ECLI:NL:RBNNE:2021:5060

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
LEE 21/3414
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van woningsluiting op basis van de Opiumwet na bezwaar van verzoekers

Op 26 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers en de burgemeester van de gemeente Hoogeveen. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. F.H. Kappelhof, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om hun woning en stal te sluiten voor een periode van zes maanden, vanwege overtredingen van de Opiumwet. De sluiting was gebaseerd op de vondst van verdovende middelen op hun perceel, waaronder GHB. Verzoekers hebben verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening zijn dat de sluiting niet noodzakelijk en evenredig is.

Tijdens de zitting op 23 november 2021 is het spoedeisende belang van verzoekers besproken, evenals de omstandigheden rondom de overtredingen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd is tot sluiting, maar dat de noodzakelijkheid en evenredigheid van de maatregel niet vaststaan. Verzoekers hebben maatregelen genomen om herhaling te voorkomen, en de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de sluiting van de woning en stal niet in verhouding staat tot de gevolgen voor verzoekers. De voorzieningenrechter heeft daarom het bestreden besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekers.

De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij het opleggen van ingrijpende maatregelen zoals woningsluiting, en de noodzaak om de persoonlijke omstandigheden van betrokkenen in overweging te nemen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekers zwaarder laten wegen dan de signaalfunctie van de sluiting, en heeft daarmee een belangrijke uitspraak gedaan over de toepassing van de Opiumwet in bestuursrechtelijke context.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3414

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 november 2021 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers(gemachtigde: mr. F.H.
Kappelhof), en de burgemeester van de gemeente Hoogeveen, verweerder(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de woning en de stal aan de [straatnaam] te [plaats] (de opstallen) gesloten voor een periode van 6 maanden met ingang van 15 november 2021.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2021. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een(eventueel) bodemgeding niet.
De voorzieningenrechter acht het spoedeisende belang in dit geval gegeven, omdat de woning ende stal op korte termijn worden gesloten. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter gevraagd het besluit te schorsen. Verweerder heeft op 12 november 2021 aangegeven dat het besluit wordt opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Bij besluit van 21 april 2021 heeft verweerder aan verzoekers medegedeeld dat op hun perceel aan de [straatnaam] te [plaats] een overtreding van artikel 2 van de Opiumwet heeft plaatsgevonden. Hiertoe heeft verweerder aangegeven dat er verdovende middelen op het perceel zijn aangetroffen en dat de aangetroffen goederen erop wijzen dat er sprake is van GHB-productie. Vanwege zwaarwegende omstandigheden heeft verweerder aan verzoekers een last onder dwangsom – zijnde een dwangsom ter hoogte van € 10.000,-- ineens - opgelegd in plaats van de sluiting voor 3 maanden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoekers medegedeeld dat de woning en opstallen met ingang van 15 november 2021 worden gesloten voor een periode van zes maanden. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat het kantoorgedeelte waar de uitvoering van “Bij [naam makelaardij] ” plaatsvindt is uitgezonderd van de sluiting. Vervolgens heeft verweerder overwogen dat op 14 december 2020 de politie op het perceel een aantal goederen heeft aangetroffen, waaronder 482 gram GHB. Voor deze overtreding heeft verweerder bij besluit van 29 april 2021, bij hoge uitzondering, in plaats van een sluiting een last onder dwangsom opgelegd. Dit gelet op de bijzondere omstandigheden. In dit besluit is vermeld dat indien er voor de tweede keer een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt de woning alsnog zal worden gesloten en wel voor een periode van zes maanden. Op 25 augustus 2021 heeft de politie vervolgens op het perceel 1272 gram GHB, 20 gram amfetamine en 85 blauwe pillen (ondefinieerbaar) aangetroffen. Gelet hierop is besloten om het woninggedeelte te sluiten. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat verzoekers weliswaar enige maatregelen hebben genomen om herhaling te voorkomen, maar dat dit onvoldoende is om opnieuw een uitzondering te maken. Verweerder geeft hierbij ook aan dat het maken van een uitzondering in het geval van verzoekers niet het gewenste resultaat met zich heeft meegebracht. De woning wordt gesloten omdat de middelen in de woning zijn aangetroffen, de zoon nog steeds woonachtig is bij verzoekers en nu pas bij de tweede overtreding de zoon hulp heeft gezocht en hij het huis is uitgezet.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In artikel 13b van de Opiumwet is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van de burgemeester. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten. Op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de AbRS) van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) betekent dit meer concreet dat de voorzieningenrechter moet toetsen of de woningsluiting in kwestie noodzakelijk en evenredig is. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers niet betwisten dat de burgemeester de bevoegdheid heeft om de woning en de stal te sluiten en dat het geschil gaat over de vraag of hij van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.

Belangenafweging

6. Verweerder heeft beleid opgesteld als het gaat om hard- en softdrugs. In dit beleid is opgenomen dat bij verkoop van drugs vanuit dan wel aanwezigheid in een woning van een handelshoeveelheid drugs van meer dan: 1. 50 gram; 2. 20 of meer hennepplanten; bij een eerste overtreding bestuursdwang (sluiting) wordt opgelegd op basis van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van 3 maanden. Bij een tweede constatering binnen twee jaar na de eerste constatering zal bestuursdwang (sluiting) op basis van artikel 13b van de Opiumwet volgen voor de duur van 6 maanden.
6.1
Uit rechtspraak van de AbRS volgt dat voor de vraag of de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van een woning kan overgaan, het volgende van belang is:
  • Is de sluiting van de woning noodzakelijk voor de bescherming van het woon- en leefklimaat bijde woning en het herstel van de openbare orde? Hierbij wordt gekeken naar de ernst en de omvang van de overtreding en of er feitelijke handel plaatsvindt in de woning.
  • Is de sluiting van de woning evenredig? Hierbij moeten onder meer de verwijtbaarheid en degevolgen van de sluiting in aanmerking worden genomen.
Noodzakelijkheid van de sluiting
7. In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning en stal noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
7.1
Verzoekers geven aan dat er nooit sprake is geweest van een situatie dat de openbare orde werd verstoord. Ook is er geen sprake van handel in verdovende middelen. Gelet hierop is er, aldus verzoekers, geen duidelijke noodzaak voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet.
7.2
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat zij in dit geval niet wil afwijken van de voorgeschreven maatregel van zes maanden sluiting omdat zij met name de signaalfunctie die uitgaat van het sluiten van de woning en de stal belangrijk vindt. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat hier ontmoedigingsbeleid betreft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is enkel de signaalfunctie die uitgaat van de sluiting van het perceel onvoldoende om de sluiting noodzakelijk te achten. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat – zoals tussen partijen ook niet in geschil is – uit de stukken en wat er besproken is op de zitting niet blijkt van zogenaamde ‘loop’ naar de woning en/of de stal. Ook heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat er daadwerkelijk sprake was van overlast. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat verweerder heeft verklaard dat de drugs niet verhandeld werden op het perceel maar in het centrum van Hoogeveen. Ook heeft verweerder verklaard dat de overlast zoals die in een eerder stadia voorkwam na de opgelegde last onder dwangsom van 21 april 2021 is verminderd. Gelet hierop staat de noodzaak van de sluiting van de woning en de stal naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende vast.
Evenredigheid van de sluiting
8. In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Voor de beoordeling van de evenredigheid is van belang wat de gevolgen zijn van de sluiting voor verzoekers. Aan de voor
een bewoner mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op een woning – die raakt aan het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht – moet een zwaar gewicht worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.
8.1
Verzoekers betogen onder meer dat verweerder met hun belangen onvoldoende rekening heeft gehouden. Zo geven verzoekers aan dat bij sluiting van de woning zij met hun dochter op straat komen te staan, terwijl hun persoonlijke verwijtbaarheid ontbreekt. Verzoeker heeft daarnaast een ernstig depressieve periode doorgemaakt en rust in zijn omgeving is van belang. Een dreigende sluiting is ziekmakend, net als het niet kunnen verblijven in de eigen omgeving. Vervolgens geven verzoekers aan dat vanuit het pand nooit criminele activiteiten hebben plaatsgevonden, dat de personen waartegen de maatregel zich richt geen betrokkenheid bij criminele activiteiten hebben en dat hun zoon de woning inmiddels heeft verlaten. Naar aanleiding van de eerdere waarschuwing hebben verzoekers ook de nodige maatregelen genomen om goed toezicht te hebben over de feitelijke gedragingen van de zoon. Ook is getracht om de zoon te begeleiden bij zijn verslavingsproblematiek. Verzoekers hebben derhalve alles gedaan wat in hun vermogen lag om herhaling te voorkomen.
8.2
Verweerder heeft aangegeven dat het doel van de sluiting is om een signaal af te geven dat tegen dit soort activiteiten binnen de gemeente wordt opgetreden. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat op een eerder moment ook al een overtreding van artikel 2 van de Opiumwet heeft plaatsgevonden en dat - vanwege de bijzondere omstandigheden – destijds is besloten om een last onder dwangsom op te leggen in plaats van dat tot sluiting van het perceel is overgegaan.
8.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bij het nemen van zijn besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verzoekers. Hierbij overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat voor de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet persoonlijke verwijtbaarheid niet is vereist, maar dat de vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt wel aan de orde kan komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. In de omstandigheden van dit specifieke geval ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de verwijtbaarheid van verzoekers verminderd te achten. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat uit de beschikbare stukken en de behandeling ter zitting volgt dat de aanwezigheid van drugs vooral de zoon van verzoekers valt te verwijten. Daarnaast betrekt de voorzieningenrechter bij zijn beoordeling dat verzoekers na de opgelegde last onder dwangsom van 21 april 2021 wel maatregelen, zoals cameratoezicht, het vernieuwen van het toegangshek en de deuren in de stal en het vervangen van de sloten, hebben genomen. Ter zitting hebben verzoekers hierbij ook nog aangevoerd dat zij de stal met regelmaat controleerden en dat er geen signalen waren dat hun zoon zich op dat moment bezighield met drugs. Vervolgens overweegt de voorzieningenrechter dat sluiting van het perceel voor verzoekers en hun dochter grote gevolgen heeft. Het gevolg van de woningsluiting is dat zij de woning zullen moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid om van woningsluiting af te zien. Echter uit de stukken en de behandeling ter zitting is onweersproken gebleken dat de zoon van verzoekers zich een maand vrijwillig in een verslavingskliniek heeft laten opnemen en dat het op dit moment goed met hem gaat. Daarnaast heeft de zoon van verzoekers per 2 december 2021 een andere woning gehuurd in een andere gemeente. Tot deze datum verblijft de zoon van verzoekers niet bij zijn ouders maar bij een vriendin. Gelet op al deze omstandigheden – in samenhang beschouwd – acht de voorzieningenrechter de sluiting van het perceel niet evenredig in verhouding tot het met de beleidsregel te dienen doel.
Conclusie
9. Het sluiten van iemands woning is een ingrijpende maatregel. Omdat de voorzieningenrechter vindt dat de noodzakelijkheid en de evenredigheid in dit geval niet vaststaan, ziet hij aanleiding om het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10.1
Omdat het verzoek wordt toegewezen veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,-- (één punt voor het indienen van het verzoekschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van 18 oktober 2021 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,-- aan verzoekers te vergoeden; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.496,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.