ECLI:NL:RBNNE:2021:5081

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
18/830212-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel en seksuele uitbuiting van een minderjarig meisje

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 30 november 2021 een man uit Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden voor mensenhandel en het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal. De zaak betreft de seksuele uitbuiting van een minderjarig meisje, geboren in 2001, die in maart 2019 wegliep uit een jeugdzorginstelling en in contact kwam met medeverdachten. Deze medeverdachten hebben haar in de prostitutie gebracht, waarbij verdachte een klant voor haar regelde. De rechtbank oordeelde dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het brengen van het slachtoffer tot prostitutie, terwijl zij nog geen achttien jaar oud was. De rechtbank sprak verdachte vrij van andere tenlasteleggingen, omdat het bewijs daarvoor ontbrak. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de grote inbreuk op haar integriteit. De strafmaat werd bepaald aan de hand van de richtlijnen voor mensenhandel, waarbij rekening werd gehouden met het tijdsverloop en de beperkte betrokkenheid van verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier maanden, met inachtneming van de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/830212-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 november 2021.
Verdachte is niet verschenen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair hij in of omstreeks de periode van 14 maart 2019 tot en met 31 maart 2019, te Amsterdam, (althans) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) een ander, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2001), (telkens)
  • heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 2°) en/of
  • ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen meten/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°) en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die een ander, te weten [slachtoffer], met en/of voor een derde tegen betaling (sub 8°),
(telkens) terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft hij, verdachte en/of (met) zijn mededader(s):
  • een (aantal) klant(en) naar een woning (aan de [straatnaam] te Amsterdam) laten komen om seks met die [slachtoffer] te hebben tegen betaling en/of
  • ( een gedeelte van) het door die [slachtoffer] verdiende geld ingenomen en/of door die [slachtoffer] laten afstaan,
terwijl die [slachtoffer] niet over eigen inkomsten beschikte en/of was weggelopen en/of (aldus) bewerkstelligd dat die [slachtoffer] van hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) afhankelijk was;
subsidiair hij in of omstreeks 29 maart 2019, te Amsterdam, (althans) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]
2001)
- te werven, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 2°) en/of - ertoe tebrengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°)
terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft hij, verdachte (een) what's app bericht(en) gestuurd naar die [slachtoffer] dat hij, verdachte, een klant voor haar heeft en/of dat de klant haar om 20:00 uur zal ophalen en/of dat de klant er is en/of (aldus) heeft hij, verdachte, een klant naar die [slachtoffer] laten komen om seks met haar tegen betaling te hebben, terwijl die [slachtoffer] niet over eigen inkomsten beschikte en/of was weggelopen en/of (aldus) (deels) van hem, verdachte, afhankelijk was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, met dien verstande dat alleen sub-onderdeel 5 van artikel 273f Sr kan worden bewezen. Van de eveneens ten laste gelegde sub-onderdelen 2 en 8 dient verdachte te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Het juridische kader van artikel 273f Sr; mensenhandel
Het ten laste gelegde artikel 273f, eerste lid, sub-onderdelen 2, 5 en 8, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ziet op de bescherming van minderjarigen tegen (seksuele) uitbuiting door anderen en op het profiteren daarvan. In tegenstelling tot bij uitbuiting van volwassenen (sub-onderdelen 1, 4, 6, 7 en 9) is geen gebruik van dwangmiddelen vereist. Blijkens de wetsgeschiedenis wordt misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht gezien als inherent aan de exploitatie van prostitutie door minderjarigen.
1Door het tewerkstellen van minderjarigen in de prostitutie is er in het algemeen sprake van een grote inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de minderjarige.
Met betrekking tot sub-onderdeel 2 overweegt de rechtbank dat dit onderdeel gaat om activiteiten die iemand in een positie brengen waarin deze bewogen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. De handelingen omschreven in sub-onderdeel 2 zijn slechts strafbaar indien deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Uitbuiting is door de wetgever niet gedefinieerd maar omvat volgens lid 2 van artikel 273f Sr in ieder geval uitbuiting van een ander in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting. Volgens vaste jurisprudentie is reeds sprake van uitbuiting indien een minderjarige gebracht is in een situatie waarin zij (of hij) tegen betaling seks heeft met anderen.
2
In sub-onderdeel 5 is de situatie strafbaar gesteld waarin een minderjarige ertoe wordt gebracht zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of de situatie waarbij enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die minderjarige zich daartoe beschikbaar stelt.
In sub-onderdeel 8 is strafbaar gesteld de situatie waarbij voordeel wordt getrokken uit het prostitutiewerk van een minderjarige. Het bestandsdeel uitbuiting maakt geen deel uit van dit subonderdeel.
Bespreking van het feit
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen
3die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Begin maart 2019 liep de zeventienjarige [slachtoffer] weg uit het Poortje, een instelling voor jeugdzorg. Ze had via Instagram contact gehad met medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en had met haar afgesproken in Groningen. Ze zijn samen met de trein naar Amsterdam gereisd. [medeverdachte 1] heeft op [slachtoffer] ingepraat, waarna [slachtoffer] als prostituee is gaan werken. [slachtoffer] verbleef twee nachten in de woning van de vriend van [medeverdachte 1] aan de [straatnaam] in Amsterdam. Daar had zij seks met onder andere verdachte.
4Vervolgens werd [slachtoffer] ondergebracht in de woning van medeverdachte
[medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]), die in hetzelfde appartementencomplex als verdachte woont. Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] regelden prostitutieklanten voor [slachtoffer].
5
Tijdens de afspraak met de door verdachte geregelde klant bleek dat [slachtoffer] ongesteld was. Dit vond die klant niet leuk en [slachtoffer] moest het vervolgens van verdachte op een ander moment goed maken met die klant.
6
Verdachte heeft bij de politie ontkend dat hij betrokken was bij prostitutiewerk van [slachtoffer] en heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. De rechtbank hecht geen waarde aan de ontkenning van verdachte, nu de inhoud van de door hem verstuurde WhatsApp-berichten naadloos aansluit bij hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard. De rechtbank constateert namelijk dat verdachte op 29 maart 2019 aan [slachtoffer] een bericht stuurde dat een klant haar zou komen ophalen om 8 uur (de rechtbank begrijpt: 20:00 uur) en dat ze het adres moest sturen. [slachtoffer] stuurde hem vervolgens het bericht: “oke” en het adres “[straatnaam]” (de rechtbank begrijpt: in Amsterdam). Later die avond, om 22:45 uur, stuurde verdachte een bericht aan [slachtoffer] dat ze het maandag met hem (de rechtbank begrijpt: de klant) goed moet maken, waarmee [slachtoffer] instemde.
7
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte een prostitutieklant voor [slachtoffer] heeft geregeld, hetgeen een bewezenverklaring van sub-onderdeel 5 (het brengen tot prostitutie) met zich meebrengt. Van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is niet gebleken.
Nu niet is gebleken of de klant waarover [slachtoffer] en verdachte via WhatsApp contact hadden daadwerkelijk heeft betaald (omdat [slachtoffer] ongesteld bleek te zijn) en zo ja of verdachte (een deel) van de verdiensten heeft ontvangen, kan voordeeltrekken (sub-onderdeel 8) niet worden bewezen.
Ook voor de onder sub-onderdeel 2 ten laste gelegde handelingen (onder meer werven, vervoeren en huisvesten met het oogmerk van uitbuiting) ziet de rechtbank - net als de officier van justitie - geen bewijs. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van sub-onderdelen 2 en 8.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 14 maart 2019 tot en met 31 maart 2019, te Amsterdam een ander, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2001, ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (sub 5°) terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft hij een klant naar een woning in Amsterdam laten komen om seks met die [slachtoffer] te hebben tegen betaling.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Mensenhandel.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 oktober 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in 2019 schuldig gemaakt aan mensenhandel door uitbuiting in de prostitutie van een minderjarig meisje. Dit kwetsbare meisje was weggelopen uit een Groningse instelling voor jeugdzorg en door medeverdachten ondergebracht in woningen in Amsterdam. Via de medeverdachten is verdachte in contact met het meisje gekomen. Hij heeft seks gehad met dit meisje en heeft een prostitutieklant voor haar geregeld. Het meisje heeft zich kort na deze afspraak aan de uitbuitingssituatie weten te onttrekken.
Dit is een ernstig feit. Mensenhandel waarbij een minderjarige in de prostitutie wordt gebracht, is een vergaande vorm van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt worden gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting voor een slachtoffer zijn, zo is algemeen bekend, groot. Dit geldt temeer als het gaat om een minderjarige.
Bij dit soort feiten is het uitgangspunt voor de strafmaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf slaat de rechtbank acht op het LOVS-oriëntatiepunt voor mensenhandel dat sinds 21 mei 2021 bestaat. In het geval van seksuele uitbuiting van minderjarigen waarbij daadwerkelijk prostitutiewerk is verricht, is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 24 maanden.
De rechtbank ziet in het forse tijdsverloop van meer dan twee jaren (
undue delay) en in de beperkte mate waarin verdachte betrokken was bij de prostitutiewerkzaamheden van de minderjarige (het gaat om één door hem geregelde klant waaraan hij niet lijkt te hebben verdiend) aanleiding om een aanmerkelijk lagere straf op te leggen.
Bij het bepalen van de strafmaat kan de rechtbank slechts in beperkte mate rekening houden met de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte, omdat verdachte niet op zitting is verschenen en heeft geweigerd mee te werken aan een reclasseringsonderzoek.
Alles overwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Dit voorschrift is toegepast, zoals het ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van deze uitspraak geldt.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. G. Eelsing en mr. O.J. Bosker, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 november 2021.
Mrs. Dölle en Van der Woude zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Kamerstukken II, 1990/91, 21027, 8, p.2.
Hoge Raad 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1452.
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met dossiernummer NN2R019022 BANGKOK, gesloten op 8 oktober 2019.
De verklaring van [slachtoffer] d.d. 1 april 2019, p.467 e.v.
De verklaring van [slachtoffer] d.d. 9 mei 2019, p.492 e.v.
De verklaring van [slachtoffer] d.d. 29 mei 2019, p.517 e.v.
Een schriftelijk bescheid, te weten WhatsAppberichten tussen [verdachte] en [slachtoffer], p.591 e.v.