Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, met dien verstande dat alleen sub-onderdeel 5 van artikel 273f Sr kan worden bewezen. Van de eveneens ten laste gelegde sub-onderdelen 2 en 8 dient verdachte te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Het juridische kader van artikel 273f Sr; mensenhandel
Het ten laste gelegde artikel 273f, eerste lid, sub-onderdelen 2, 5 en 8, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ziet op de bescherming van minderjarigen tegen (seksuele) uitbuiting door anderen en op het profiteren daarvan. In tegenstelling tot bij uitbuiting van volwassenen (sub-onderdelen 1, 4, 6, 7 en 9) is geen gebruik van dwangmiddelen vereist. Blijkens de wetsgeschiedenis wordt misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht gezien als inherent aan de exploitatie van prostitutie door minderjarigen.
1Door het tewerkstellen van minderjarigen in de prostitutie is er in het algemeen sprake van een grote inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de minderjarige.
Met betrekking tot sub-onderdeel 2 overweegt de rechtbank dat dit onderdeel gaat om activiteiten die iemand in een positie brengen waarin deze bewogen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. De handelingen omschreven in sub-onderdeel 2 zijn slechts strafbaar indien deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Uitbuiting is door de wetgever niet gedefinieerd maar omvat volgens lid 2 van artikel 273f Sr in ieder geval uitbuiting van een ander in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting. Volgens vaste jurisprudentie is reeds sprake van uitbuiting indien een minderjarige gebracht is in een situatie waarin zij (of hij) tegen betaling seks heeft met anderen.
2
In sub-onderdeel 5 is de situatie strafbaar gesteld waarin een minderjarige ertoe wordt gebracht zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of de situatie waarbij enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die minderjarige zich daartoe beschikbaar stelt.
In sub-onderdeel 8 is strafbaar gesteld de situatie waarbij voordeel wordt getrokken uit het prostitutiewerk van een minderjarige. Het bestandsdeel uitbuiting maakt geen deel uit van dit subonderdeel.
Bespreking van het feit
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen
3die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Begin maart 2019 liep de zeventienjarige [slachtoffer] weg uit het Poortje, een instelling voor jeugdzorg. Ze had via Instagram contact gehad met medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en had met haar afgesproken in Groningen. Ze zijn samen met de trein naar Amsterdam gereisd. [medeverdachte 1] heeft op [slachtoffer] ingepraat, waarna [slachtoffer] als prostituee is gaan werken. [slachtoffer] verbleef twee nachten in de woning van de vriend van [medeverdachte 1] aan de [straatnaam] in Amsterdam. Daar had zij seks met onder andere verdachte.
4Vervolgens werd [slachtoffer] ondergebracht in de woning van medeverdachte
[medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]), die in hetzelfde appartementencomplex als verdachte woont. Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] regelden prostitutieklanten voor [slachtoffer].
5
Tijdens de afspraak met de door verdachte geregelde klant bleek dat [slachtoffer] ongesteld was. Dit vond die klant niet leuk en [slachtoffer] moest het vervolgens van verdachte op een ander moment goed maken met die klant.
6
Verdachte heeft bij de politie ontkend dat hij betrokken was bij prostitutiewerk van [slachtoffer] en heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. De rechtbank hecht geen waarde aan de ontkenning van verdachte, nu de inhoud van de door hem verstuurde WhatsApp-berichten naadloos aansluit bij hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard. De rechtbank constateert namelijk dat verdachte op 29 maart 2019 aan [slachtoffer] een bericht stuurde dat een klant haar zou komen ophalen om 8 uur (de rechtbank begrijpt: 20:00 uur) en dat ze het adres moest sturen. [slachtoffer] stuurde hem vervolgens het bericht: “oke” en het adres “[straatnaam]” (de rechtbank begrijpt: in Amsterdam). Later die avond, om 22:45 uur, stuurde verdachte een bericht aan [slachtoffer] dat ze het maandag met hem (de rechtbank begrijpt: de klant) goed moet maken, waarmee [slachtoffer] instemde.
7
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte een prostitutieklant voor [slachtoffer] heeft geregeld, hetgeen een bewezenverklaring van sub-onderdeel 5 (het brengen tot prostitutie) met zich meebrengt. Van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is niet gebleken.
Nu niet is gebleken of de klant waarover [slachtoffer] en verdachte via WhatsApp contact hadden daadwerkelijk heeft betaald (omdat [slachtoffer] ongesteld bleek te zijn) en zo ja of verdachte (een deel) van de verdiensten heeft ontvangen, kan voordeeltrekken (sub-onderdeel 8) niet worden bewezen.
Ook voor de onder sub-onderdeel 2 ten laste gelegde handelingen (onder meer werven, vervoeren en huisvesten met het oogmerk van uitbuiting) ziet de rechtbank - net als de officier van justitie - geen bewijs. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van sub-onderdelen 2 en 8.