De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij, doordat geen sprake is van dwang, een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet passend vindt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit -in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt- de eis van de officier van justitie te volgen. Hij heeft aangevoerd dat in de strafmaat moet worden meegenomen dat geen sprake was van dwang, maar dat ook rekening gehouden dient te worden met de omstandigheid dat het lang heeft geduurd voordat de strafzaak van verdachte door de rechtbank kon worden behandeld. Hierdoor heeft verdachte lange tijd in onzekerheid verkeerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het adviesrapport opgemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 29 juli 2021, het plan van het Legers des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 25 oktober 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De destijds zeventienjarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van vergaande ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met een meisje van twaalf jaar oud. Verdachte was destijds niet op de hoogte van de leeftijd van het meisje en zij heeft het initiatief tot de handelingen genomen. Voor verdachte was echter wel duidelijk dat het slachtoffer jong was en verkeerde onder invloed drugs. Nadien kon zij zich alles niet meer goed herinneren.
Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een jong meisje. Op jeugdige leeftijd moeten kinderen zich in hun eigen tempo kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Daarbij moet hun seksuele integriteit beschermd worden. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de vader van het slachtoffer, blijkt ook dat het incident veel invloed heeft gehad op het gezin en op [slachtoffer] . Verdachte heeft hiermee geen rekening gehouden en zijn eigen lustgevoelens laten voorgaan. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij nog niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat verdachte is opgegroeid in een onveilige en onrustige situatie. Op zijn elfde is verdachte naar Nederland gebracht en achtergelaten. Hij heeft vervolgens asiel aangevraagd. Verdachte is hierna bij verschillende opvanggezinnen in Nederland geplaatst.
Er is veel zorg over het traumatische verleden van verdachte met veel verlieservaringen en weinig kans tot een gezonde hechting richting volwassenen. De toekomst voor verdachte is zeer onzeker wat betreft zijn verblijf in Nederland waardoor hij nergens meer gemotiveerd voor is; hij wil niet met iets beginnen als hij het niet kan afmaken. Momenteel heeft verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats waar hij voor langere tijd kan verblijven, hij heeft geen adequate dag invulling en heeft naar eigen zeggen geen hulpvraag. Verdachte heeft in het verleden zeer veel meegemaakt, waarvoor hij tot op heden geen hulpverlening of behandeling voor heeft gehad. Verdachte beschikt over vaardigheden, hij heeft een diploma behaald en doet aan sport. Gezien het zeer belaste verleden en zijn huidig welbevinden is het van groot belang dat er op korte termijn onderzoek/hulpverlening/behandeling wordt ingezet om meer zicht te krijgen op zijn functioneren en welbevinden. Tevens is het van belang dat er aandacht komt voor zijn dagbesteding en invulling van zijn vrije tijd. Verdachte moet duidelijkheid krijgen en begeleid worden in dit proces.
De Raad adviseert daarom een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden verplichte hulp en begeleiding van de jeugdreclassering van het Leger des Heils en de verplichting mee te werken aan nodig geachte hulpverlening.
De Raad heeft ter terechtzitting uitgelegd dat het niet nodig is om als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte moet meewerken aan controles op alcohol en drugs, omdat er geen aanwijzingen zijn dat middelengebruik een probleem is voor verdachte. De Raad heeft verder aangegeven dat het vanwege de vreemdelingrechtelijke status van verdachte niet mogelijk is om een werkstraf uit te voeren.
Bij de bepaling van de strafsoort en -maat houdt de rechtbank uitdrukkelijk rekening met de ernst van het feit, de omstandigheid dat het initiatief tot de seksuele handelingen niet bij verdachte vandaan kwam en dat er op geen enkele wijze dwang is gebruikt richting het slachtoffer. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat het lange tijd heeft geduurd voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in deze zaak, te weten tien maanden na de aanhouding van verdachte. De rechtbank is overigens van oordeel dat in de onderhavige zaak sprake is ven een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Aangezien artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht ook wordt bedreigd met een maximale gevangenisstraf van zes jaren, is het taakstrafverbod van toepassing. Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden en zal deze straf met de bijzondere voorwaarden, zoals gevorderd, opleggen.