Op 26 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers en de burgemeester van de gemeente Hoogeveen. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. F.H. Kappelhof, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om hun woning en stal te sluiten voor een periode van zes maanden, vanwege overtredingen van de Opiumwet. De sluiting was gebaseerd op de vondst van verdovende middelen op hun perceel, waaronder GHB. Verzoekers hebben verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening zijn dat de sluiting niet noodzakelijk en evenredig is.
Tijdens de zitting op 23 november 2021 is het spoedeisende belang van verzoekers besproken, evenals de omstandigheden rondom de overtredingen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd is tot sluiting, maar dat de noodzakelijkheid en evenredigheid van de maatregel niet vaststaan. Verzoekers hebben maatregelen genomen om herhaling te voorkomen, en de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de sluiting van de woning en stal niet in verhouding staat tot de gevolgen voor verzoekers. De voorzieningenrechter heeft daarom het bestreden besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekers.
De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij het opleggen van ingrijpende maatregelen zoals woningsluiting, en de noodzaak om de persoonlijke omstandigheden van betrokkenen in overweging te nemen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekers zwaarder laten wegen dan de signaalfunctie van de sluiting, en heeft daarmee een belangrijke uitspraak gedaan over de toepassing van de Opiumwet in bestuursrechtelijke context.