ECLI:NL:RBNNE:2021:5054

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
18/830225-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor openlijke geweldpleging wegens gebrek aan bewijs van significante bijdrage

Op 26 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging op 12 november 2017 in Groningen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat niet is gebleken dat hij op enige wijze door verbale of fysieke handelingen heeft bijgedragen aan de geweldshandelingen. De zaak kwam ter terechtzitting op 12 november 2021, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. U. van Ophoven, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

De tenlastelegging betrof openlijk geweld gepleegd in vereniging tegen een persoon, waarbij de verdachte zou hebben geduwd, geslagen en geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er veel onduidelijkheid bestond over de vechtpartij, met tegenstrijdige verklaringen van getuigen. De rechtbank concludeert dat de verdachte niet voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, aangezien zijn verklaring niet werd weerlegd door andere getuigen.

Daarnaast heeft de benadeelde partij, de heer [slachtoffer], een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het feit niet bewezen werd geacht. De rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partij zijn vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen en dat hij zijn eigen kosten moet dragen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/830225-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 november 2017 te Groningen, in de gemeente Groningen, openlijk, te weten, op het Gedempte Zuiderdiep, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door hem te duwen en/of op de grond te gooien en/of door tegen/op het lichaam en/of hoofd van die [slachtoffer] te schoppen en/of te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van het “in vereniging” plegen van geweld sprake is, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die “in vereniging” geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit het procesdossier volgt dat er op 12 november 2017 een ruzie heeft plaatsgevonden op het Gedempte Zuiderdiep te Groningen tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] aan de ene kant en aangever en [getuige 1] aan de andere kant. Ter hoogte van de coffeeshop De Vliegende Hollander ontstaat er wat onenigheid tussen beide partijen over het (niet) geven van een “boks”. Nadat het gevecht is begonnen, verplaatst het zich op een gegeven moment naar de andere kant van de straat. Daar wordt aangever op een gegeven moment tegen het lichaam en in het gezicht geschopt, waarna de groep van verdachte ervandoor gaat. Aangever blijft buiten bewustzijn op de grond liggen en wordt uiteindelijk met aanzienlijk letsel aan zijn gezicht door de ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
De rechtbank stelt voorop dat er veel onduidelijk is gebleven over de vechtpartij. Zo is het niet duidelijk welke partij is begonnen en wie precies wat heeft gedaan. Aangever heeft verklaard dat een jongen van 1.85 meter met een Nederlands uiterlijk de eerste klap heeft uitgedeeld. Dit signalement zou bij verdachte kunnen passen, maar het betreft een erg algemeen signalement. Daar komt bij dat alle andere betrokkenen een andere persoon aanwijzen als degene die als eerste heeft geslagen en voor dit deel van het gevecht zijn er geen onafhankelijke getuigenverklaringen of ander objectief bewijs.
Voor het tweede deel van het gevecht aan de overkant van de straat is er wel een aantal onafhankelijke getuigenverklaringen. Hoewel deze verklaringen niet geheel overeenkomen, is de kern van deze verklaringen wel eensluidend. Meerdere getuigen verklaren dat aangever tegen zijn hoofd is geschopt en dat dit met veel kracht gebeurde. Dit blijkt overigens ook uit het bij aangever geconstateerde letsel. Daarnaast verklaren getuigen [getuige 2] en [getuige 3] dat er door twee van de drie verdachten geweldshandelingen zijn gepleegd. Dat er door de derde verdachte ook geweld is gebruikt, blijkt niet uit het bewijs.
Verdachte heeft verklaard dat hij is weggelopen van de ruzie nadat deze ontstond. Aangever is achter verdachte aangegaan en heeft hem onderuit gehaald en in de houdgreep gehouden. Uiteindelijk is verdachte losgekomen en ervandoor gegaan. De verklaring van verdachte wordt niet weersproken door de overige verklaringen in het dossier.
De rechtbank is van oordeel dat op grond hiervan – nu niet is gebleken dat de verdachte op enige wijze door verbale of fysieke handelingen de geweldshandelingen heeft ondersteund of anderszins heeft bijgedragen in het ontstaan of het voortduren daarvan – niet is komen vast te staan dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging, zodat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen en verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

Benadeelde partij

De heer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.642,77 ter vergoeding van materiële schade en € 15.532,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wegens de door hem gevorderde vrijspraak.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wegens de door hem bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2021. mr. Janssen en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.