taxi meermalen te slaan en te duwen, en
  • die [slachtoffer 3] vast te pakken, en
  • dreigend die [slachtoffer 3] de woorden toe te voegen: "we gaan naar jouw huis en halen jouw huisleeg" en "we willen geld" en "Je gaat hier niet weg" en
  • met een huissleutel in de nek van die [slachtoffer 3] te prikken en
  • te videobellen met een persoon die een pistool in de hand had en dat pistool aan die [slachtoffer 3] toonde en tegen verdachte en haar mededader zei "breng die jongen bij mij",
2.
zij in de periode van 30 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
  • nadat de vriend van die [slachtoffer 3] uit die taxi was gestapt die [slachtoffer 3] in die, inmiddelsvergrendelde, taxi te slaan en te duwen, en
  • die [slachtoffer 3] vast te pakken, en
  • dreigend die [slachtoffer 3] de woorden toe te voegen: "we gaan naar jouw huis en halen jouw huisleeg" en "we willen geld" en "Je gaat hier niet weg", en
  • te videobellen met een persoon die een pistool in de hand had en dat pistool aan die [slachtoffer 3] toonde en tegen verdachte en haar mededader zei "breng die jongen bij mij", en - die [slachtoffer 3] te beletten die taxi te verlaten;
3.
zij in de periode van 30 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] vast te pakken en te duwen en op het hoofd te slaan en met een huissleutel in de nek van die [slachtoffer 3] te prikken.
De rechtbank acht in de zaak met
parketnummer 18/087795-21de feiten 1 primair en 2 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij op 9 maart 2020 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] , heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 4510,00 euro en een geldbedrag van 4540,00 euro, hebbende verdachte tezamen en in vereniging met haar medeverdachte met vorenomschreven oogmerk zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid - telefonisch contact gezocht en opgenomen met die [slachtoffer 4] , waarbij haar mededader zich heeft voorgedaan als een bonafide medewerker van de ABN/AMRO, en tegen die [slachtoffer 4] gezegd:
  • dat haar bankrekening werd geplunderd, en
  • dat er 2.400 euro van haar rekening was afgehaald, en
  • dat het niet meer geblokkeerd kon worden, en
  • dat het beste zou zijn het geld wat nu nog op de rekening stond over te maken naar eenzogenaamde kluisrekening, zodat dat geld veilig zou staan en dat men haar daar bij zou helpen, en
  • dat ze 4.510 euro en 4.540 euro moest overmaken naar een door de verdachte opgegevenbankrekening en daarbij de naam [verdachte] moest vermelden, waardoor die [slachtoffer 4] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiftes;
2.
zij op 9 maart 2020 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag van 4.510,00 euro en een geldbedrag van 4.540,00 euro heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl zij wist dat die geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert in de zaak met parketnummer 18/830070-19 op: 1. Mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. 2. Mensenhandel, meermalen gepleegd.
3. Een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen.
Het bewezen verklaarde levert in de zaak met parketnummer 18/111759-20 op:
Medeplegen van diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met hetoogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en Medeplegen van afpersing.
Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Medeplegen van mishandeling.
Het bewezen verklaarde levert in de zaak met parketnummer 18/087795-21 op:
primair Medeplegen van oplichting.
primair Medeplegen van witwassen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte in de zaak met parketnummer 18/830070-19 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. In de zaken met parketnummers 18/111759-20 en 18/087795-21 heeft de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 82 dagen en een werkstraf van 240 uren gevorderd.
Standpunt van de verdediging
Raadsman heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte was minderjarig ten tijde van een deel van de feiten. De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis. Een gevangenisstraf zou de ingezette positieve lijn worden onderbroken. Verdachte moest van ver komen, maar heeft nu een woning, volgt een studie en is onder behandeling bij een psycholoog.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het psychologisch onderzoek door drs. N.A. Schoenmaker d.d. 1 juli 2020, de reclasseringsrapporten van onder meer 11 oktober 2021 en 24 februari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Nu de zaken ter terechtzitting zijn gevoegd zal de rechtbank - anders dan het voorstel van de officier van justitie - overgaan tot één strafoplegging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in 2019 schuldig gemaakt aan mensenhandel door uitbuiting in de prostitutie van twee minderjarige meisjes. Verdachte heeft deze kwetsbare meisjes, die waren weggelopen uit een Groningse instelling voor jeugdzorg, ondergebracht in Amsterdam en ertoe gebracht om daar prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Verdachte heeft geholpen om een seksadvertentie te maken en heeft zelf ook klanten voor hen geregeld. Verdachte heeft van hun verdiensten geprofiteerd. Verdachte heeft van een van de meisjes een seksfilmpje gemaakt en heeft zich daarmee ook schuldig gemaakt aan het vervaardigen van kinderporno. Beide meisjes hebben zich na een periode van anderhalf à twee weken aan de situatie weten te onttrekken.
Dit zijn ernstige feiten. Mensenhandel waarbij een minderjarige in de prostitutie wordt gebracht, is een vergaande vorm van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt worden gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting voor een slachtoffer zijn, zo is algemeen bekend, groot. Dit geldt temeer als het gaat om een minderjarige.
Verdachte zich in 2020 samen met een medeverdachte schuldig gemaakt diefstal met geweld, afpersing, wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling. Verdachte en medeverdachte hadden twee jongens uitgenodigd om mee te rijden in “hun” taxi. Nadat een van de jongens ervandoor ging met de jas van de medeverdachte, hielden verdachte en medeverdachte de andere jongen vast in de taxi. Ze gaven de taxichauffeur opdracht om te rijden en tijdens het vervolg van de rit bedreigden en mishandelden ze de jongen. Ook werd gevideobeld met een man die hem een pistool toonde en sommeerde de jongen bij hem te brengen. De jongen moest zijn huissleutel afgeven en werd hiermee door de medeverdachte in zijn nek geprikt. De jongen werd gedwongen tot het betalen van € 60,00, waarna hij uiteindelijk mocht gaan.
Dit zijn heftige feiten die naast pijn ook grote angst heeft veroorzaakt bij het slachtoffer. Ook de taxichauffeur was bang en onder de indruk van de voorval. Dat verdachte het slachtoffer tijdens het voorval heeft gefilmd en dat deze beelden nog steeds op internet circuleren, rekent de rechtbank verdachte ook aan.
Verdachte heeft zich in 2020 tevens schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting en witwassen, door haar bankpas beschikbaar te stellen voor de oplichting. Een medeverdachte deed zich voor als bankmedewerker en bewoog het slachtoffer om bijna € 10.000,00 over te maken op de rekening van verdachte.
Dit zijn nare feiten waarmee verdachte en medeverdachte het vertrouwen in het bankverkeer heeft beschaamd en op doortrapte wijze van haar geld afhandig hebben gemaakt, enkel om zichzelf te verrijken.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank slaat acht op de psychologische onderzoeksrapportage die over verdachte is opgemaakt. De conclusie van dit rapport luidt, kort gezegd, dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische stress stoornis (PTSS) en een persoonlijkheid met antisociale trekken. De psycholoog is mening dat de feiten in (licht) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen zijn. De psycholoog adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen en om als bijzondere voorwaarde aan verdachte op te leggen een ambulante behandeling in de vorm van een kortdurende individuele cognitieve gedragstherapie. In deze behandeling dient de mogelijkheid te bestaan voor traumabehandeling in de vorm van EMDR.
De reclassering adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De reclassering overweegt dat verdachte geen kinderlijker gedrag toont dan bij haar leeftijd passend is en dat er nauwelijks mogelijkheden zijn voor pedagogische interventies, omdat verdachte niet meer thuis woont. Ook is er geen interventie geïndiceerd die enkel binnen het jeugdstrafrecht opgelegd kan worden. De reclassering adviseert om aan verdachte op te leggen een meldplicht bij de reclassering, het voortzetten van de reeds gestarte ambulante behandeling en het begeleid wonen bij [instelling] en een contactverbod met de medeverdachten. Het toezicht dient te worden uitgeoefend door de volwassenreclassering, waar middels de aanpak jong volwassenen wordt gewerkt.
De rechtbank gaat niet mee in het advies van de psycholoog om het jeugdstrafrecht toe te passen. Weliswaar was verdachte minderjarig ten tijde van een deel van ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen van de reclassering en meent dat de aanpak (jong) volwassen beter aansluit bij de situatie van verdachte. De rechtbank zal bij de hoogte van de op te leggen straf echter wel nadrukkelijk rekening houden met de jonge leeftijd van verdachte.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog met betrekking tot de toerekenbaarheid over en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Strafoplegging
Hoewel de feiten een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf - die de duur van de voorlopige hechtenis ruim overschrijdt - rechtvaardigen, zal de rechtbank daar toch van afzien en een beduidend lagere straf aan verdachte opleggen dan geëist door de officier van justitie. De rechtbank kent meer gewicht toe aan de ouderdom van de feiten (ten aanzien van de zaak uit 2019 is sprake van
undue delay), de nog jonge leeftijd van verdachte en haar persoonlijke omstandigheden. Verdachte heeft een zeer belast verleden, waaronder heftige gebeurtenissen in haar vroege jeugd, verblijf in instellingen, maar ook een slachtofferschap (van mensenhandel) als tiener, waardoor zij zelf als minderjarige in het prostitutiemilieu verzeild is geraakt. Verdachte moest van ver komen, maar verkeert nu in een stabiele situatie waarin ze begeleid woont, naar school gaat, behandeling ondergaat en heeft gebroken met het milieu waarin ze zich eerder bevond.
De rechtbank hecht veel waarde aan het kunnen voorzetten van deze positieve ontwikkeling. Dit is zowel van groot belang voor verdachte zelf alsook voor de maatschappij, vanuit het oogpunt van het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank acht het dan ook onwenselijk om verdachte onder de huidige omstandigheden terug naar de gevangenis te sturen.
Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen waarbij het onvoorwaardelijk op te leggen deel gelijk is aan de duur van het totale voorarrest (86 dagen) en het voorwaardelijke deel één jaar bedraagt. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf van 240 uur op. De rechtbank wil op deze manier een flinke stok achter de deur te zetten om ervoor te zorgen dat verdachte - ook als het lastiger wordt - gemotiveerd blijft om de ingezette stijgende lijn door te zetten en niet terug zal vallen in oud gedrag.
De rechtbank legt een proeftijd op van drie jaren en legt als bijzondere voorwaarden op de geadviseerde behandeling, begeleid wonen en de meldplicht bij de reclassering. Deze voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar. Oplegging van een contactverbod met medeverdachten acht de rechtbank niet nodig, nu verdachte reeds met hen heeft gebroken en al enige tijd in een andere omgeving verkeert.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de onder parketnummer 18/830070-19 ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3 met zeven maanden voldoende is gecompenseerd nu haar geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd langer dan de duur van haar voorarrest.

Benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich in de zaak met parketnummer 18/111759-20 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 160,00 ter vergoeding van materiële schade en € 100,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft toewijzing van de vordering bepleit met uitzondering van de gevorderde vergoeding voor het repareren van schade aan de mobiele telefoon van [slachtoffer 3] (€ 100,00), nu hiervoor geen onderbouwing is toegevoegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard op het punt van de gevorderde kosten voor reparatie van zijn mobiele telefoon. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de vordering van [slachtoffer 3] onvoldoende is onderbouwd op het punt van de reparatiekosten van zijn mobiele telefoon. De rechtbank zal [slachtoffer 3] op dit punt dan ook niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren.
De vordering is voor het overige, te weten € 60,00 materiele schade in verband met de afgedwongen pintransactie en € 100,00 immateriële schade, niet door verdachte betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij deze gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/111759-20 onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 6 november 2019 van de politierechter in de rechtbank MiddenNederland te Lelystad, is verdachte veroordeeld tot - onder meer - een werkstraf van 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 23 september 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 56, 57, 77b, 240b, 273f, 282, 300, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/111759-20 onder 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/830070-19 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 18/111759-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer uit onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde, bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 446 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 360 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich uiterlijk twee weken na deze uitspraak meldt bij Reclassering Nederland,Leonard Springerlaan 21 te Groningen.
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal (blijven) stellen van deAFPN op de tijden en plaatsen als door of namens de AFPN aan te geven.
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen ofmaatschappelijke opvang te weten [instelling] , of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 18/111759-20.
Ten aanzien van 18/111759-20, feit 1, 2 en 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3], te betalen een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020. Dit bedrag bestaat uit € 60,00 aan materiële schade en € 100,00 aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 3 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

13.119265-19:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 6 november 2019, te weten: een werkstraf van 40 uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. G. Eelsing en mr. O.J. Bosker, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 november 2021.
Mrs. Dölle en Van der Woude zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Kamerstukken II, 1990/91, 21027, 8, p.2.
Hoge Raad 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1452.
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met dossiernummer NN2R019022 BANGKOK, gesloten op 8 oktober 2019.
Het proces-verbaal van relaas d.d. 8 oktober 2019, p.73.
De verklaring van [slachtoffer 2] d.d. 28 augustus 2019, p.771 e.v.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2019, p.725 e.v.
De verklaring van [slachtoffer 1] d.d. 1 april 2019, p.467 e.v.
De processen-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2019 en 17 september 2019, p.540 e.v.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2021.
De verklaring van [slachtoffer 1] d.d. 9 mei 2019, p.492 e.v.
Het proces verbaal van bevindingen d.d. 3 mei 2019, p.729 e.v.
De verklaring van verdachte d.d. 24 april 2019, p.232 e.v.
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met dossiernummer Avaloniet/NN2R020041, gesloten op 13 januari 2021.
De verklaringen van [slachtoffer 3] d.d. 31 maart en 2 april 2020, p.78 e.v.
De verklaring van [medeverdachte 3] d.d. 1 juli 2020, p.224 e.v.
De verklaring van [slachtoffer 3] d.d. 31 maart 2020, p.78 e.v.
De verklaring van [medeverdachte 3] d.d. 1 juli 2020, p.224 e.v.
De verklaring van [slachtoffer 3] d.d. 31 maart 2020, p.78 e.v.
Het proces verbaal van bevindingen d.d. 1 april 2020, p.84 e.v.
Het proces verbaal van bevindingen d.d. 17 mei 2020, p.230 e.v.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2021.
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met dossiernummer Avaloniet/NN2R020041, gesloten op 13 januari 2021.
Het proces verbaal van bevindingen d.d. 9 juni 2020, p.531 e.v.
De aangifte van [slachtoffer 4] d.d. 18 maart 2020, p.517 e.v.
Het proces verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2020, p.523 e.v.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2021.