ECLI:NL:RBNNE:2021:5052

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
18/830040-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met letsel in Groningen

Op 26 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 12 november 2017 te Groningen, waar de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een vechtpartij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon, hier aangeduid als [slachtoffer]. De verdachte werd bijgestaan door mr. D.C. Keuning, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden was om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, ondanks een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte in overweging genomen en vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van openlijke geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld, ook al was niet met zekerheid vast te stellen wie de schop tegen het hoofd van het slachtoffer had gegeven.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank onvoldoende informatie had om de hoogte van de schade te beoordelen. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen toegepast en het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer op 26 november 2021.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/830040-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 november 2017 te Groningen, in de gemeente Groningen, openlijk, te weten, op het Gedempte Zuiderdiep, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door hem te duwen en/of op de grond te gooien en/of door tegen/op het lichaam en/of hoofd van die [slachtoffer] te schoppen en/of te slaan.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het overschrijden van de redelijke termijn.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat volgens vaste jurisprudentie overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het ontvankelijkheidsverweer. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In deze zaak betreft dit de inverzekeringstelling van de verdachte.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim anderhalf jaar. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt een overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geschopt en dat medeverdachte [medeverdachte 1] aangever tegen het lichaam heeft geschopt. Het betreft een ruzie tussen de groep van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte
[medeverdachte 2] enerzijds en de groep van aangever en getuige [getuige 1] anderzijds. Er is geen bewijs dat [medeverdachte 2] geweldshandelingen heeft gepleegd. Hij is juist weggelopen toen de ruzie ontstond. Vervolgens is hij door aangever naar de grond gebracht en in de houdgreep gehouden. Hij weet zich los te trekken en rent weg. Het gevecht is vanaf dat moment een twee tegen twee situatie. Getuige [getuige 2] heeft aangegeven dat er twee personen op aangever aan het intrappen waren. Eén van de jongens heeft hem tegen het lichaam getrapt en de ander heeft hem tegen het hoofd getrapt. Dat verdachte degene is geweest die aangever tegen het hoofd heeft getrapt, blijkt uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 3] en de WhatsApp-berichten die vlak na het voorval door verdachte zijn verstuurd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het ten laste gelegde kan niet bewezen worden aangezien de verklaringen van de betrokkenen en de getuigen elkaar niet versterken, maar juist tegenspreken. Over wat er precies gebeurd is op 12 november 2017 op het Gedempte Zuiderdiep in Groningen zijn de verklaringen van de direct betrokkenen op belangrijke punten strijdig met elkaar. Op essentiële punten halen aangever en getuige [getuige 1] verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] door elkaar. De verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] ontkrachten elkaar en spreken elkaar tegen. Hierdoor zijn beide verklaringen onvoldoende geloofwaardig om tot het wettig bewijs te dienen. Ook de getuigenverklaringen van de onafhankelijke getuigen komen op belangrijke punten niet overeen met de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] . Daarnaast heeft de ruzie ‘s nachts plaatsgevonden, waren mensen onder invloed van alcohol en zijn er geen camerabeelden. De getuigen zijn ook pas na drie maanden gehoord. Getuige [getuige 3] heeft het over een grotere, wat forsere jongen die getrapt zou hebben. Verdachte is van de drie het kleinst. Daarnaast lijkt [medeverdachte 1] behoorlijk op verdachte, zeker in het donker, op een behoorlijke afstand en in beweging. Een persoonsverwisseling is daarom niet uitgesloten. Verdachte heeft aangegeven dat hij is geslagen en vervolgens de ruzie heeft willen vermijden. Hij heeft alleen een persoon – dit blijkt getuige [getuige 1] te zijn – weggeduwd en in de houdgreep gepakt nadat deze uithaalde om [medeverdachte 2] te slaan. Dit is niet bevorderend geweest voor het plegen van het geweld, maar juist voor het stoppen daarvan. Verdachte heeft op geen enkele wijze een wezenlijke bijdrage geleverd aan het openlijk geweld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 12 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 12 november 2017 ‘s nachts met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op het Gedempte Zuiderdiep te Groningen. Er ontstond ruzie tussen onze groep en twee andere jongens.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 25 februari2018, opgenomen op pagina 128 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Ik heb in november een vechtpartij op het Zuiderdiep gezien waarbij iemand uiteindelijk op de grond werd gegooid en in zijn gezicht werd geschopt. Er was een vechtpartij tussen vier mensen. De jongen werd door één van de jongens op de grond gegooid en door een andere jongen in zijn gezicht geschopt. Het was alsof iemand tegen een voetbal aan trapte, maar dan tegen iemand zijn hoofd aan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
25 februari 2018, opgenomen op pagina 140 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Toen we op het Zuiderdiep liepen, zagen we dat een aantal jongens ruzie had op straat. Een jongen viel op de grond en een andere jongen die trapte hem daarna tegen het gezicht. Het was duidelijk te zien dat die jongen hem ook echt in het gezicht wilde trappen. Het slachtoffer lag al eventjes op de grond en daarna kwam die jongen aanrennen en kreeg hij een trap. Hij trapte het slachtoffer vol in zijn gezicht. Die trap was alsof iemand een voetbal wilde wegtrappen, met wreef of scheenbeen, daartussenin, een soort low kick. Hij kwam aanrennen, stond even stil, en daarna trapte hij hem tegen zijn hoofd. Ik kon wel duidelijk zien dat hij in zijn gezicht getrapt werd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 maart 2018,opgenomen op pagina 145 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik was aan het rijden over het Gedempte Zuiderdiep. Ik zag toen iemand op de grond liggen en ik zag twee jongens erbij staan. Ik zag dat die twee jongens aan het inschoppen waren op die jongen die op de grond lag. Ik zag dat het slachtoffer op de grond lag. Ik zag dat twee jongens bij hem stonden, waarvan één jongen hem op het hoofd trapte en de andere op het lichaam. Het leek op van die penaltytrappen. Met een klein aanloopje en dit meerdere malen.
5. Een geneeskundige verklaring, op 15 november 2017 opgemaakt en ondertekend door dhr. P.M.Metternich, huisarts, opgenomen op pagina 124 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn geneeskundige verklaring:
Medische informatie betreffende
Achternaam : [slachtoffer]
Voornamen : [slachtoffer]
Geboren : [geboortedatum] 1989
Er is sprake van zwelling aan het gelaat links en aan de bovenlip. Er zitten scheuren in het tandvlees en twee tanden zitten los. Er is sprake van uitgebreide aangezichtsfracturen welke chirurgisch zijn verholpen. De geschatte duur van genezing is zes tot acht weken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van het “in vereniging” plegen van geweld sprake is, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die “in vereniging” geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit het procesdossier volgt dat er op 12 november 2017 een ruzie heeft plaatsgevonden op het Gedempte Zuiderdiep te Groningen tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] aan de ene kant en aangever en [getuige 1] aan de andere kant. Ter hoogte van de coffeeshop De Vliegende Hollander ontstaat er wat onenigheid tussen beide partijen over het (niet) geven van een “boks”. Nadat het gevecht is begonnen, verplaatst het zich op een gegeven moment naar de andere kant van de straat. Daar wordt aangever op een gegeven moment tegen het lichaam en in het gezicht geschopt, waarna de groep van verdachte ervandoor gaat. Aangever blijft buiten bewustzijn op de grond liggen en wordt uiteindelijk met aanzienlijk letsel aan zijn gezicht door de ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
De rechtbank stelt voorop dat er veel onduidelijk is gebleven over de vechtpartij. Zo is het niet duidelijk welke partij is begonnen. Alle betrokkenen verklaren hierover iets anders en er zijn voor dit deel van het gevecht geen onafhankelijke getuigenverklaringen of ander objectief bewijs. Voor het tweede deel van het gevecht aan de overkant van de straat is er wel een aantal onafhankelijke getuigenverklaringen. Hoewel deze verklaringen niet geheel overeenkomen, is de kern van deze verklaringen wel eensluidend. Meerdere getuigen verklaren dat aangever tegen zijn hoofd is geschopt en dat dit met veel kracht gebeurde. Dit blijkt overigens ook uit het bij aangever geconstateerde letsel. Daarnaast verklaren getuigen [getuige 4] en [getuige 2] dat er door twee van de drie verdachten geweldshandelingen zijn gepleegd. Dat er door de derde verdachte ook geweld is gebruikt, blijkt niet uit het bewijs. De rechtbank stelt vast dat deze derde verdachte [medeverdachte 2] betreft. Hij heeft verklaard dat hij is weggelopen van de ruzie nadat deze ontstond. Hij is onderuit gehaald en in de houdgreep gehouden. Uiteindelijk is hij losgekomen en ervandoor gegaan. Deze verklaring wordt niet weersproken door de overige verklaringen in het dossier en wordt bevestigd door de verklaring van verdachte.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de andere twee personen in de groep van verdachte, namelijk verdachte en [medeverdachte 1] , degenen zijn die door de getuigen worden geduid als de geweldplegers.
Anders dan de officier van justitie heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat niet met zekerheid vastgesteld kan worden wie van de twee de schop tegen het hoofd van aangever heeft gegeven.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij denkt dat [medeverdachte 1] dat heeft gedaan. Getuigen [getuige 1] en [getuige 3] verklaren daarentegen over een buitenlandse jongen met een breed postuur en kort, donker haar. Deze omschrijving zou kunnen passen bij verdachte. De rechtbank acht het echter niet uitgesloten dat verdachte en [medeverdachte 1] door de getuigen door elkaar zijn gehaald. Gelet op de foto’s van verdachte en [medeverdachte 1] in het procesdossier zijn er veel gelijkenissen. Het zijn beiden forse, brede jongens met kort, donker haar en een baard. Daarnaast heeft de ruzie ‘s nachts plaatsgevonden en waren beide getuigen onder invloed van alcohol. Tot slot zijn de getuigen pas na drie maanden gehoord.
Het WhatsApp-bericht “iemand hoofd geschopt” welke door verdachte naar zijn toenmalige vriendin is verstuurd, lijkt te suggereren dat hij degene is geweest die tegen het hoofd van aangever heeft geschopt, maar kan ook worden geïnterpreteerd in lijn met zijn eigen verklaring, dat hij gezien heeft dat dit (al dan niet door [medeverdachte 1] ) is gebeurd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in het midden laten wie aangever tegen het hoofd heeft geschopt. Dit is voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde ook niet noodzakelijk om vast te stellen, aangezien zowel verdachte als [medeverdachte 1] naar het oordeel van de rechtbank ieder een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld hebben gehad.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 november 2017 te Groningen, in de gemeente Groningen, openlijk, te weten op het Gedempte Zuiderdiep, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door hem op de grond te gooien en door tegen/op het lichaam en het hoofd van die [slachtoffer] te schoppen en te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 dagen met aftrek en een taakstraf voor de duur van 100 uur.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman aangegeven dat hij de vordering van de officier van justitie aan de forse kant vindt gelet op het tijdsverloop en het blanco strafblad van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 11 mei 2018, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijk geweld op 12 november 2017 in Groningen. Hierbij is het slachtoffer uiteindelijk op de grond terechtgekomen en tegen zijn lichaam en zijn hoofd geschopt. Nadat het slachtoffer tegen zijn hoofd is geschopt, is hij buiten bewustzijn geraakt. Verdachte heeft zich niet bekommerd om het slachtoffer, die buiten bewustzijn op straat lag, maar is er direct vandoor gegaan. Door de schop tegen zijn hoofd heeft het slachtoffer aanzienlijk letsel waar hij – zoals blijkt uit de vordering van de benadeelde partij – tot op de dag van vandaag nog steeds last van heeft. Verdachte heeft eraan bijgedragen dat er een ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast zorgen dit soort geweldsfeiten voor gevoelens van angst en onrust in de maatschappij, met name bij de mensen die daarvan getuige zijn. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ten aanzien van de strafoplegging heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarbij als uitgangspunt voor openlijk geweld met lichamelijk letsel ten gevolg een taakstraf van 150 uren wordt gehanteerd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 oktober 2021, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met het tijdsverloop.
Nu de rechtbank– anders dan de officier van justitie – niet bewezen acht dat verdachte degene is geweest die aangever tegen het hoofd heeft geschopt, zal zij volstaan met het opleggen van een taakstraf. De rechtbank zal aan verdachte dezelfde taakstraf opleggen als aan medeverdachte [medeverdachte 1] , namelijk voor de duur van 100 uren.

Benadeelde partij

De heer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.642,77 ter vergoeding van materiële schade en € 15.532,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien deze te complex is. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard of gematigd dient te worden wegens medeschuld van de benadeelde.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde, heeft de rechtbank onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Het vaststellen van de hoogte van de schade acht de rechtbank te complex, onder meer gelet op het eigen aandeel van de benadeelde partij in het geweld. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2021. mr. Janssen en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.